avond

Dutch

Etymology

From Middle Dutch âvont, from Old Dutch āvont, from Proto-West Germanic *ābanþ, from Proto-Germanic *ēbanþs.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈaː.vɔnt/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: avond

Noun

avond m (plural avonden, diminutive avondje n)

1. evening, night

   We eten meestal rond 7 uur in de avond. ― We usually eat around 7 in the evening.

   Op een koude avond zaten we voor de open haard. ― On a cold night, we sat by the fireplace.

Usage notes

Just like German Abend, Dutch avond includes the hours until midnight. So while one says in English: We're having a beer tonight!, one would say in Dutch: We drinken vanavond een biertje!

Derived terms

• avondcollege
• avonddronk
• avondeten
• avondgebed
• avondgloed
• avondgloren
• avondgymnastiek
• avondklas
• avondklok
• avondkoekoeksbloem
• Avondland
• avondlijk
• avondmaal
• avondmaaltijd
• avondmens
• avondonderwijs
• avondrood
• avondschemer
• avondschemering
• avondschool
• avondspits
• avondster
• avonduur
• avondval
• avondwake
• gisteravond
• kerstavond
• morgenavond
• pakjesavond
• pesachavond
• rouwavond
• sederavond
• sinterklaasavond
• valavond
• vanavond
• vooravond

 

Descendants

• Afrikaans: aand
• Berbice Creole Dutch: tafn
• Jersey Dutch: âvond
• Negerhollands: avond, navont

See also

• (times of day) dagdeel; dageraad/ochtendschemering, zonsopgang/zonsopkomst, ochtend/morgen, voormiddag, middag, namiddag, avond, zonsondergang, avondschemering, nacht, middernacht