quotum
Uiterlijk
- quo·tum
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘evenredig deel’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2]
- Geleerde enk terugvorming van quota, die in het Nederlands als meervoud opgevat wordt.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | quotum | quota quotums |
verkleinwoord | quotumpje | quotumpjes |
het quotum o
- een vastgesteld deel of percentage
- De aan de Nederlandse visserij toegedeelde quota zijn niet toereikend.
- Het woord quotum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "quotum" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "quotum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ quotum op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- De nominatief en accusatief o enk van quotus.
- De accusatief m enk van quotus.