dubbelen
Uiterlijk
- dub·be·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dubbelen |
dubbelde |
gedubbeld |
zwak -d | volledig |
dubbelen [1]
- onovergankelijk (sport) een dubbelspel spelen
- overgankelijk (verouderd) verdubbelen, tweemaal groter maken
- overgankelijk een beschermende laag aanbrengen
- overgankelijk op een nieuwe papieren onderlaag plakken
- overgankelijk (sport) op een ronde achterstand zetten
- overgankelijk (in België) doubleren, blijven zitten, een jaar overdoen
de dubbelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord dubbele
- Het woord dubbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dubbelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Onovergankelijk werkwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %