sneeuwploeg
Dutch
editEtymology
editCompound of sneeuw (“snow”) + ploeg (“plough, plow”).
Pronunciation
editNoun
editsneeuwploeg m or f (plural sneeuwploegen, diminutive sneeuwploegje n)
- snow plough, snow plow
- De gemeente zet de sneeuwploeg in om de wegen vrij te maken na een sneeuwstorm.
- The municipality uses the snow plough to clear the roads after a snowstorm.
- De vrachtwagen met de sneeuwploeg helpt om de snelweg begaanbaar te houden tijdens de winter.
- The truck with the snow plow helps to keep the highway passable during the winter.