• ge·luk·kig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gelukkig gelukkiger gelukkigst
verbogen gelukkige gelukkigere gelukkigste
partitief gelukkigs gelukkigers -

gelukkig

  1. in een tevredene toestand zijn, zich goed voelen
    • "Veel mensen vergissen zich in wat ze gelukkig maakt" [3] 
     De hemel van de zomer verjaagt het zuur van de stad, zong Charles Trenet al: 'Wij zijn gelukkig, Route Nationale 7.'[4]
     Dit alles betekende ook dat ik mijn gezin lange tijd niet zou zien. Gelukkig had mijn vrouw daar geen probleem mee omdat ze zelf kort ervoor een lange wandeling naar Santiago de Compostela had gemaakt.[5]
  2. door gunstig toeval, met mazzel
     Het elftal van Ernie Brandts mocht in de eerste helft van geluk spreken dat de thuisclub een zestal kansen onbenut liet, voordat Simon Cziommer in de 41ste minuut na een actie van Dembélé met een gelukkig schot de score openbrak.[6]
  • gelukkig zijn met
  • gelukkig zijn van
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. gelukkig op website: Etymologiebank.nl
  3. www.nu.nl
  4.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  5. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  6.   Weblink bron
    Koen Greven
    “Van Gaal aast met AZ op zijn eerste prijs in acht jaar tijd” (20 april 2007) op nrc.nl  
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be