acclamatie
Uiterlijk
- Geluid: acclamatie (hulp, bestand)
- ac·cla·ma·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toejuiching’ voor het eerst aangetroffen in 1688 [1]
- uit het Frans: toejuiching [2]
- Naamwoord van handeling van acclameren met het achtervoegsel -atie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | acclamatie | acclamaties |
verkleinwoord |
- goedkeuring door applaus
- Asscher was 31 en de veelbelovende PvdA-fractieleider in de Amsterdamse gemeenteraad. Iedereen ging ervan uit dat hij bij acclamatie gekozen zou worden tot lijsttrekker. Tot een kwartier voor de deadline, toen zich plots Miep van Diggelen meldde, oud-voorzitter van stadsdeel Geuzenveld en directeur van het Amsterdams Centrum Buitenlanders. „Ik vond dat de Amsterdamse PvdA te veel geloofde in één kandidaat”, vertelt Van Diggelen elf jaar later in haar appartement in Amsterdam Nieuw West, terwijl ze een shaggie draait. Grinnikend: ,,Het bestuur was niet verheugd over mijn kandidatuur.”[4]
- in de liturgie: korte bevestiging
- Amen zeggen is een veel voorkomende liturgische acclamatie.
- bij acclamatie aanemen
zonder hoofdelijke stemming aannemen omdat er een algemene instemming is
- Het woord acclamatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "acclamatie" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "acclamatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ acclamatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Thijs Niemantsverdriet 18 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be