• stel·ling·na·me
enkelvoud meervoud
naamwoord stellingname stellingnamen
stellingnames
verkleinwoord - -

de stellingnamev / m [1]

  1. het stellingnemen, het innemen van een standpunt
     Alle gewone rechtse partijen, en zelfs het centrum, waren antisemitisch, dus die stellingname kon niemand meer voor zichzelf uitbuiten.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691