colorist
Uiterlijk
- co·lo·rist
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schilder die zich toelegt op kleureffecten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1717 [1]
- afleiding van color met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | colorist | coloristen |
verkleinwoord |
- (schilderkunst) schilder die zich gespecialiseerd heeft in het gebruik van (felle) kleuren
- De acceptatie van seksspeeltjes zou een stuk vlotter verlopen als er ook nog enig esthetisch genoegen aan te beleven was. De vleeskleurige varianten maken een macabere, geamputeerde indruk. De rest is uitgevoerd door een colorist die zichzelf verboden heeft ooit andere kleuren te gebruiken dan de hoezenontwerper van Doe Maar. [4]
- Even later bekende hij een colorist te zijn. „Ik ben altijd met kleuren bezig, ik moet kleuren zien.” Schilderen was volgens Jeroen een scheppende kunst, acteren een afgeleide kunst. Hij beheerste ze alle twee. [5]
- Het woord colorist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "colorist" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "colorist" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ colorist op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ HP de Tijd 06/04 / 2012 Rubberen trooster
- ↑ NRC Marcel van Roosmalen 2 mei 2018 Jeroen Krabbé
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be