verzoenen

Dutch

Etymology

From ver- +‎ zoenen.

Pronunciation

• Audio:

  (file)

• Rhymes: -unən

Verb

verzoenen

1. to reconcile

Conjugation

Conjugation of verzoenen (weak, prefixed)
infinitive	verzoenen
past singular	verzoende
past participle	verzoend
infinitive	verzoenen
gerund	verzoenen n
	present tense	past tense
1st person singular	verzoen	verzoende
2nd person sing. (jij)	verzoent, verzoen2	verzoende
2nd person sing. (u)	verzoent	verzoende
2nd person sing. (gij)	verzoent	verzoende
3rd person singular	verzoent	verzoende
plural	verzoenen	verzoenden
subjunctive sing.1	verzoene	verzoende
subjunctive plur.1	verzoenen	verzoenden
imperative sing.	verzoen
imperative plur.1	verzoent
participles	verzoenend	verzoend
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

• verzoening

Descendants

• Negerhollands: versoen