• kleur·loos·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord kleurloosheid kleurloosheden
verkleinwoord

de kleurloosheidv

  1. het kleurloos zijn
    • De kleurloosheid van de bescheiden pubers zorgde ervoor dat ze niet opvielen in de klas. 
  1. onopvallend, grijs