kruisen

Vertalingen

kruisen

kreuzen, kreuzigencross, crucify, cruisecroiser, louvoyer, traversercrociera十字架十字架 (ˈkrœysə(n))
werkwoord
enkelvoud onvoltooid verleden tijd kruiste , voltooid deelwoord heeft gekruist
1. dwars op elkaar staan kruisende lijnen Die wegen kruisen elkaar.
2. nautical bij het zeilen zigzag bijna tegen de wind varen Heen moesten we kruisen, maar terug voeren we voor de wind.
3. biologie (een plant of dier) bevruchten met een ander ras Een paard kruisen met een zebra, dat lukt nooit.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.