Schnee
Uiterlijk
- Schnee
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Schnee | - |
genitief | des Schnees | - |
datief | dem Schnee | - |
accusatief | den Schnee | - |
Schnee m
- sneeuw
- «Es liegt viel Schnee in den Alpen.»
- Er ligt veel sneeuw in de Alpen.
- «Es liegt viel Schnee in den Alpen.»
- Schnee
enkelvoud (onbepaald) |
enkelvoud (bepaald) |
meervoud (onbepaald) |
meervoud (bepaald) | |
---|---|---|---|---|
nominatief | en Schnee | der Schnee | - | - |
datief | me Schnee | em Schnee | - | - |
accusatief | en Schnee | der Schnee | - | - |
Schnee, m
- vraag
- «Selle Winder hemmer viel Schnee un Eis ghatt.»
- Deze winter hebben we veel sneeuw en ijs gehad.
- «Selle Winder hemmer viel Schnee un Eis ghatt.»
- IPA: /ʃneː/
- Schnee
Schnee m
Categorieën:
- Woorden in het Duits
- Woorden in het Duits van lengte 6
- Woorden in het Duits met audioweergave
- Woorden in het Duits met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Duits
- Woorden in het Pennsylvania-Duits
- Woorden in het Pennsylvania-Duits van lengte 6
- Woorden in het Pennsylvania-Duits met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Pennsylvania-Duits
- Woorden in het Riograndenser Hunsrückisch
- Woorden in het Riograndenser Hunsrückisch met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Riograndenser Hunsrückisch