Naar inhoud springen

bezorger

Uit WikiWoordenboek
  • be·zor·ger
  • afgeleid van de werkwoordstam van bezorgen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bezorger bezorgers
verkleinwoord bezorgertje bezorgertjes

de bezorgerm

  1. (beroep) een persoon die iets bezorgt
    • De bezorger kwam het pakketje brengen. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]