• boom·lo·pers
enkelvoud meervoud
naamwoord boomloper boomlopers
verkleinwoord boomlopertje boomlopertjes

de boomlopersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord boomloper
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (zangvogels) benaming voor vogels uit het geslacht Margarornis   uit de familie Furnariidae  , inheems in zuidelijk Centraal-Amerika en noordelijk Zuid-Amerika
    • Heb jij het college over de boomlopers gevolgd?