• dik·kop
enkelvoud meervoud
naamwoord dikkop dikkoppen
verkleinwoord dikkopje dikkopjes

de dikkopm

  1. persoon of dier met een buitengewoon groot hoofd
  2. (figuurlijk) koppigaard, stijfkop
  3. (pejoratief) (Belgisch-Nederlands) hoge piet, hoge ome (vaak met de bijgedachte aan hoogmoed)
  4. (wielrennen) renner die vol groeihormonen zit
  5. (dierkunde) larve van de kikker of salamander, in het stadium van uit het ei komen tot 6-9 weken (daarna wordt het een kikkervisje). Een dikkop bestaat uit een ovaalvormig lichaam en een lange staart en heeft alleen kieuwen. Een dikkop met inwendige kieuwen zal een kikker worden, en een dikkop met externe kieuwen een salamander.
  6. bepaalde soort vogels
    1. (uilen) bosuil, Strix aluco  
    2. (roeipotigen) (Surinaams-Nederlands) kwak Nycticorax nyeticorax  
    3. (roeipotigen) (Surinaams-Nederlands) geelkruinkwak Nycticorax violacea cayennensis  
  7. (vlinders) dikkopje (Hesperiidae)
  8. (straalvinnigen) kopvoorn (Squalius cephalus)
  9. bepaalde soort planten:
    1. (Groningen) speerdistel (Cirsium vulgare)
    2. (Zuid-Limburg) klein kruiskruid (Senecio vulgaris)
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]