Jump to content

bedaard

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Past participle of bedaren (to become calm, to calm down).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /bəˈdaːrt/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧daard
  • Rhymes: -aːrt

Adjective

[edit]

bedaard (comparative bedaarder, superlative bedaardst)

  1. serene, imperturbable
  2. calm, level-headed

Declension

[edit]
Declension of bedaard
uninflected bedaard
inflected bedaarde
comparative bedaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial bedaard bedaarder het bedaardst
het bedaardste
indefinite m./f. sing. bedaarde bedaardere bedaardste
n. sing. bedaard bedaarder bedaardste
plural bedaarde bedaardere bedaardste
definite bedaarde bedaardere bedaardste
partitive bedaards bedaarders

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Papiamentu: bedar, bedaru, bedaard
  • Sranan Tongo: bedarde

Adverb

[edit]

bedaard

  1. serenely
  2. calmly

Participle

[edit]

bedaard

  1. past participle of bedaren

Declension

[edit]
Declension of bedaard
uninflected bedaard
inflected bedaarde
positive
predicative/adverbial bedaard
indefinite m./f. sing. bedaarde
n. sing. bedaard
plural bedaarde
definite bedaarde
partitive bedaards

Anagrams

[edit]