coderen
coder, codage (koˈderə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd codeerde , voltooid deelwoord heeft gecodeerd
een code (1) geven aan (iets) coder (kɔde) chiffrer (ʃifʀe)
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.