Dutch

edit

Etymology

edit

Compound of sneeuw (snow) +‎ ploeg (plough, plow).

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈsneːu̯.plux/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: sneeuw‧ploeg

Noun

edit

sneeuwploeg m or f (plural sneeuwploegen, diminutive sneeuwploegje n)

  1. snow plough, snow plow
    De gemeente zet de sneeuwploeg in om de wegen vrij te maken na een sneeuwstorm.
    The municipality uses the snow plough to clear the roads after a snowstorm.
    De vrachtwagen met de sneeuwploeg helpt om de snelweg begaanbaar te houden tijdens de winter.
    The truck with the snow plow helps to keep the highway passable during the winter.