Academia.eduAcademia.edu

Editoriaal: nieuwe migranten op zoek naar een beter bestaan

2007, Tijdschrift voor Sociologie

Nieuwe migranten op zoek naar een beter bestaan Erik Snel en Ive Marx [ Editoriaal ] Editoriaal Groeiende internationale migratiestromen zijn kenmerkend voor deze tijd van globalisering en toegenomen technologische mogelijkheden (vooral in de sfeer van transport en communicatie). Door televisie en andere communicatietechnologieën hebben dorpsbewoners uit India, Sri Lanka of Nigeria – om maar drie landen te noemen – meer dan enkele decennia geleden weet gekregen van de welvarende Westerse wereld. Door toegenomen transportmogelijkheden hebben zij bovendien meer mogelijkheden gekregen om daadwerkelijk naar Europa, Noord-Amerika of andere rijke landen te komen. De aanwezigheid van grote migrantengemeenschappen in Westerse landen stimuleert en faciliteert internationale migratieprocessen nog meer (‘kettingmigratie’). Door dit alles krijgen landen als België en Nederland te maken met groeiende groepen nieuwkomers en migranten, mensen die hier op zoek zijn naar een beter bestaan. Natuurlijk ligt de weg naar Europa niet volledig en voor iedereen open. Hoewel Europa enerzijds meer dan voorheen open staat voor arbeidsmigratie – maar alleen voor ‘kennismigranten’ die onze economie kan gebruiken – is zij anderzijds bezig een scherm van ondoordringbare fortificaties op te richten om ongewenste vreemdelingen buiten te sluiten (‘Fort Europa’). De slachtoffers van deze nieuwe muur in Europa spoelen dagelijks aan op de stranden van Zuid-Spanje, Malta en de Canarische eilanden (Engbersen 2004). Bovendien hebben migratieonderzoekers al vaak vastgesteld dat internationale migratie niet is weggelegd voor de armsten onder de armen, maar enkel voor degenen die het relatief beter hebben. Tenslotte moeten we onderkennen dat internationale migratie geen eenrichtingsverkeer is. Nederland kende de afgelopen jaren zelfs een negatief migratieoverschot, dat wil zeggen dat meer mensen uit Nederland vertrokken dan zich daar vestigden (althans langs formele weg) (Snel e.a. 2006). Ondanks deze kanttekeningen kunnen we echter stellen dat landen als België en Nederland te maken krijgen met groeiende migrantengemeenschappen. Ter introductie van dit themanummer maken we drie opmerkingen over deze migranten en hun relatie met de Belgische en Nederlandse samenleving. De eerste Tijdschrift voor Sociologie l 2007 / 3-4 235 Erik Snel en Ive Marx opmerking is economisch van aard en betreft de groeiende behoefte van Europa aan arbeidsmigranten, vooral vanwege de vergrijzing van de Europese samenlevingen. De economische behoefte aan migranten plaatst ons echter ook voor nieuwe dilemma’s: wie moeten wel en wie mogen niet toegelaten worden? En wat zijn de gevolgen voor de ‘sending countries’? De tweede opmerking is sociologisch van aard en betreft de enorm toegenomen diversiteit in migrantengemeenschappen qua herkomst, type migratie en juridische status. De derde opmerking betreft de groeiende discrepantie tussen enerzijds de redenen waarom migranten naar Europa komen (‘op zoek naar een beter bestaan’) en anderzijds de juridische classificaties waarin wij migranten trachten te vangen (arbeidsmigranten, tijdelijke buitenlandse werknemers, buitenlandse studenten, asielzoekers, gezinsherenigers, en ten slotte diegenen die in geen enkele categorie passen: illegale vreemdelingen). Al deze typen migranten komen in dit themanummer aan de orde. Daarbij wordt duidelijk dat ze in werkelijkheid minder van elkaar verschillen dan de juridische classificaties suggereren. Nieuwe arbeidsmigratie Europa heeft opnieuw behoefte aan arbeidsmigranten. In de jaren ’60 en ’70 zochten we laag- of ongeschoolde werknemers die in fabrieken het werk wilden doen, waarvoor Europeanen zich te goed voelden. Nu is er behoefte aan nieuwe arbeidsmigranten, die de gaten op de arbeidsmarkt opvullen die geslagen worden door de vergrijzing. Men ziet deze nieuwe behoefte in het veranderde migratiebeleid in diverse landen. Duitsland heeft sinds 2005 een nieuwe Zuwanderungsgesetz waarmee het voor bepaalde categorieën migranten (hoogopgeleide arbeidsmigranten) makkelijker werd zich in Duitsland te vestigen. De Nederlandse regering publiceerde in 2006 de notitie Naar een modern migratiebeleid dat het restrictieve Nederlandse migratiebeleid van de afgelopen decennia wil inruilen voor een selectief migratiebeleid. Nederland wil selectief die migranten toelaten die een bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en samenleving, voorop de alom gewilde kennismigrant: Nederland wil een dynamische kenniseconomie zijn en in de ‘battle for brains’ een goede uitgangspositie verkrijgen en behouden. Het arbeidsmigratiebeleid moet voor de top van de arbeidsmarkt selectief en uitnodigend zijn, en van toepassing zijn op alle hooggekwalificeerde arbeidsmigranten die een belangrijke positieve bijdrage aan de Nederlandse economie en cultuur kunnen leveren.1 De EU kondigde onlangs de Bluecard aan, de Europese pendant van de Amerikaanse Greencard, die de toelating van hoogopgeleide kennismigranten naar Europa moet vergemakkelijken.2 Deze initiatieven om arbeidsmigratie naar Europa te versoepelen, roepen echter nieuwe vragen op. De belangrijkste is wel hoe te voorkomen dat zich opnieuw grote groepen arbeidsmigranten én volgmigranten in West-Europa vestigen die op den duur, net als indertijd de gastarbeiders, eerder een belas236 Tijdschrift voor Sociologie l 2007 / 3-4 Editoriaal ting dan een bijdrage voor de economie en de verzorgingsstaat vormen. Mogelijke antwoorden op deze vraag zijn: 1) ‘selectie aan de poort’: alleen hoogopgeleide arbeidsmigranten of specifieke beroepen waaraan behoefte is (verpleegsters, geschoolde handwerkers) toelaten; 2) stimuleren van tijdelijke migratie door meer tijdelijke arbeidsvergunningen af te geven; 3) de toegang tot sociale zekerheid blokkeren: doordat arbeidsmigranten niet of minder snel toegang hebben tot voorzieningen van de verzorgingsstaat is er minder kans op het ontstaan van een nieuwe ‘uitkeringsafhankelijke klasse’ Deze ‘oplossingen’ roepen echter evenzoveel nieuwe vragen en morele dilemma’s op. Mag Europa het koren van het kaf scheiden, zich afsluiten voor de havelozen van de wereld en alleen die migranten toelaten die het zelf kan gebruiken, maar die op kosten van derdewereldlanden of Oost-Europa zijn opgeleid? Immers, onze brain gain is hun brain drain! En ontstaat er niet een nieuwe tweedeling binnen Europa tussen enerzijds gevestigde werknemers (autochtonen, citizens) en anderzijds tijdelijke arbeidskrachten met beperkte sociale rechten (denizens), die beperkte toegang hebben tot sociale zekerheid en in geval van werkloosheid worden teruggestuurd naar het ‘thuisland’? Naast deze morele kwesties blijft de economische vraag of nieuwe arbeidsmigratie winst oplevert voor de Europese economieën of op den duur vooral kosten. Deze vraag is al vaker onderzocht. Corluy en Verbist geven in hun bijdrage tot het themanummer een overzicht van bestaand economisch onderzoek over de kosten en baten van migratie in verschillende landen. De auteurs laten zien dat dit onderzoek tot wisselende uitkomsten leidt. Zo berekende het Nederlandse Centraal Planbureau in de studie Immigration and the Dutch economy (Roodenburg e.a. 2003) dat de komst van veelal laagopgeleide arbeidsmigranten – vooral gastarbeiders uit Turkije en Marokko – over hun verdere leven bezien voor de Nederlandse verzorgingsstaat meer kosten dan baten opleverde. Door het verdwijnen van laaggeschoold werk en het grote beroep op sociale voorzieningen door deze groep was Nederland op de langere termijn niet beter, maar slechter af door deze eerdere arbeidsmigratie. Volgens De Beer (2006) zal deze geschiedenis zich waarschijnlijk niet herhalen. Door de vergrijzing kennen de Nederlandse en Belgische arbeidsmarkt de komende decennia structurele krapte. Mochten de nieuwe arbeidsmigranten werkloos worden, dan zullen ze snel nieuw emplooi vinden. Bovendien hebben ‘we’ geleerd dat we een groep niet zo snel mogen afschrijven zoals met de voormalige gastarbeiders is gebeurd. Tenslotte bepleit De Beer (2006) meer tijdelijke arbeidsvergunningen voor buitenlanders en dat de toegang tot de verzorgingsstaat afhankelijk wordt van de financiële bijdrage die men eraan heeft geleverd. Groeiende diversiteit onder migranten Kenmerkend voor hedendaagse migratieprocessen is niet alleen dat migratie naar Europa is toegenomen, maar vooral de diversiteit binnen migrantenTijdschrift voor Sociologie l 2007 / 3-4 237 Erik Snel en Ive Marx gemeenschappen. Er wordt daarom wel gesproken van ‘nieuwe migratie’ en van ‘super-diversity’ (Castles & Miller 1993; Koser & Lutz 1998; Snel et al. 2000; Kyambi 2005; Vertovec 2007). Ten eerste is sprake van een sterk toegenomen diversiteit aan herkomstlanden. Tot enkele decennia geleden kwamen migranten in West-Europa uit een beperkt aantal herkomstlanden (Mediterrane gastarbeiderslanden, voormalige koloniën). Vooral door de sinds midden jaren ’80 sterk gegroeide asielmigratie komen migranten uit veel meer landen, ook landen waarmee West-Europa geen historische banden onderhield. De toegenomen diversiteit van migratie gaat echter verder dan alleen het groeiende aantal herkomstlanden. We worden ons steeds meer bewust van de grote verschillen qua etnische achtergrond, taal en religieuze overtuigingen tussen migranten uit hetzelfde land (Baumann 1996; Vertovec 2007). Deze ‘assen van verschil’ zoals herkomstland, etnische achtergrond, taal en religie bepalen in hoge mate de identiteit van migranten, hun onderling interacties en – aangezien ook sociale netwerken vaak samenhangen met deze assen – hun toegang tot werk, diensten, huisvesting, enz.. Beleidsvoerders en wetenschappers die blijven denken in termen van homogene etnische groepen (‘de’ Kongolezen, Turken of Marokkanen) en zeker degenen die nog grovere categorieën hanteren (‘de’ allochtonen of ‘de’ moslims) negeren simpelweg de enorme diversiteit en complexiteit van hedendaagse migrantengemeenschappen (Vertovec 2007). Ten tweede is sprake van toenemende diversiteit in ‘typen’ migranten en, daarmee samenhangend, hun juridische statussen (Snel e.a. 2000; Engbersen e.a. 2007). De ‘traditionele migranten’ in West-Europa na de Tweede Wereldoorlog (zowel gastarbeiders en hun families als postkoloniale migranten en hun nakomelingen) vestigden zich doorgaans formeel en permanent in het land van aankomst. Deze ‘traditionele migranten’ hadden veelal een vaste en zekere verblijfsvergunning en worden daarom ook wel aangeduid als ‘reguliere migranten’. ‘Nieuwe’ migranten in West-Europa hebben veelal een minder vaste en zekere verblijfsstatus. Drie ‘typen’ migranten moeten daarbij worden genoemd: asielzoekers, tijdelijke arbeidsmigranten en illegale vreemdelingen. Dit zijn echter deels overlappende en veranderlijke categorieën. Als asielzoekers worden afgewezen zonder te vertrekken of als tijdelijke arbeidsmigranten langer blijven dan toegestaan, dan komen ze in de categorie ‘illegale vreemdelingen’ terecht. Omgekeerd kunnen migranten met een onzekere, tijdelijke of zonder verblijfsstatus een formele, vaste verblijfsvergunning krijgen (bijv. door huwelijk of door een ‘regularisering’ van overheidswege). Overigens moeten we niet denken dat de figuur van de illegale vreemdeling enkel van deze tijd is. Ook gastarbeiders kwamen in de jaren ’60 en ’70 vaak binnen zonder formele verblijfsvergunning (als ‘toerist’), maar konden hun verblijf veelal snel legaliseren (Staring 2001). Nieuw is wel dat aanzienlijke groepen migranten in België of Nederland verblijven met een onzekere, tijdelijke of geheel zonder verblijfsstatus. 238 Tijdschrift voor Sociologie l 2007 / 3-4 Editoriaal Drie artikelen in dit themanummer gaan nader in op deze onzekere, tijdelijke of illegale categorieën onder de migranten. Van Nieuwenhuyze beschrijft in haar bijdrage hoe illegale migranten uit Senegal in Antwerpen proberen te overleven. Met de beperkte middelen die hen als illegaal ter beschikking staan, moeten ze huisvesting krijgen, toegang tot de informele arbeidsmarkt vinden en bovenal proberen in het land te kunnen en mogen blijven. Het onderzoek van Van Nieuwenhuyze biedt een boeiende blik in de overlevingsstrategieën van illegale vreemdelingen. Ook Van Meeteren, Engbersen en Van San hebben het in hun bijdrage over irreguliere migranten in Vlaanderen en Brussel. Zij onderscheiden drie categorieën irreguliere migranten: sommigen streven positieverbetering in het herkomstland na, anderen willen in België een wettige verblijfsstatus verwerven (met name via huwelijk) en nog weer anderen nemen genoegen met een leven in de illegaliteit. De auteurs laten zien hoe deze drie categorieën ieder op hun eigen wijze gebruikmaken van hun beschikbare economisch, cultureel en sociaal kapitaal, en illustreren hiermee hoe het belang van kapitaalsoorten afhankelijk is van gestelde doelen. Vandermeerschen beschrijft het leven ‘tussen hoop, angst en verveling’ van asielzoekers in de Belgische asielopvang. Het werkverbod, gebrek aan een zinvolle dagbesteding, maar vooral zorgen omtrent hun toekomst worden door asielzoekers als problematisch ervaren. Het dilemma van beleidsclassificaties Overheidsbeleid kan niet zonder beleidsclassificaties. Beleidsclassificaties fungeren als voorwaarde voor de toedeling van waarden en bepalen wie wel en niet gebruik mag maken van sociale voorzieningen of andere wet- en regelgeving van de overheid. Wie telt als arbeidsongeschikte of als werkloze en komt in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheids- of werkloosheidsuitkering? Welke woningzoekende krijgt een urgentiebewijs en daarmee voorrang op de woningmarkt? Wie komt in aanmerking voor een bijstandsuitkering en onder welke voorwaarden? Uitvoering van overheidsbeleid kan niet zonder eenduidige antwoorden op zulke vragen. Beleidsclassificaties zijn dus noodzakelijk, maar tegelijk problematisch. Classificaties worden bijvoorbeeld gebruikt door bureaucratische instanties die op zoek zijn naar algemene standaarden en formele behandeling van gevallen, maar ook naar een zekere beleidsvrijheid bij de interpretatie van beleidsdoelen en de officiële criteria. Bovendien ontdekt men altijd wel gevallen die buiten de bestaande classificaties vallen, nieuwe verschillen of empirische argumenten waarom bestaande classificaties moeten worden aangepast. Het gevolg is een voortdurende expansie, verfijning, formalisering, maar ook verandering van regels en beleidsclassificaties (De Beus 1986). Een ander dilemma is dat burgers hun leefsituatie zodanig voorstellen of zelfs aanpassen, dat ze onder de een of andere classificatie vallen en gebruik kunnen maken van de bijbehorende regeling; de figuur van de ‘calculerende burger’. Zo ontstaan een ‘papieren werkelijkheid’ met weinig relatie met Tijdschrift voor Sociologie l 2007 / 3-4 239 Erik Snel en Ive Marx de maatschappelijke realiteit, maar die wel ingrijpende maatschappelijke gevolgen kan hebben. Door bestaande beleidsclassificaties kunnen nieuwe sociale categorieën ontstaan (Van Doorn 1986). Op het gebied van immigratiebeleid spelen deze dilemma’s van beleidsclassificaties des te sterker naarmate sprake is van een restrictiever beleid. Wanneer overheden immigratie willen beperken, zoals tot voor kort in de meeste WestEuropese landen het geval was, zullen ze slechts bepaalde, nauw afgebakende categorieën van immigranten willen toelaten; bijvoorbeeld alleen die migranten die ze op grond van internationale verdragen niet kunnen weigeren, zoals vluchtelingen en gezinsherenigers. Met andere woorden: het immigratiebureau kent slechts bepaalde loketten voor specifieke immigranten. Maar als ook andere immigranten via het ‘verkeerde loket’ trachten binnen te komen, ontstaan allerlei informele categorieën en constructies. Gesproken wordt van ‘toeristen’ (gastarbeiders die zonder geldige verblijfsvergunning – als ‘toerist’ – het land binnenkwamen, maar hun verblijf konden legaliseren zodra ze werk hadden), ‘schijnhuwelijken’ (variërend op een liedje: “Het was niet uit liefde, het was om je pas.”) of ‘economische vluchtelingen’ (migranten die asiel aanvragen zonder dat sprake is van bedreiging of vervolging vanwege politieke overtuiging, religie of ras maar enkel omdat men aangetrokken wordt door de welvaart). Hoewel immigratieautoriteiten dagelijks met dergelijke schijnconstructies te maken krijgen, zijn ze vaak niet goed gedocumenteerd. Laten we daarom twee goed gedocumenteerde gevallen nader bekijken. ªahap is een Turkse man die illegaal in Nederland verblijft. De enige manier om zijn verblijf te legaliseren, is een huwelijk met een legaal in Nederland verblijvende vrouw. Echter, zowel de verscherpte Nederlandse wetgeving aangaande transnationale huwelijken als praktische problemen (ªahap is als 30jarige, gescheiden man geen aantrekkelijke huwelijkspartner) maken het moeilijk een ‘gewone’ huwelijkspartner te vinden. ªahap gaat daarom op zoek naar een ‘contracthuwelijk’, een vrouw die tegen betaling drie jaar met hem getrouwd wil zijn (na drie jaar huwelijk komt men in aanmerking voor een Nederlandse verblijfsvergunning). Via-via komt hij in aanraking met een Antilliaanse vrouw, die voor tienduizend gulden – het verhaal speelt enkele jaren geleden – wel met hem wil trouwen. Richard Staring (2001, 176-179), aan wie wij deze ‘scenes uit een schijnhuwelijk’ ontlenen, beschrijft de moeizame communicatie en onderhandelingen tussen de toekomstige huwelijkspartners. De communicatie wordt zeer bemoeilijkt doordat ªahap geen woord Nederlands spreekt, maar ook doordat de Antilliaanse vrouw notoir niet opdaagt bij afspraken. Ook bemiddeling van haar familie, van een Turkse ‘huwelijksmakelaar’ en zelfs van de onderzoeker zelf mogen niet baten. Uiteindelijk mislukt het hele project. ªahap wordt opgepakt door de politie en het land uitgezet. Hij woont nu met zijn ouders en zijn dochtertje uit een eerder huwelijk in het Turkse stadje waar hij vandaan komt. 240 Tijdschrift voor Sociologie l 2007 / 3-4 Editoriaal In het tweede geval lukt het een immigrante wel om via een schijnconstructie haar verblijf in Nederland te wettigen. Het betreft een jonge Somalische vrouw die in Nederland politiek asiel aanvraagt. Ze leeft al sinds haar jeugd niet meer in Somalië omdat haar vader daar vervolgd werd. Ze leefde een groot deel van haar jeugd in Kenia, waar zij en haar gezin erkende vluchtelingen zijn. Als haar vader echter op een gegeven moment met een verre neef op de proppen komt, met wie ze moet trouwen, vlucht ze naar Nederland en vraagt hier politiek asiel aan. Het wordt haar echter snel duidelijk gemaakt dat vluchten voor een gearrangeerd huwelijk geen geldige reden is om asiel te krijgen, dus past ze haar vluchtverhaal aan. Ze vertelt niet dat ze uit Kenia komt en daar erkend vluchtelinge is, maar dat ze rechtstreeks uit Somalië komt en is gevlucht voor het oorlogsgeweld aldaar. Om niet betrapt te worden (of om haar vader en haar opgedrongen echtgenoot te ontlopen, dat maakt het verhaal niet duidelijk) geeft ze een verkeerde naam (van haar grootvader) en geboortedatum op. De Nederlandse immigratieautoriteiten (IND) accepteren haar verhaal, ze krijgt een verblijfsstatus en wordt uiteindelijk een bekend politica, totdat haar ‘leugen’ alsnog uitkomt en ze afscheid van de Nederlandse politiek moet nemen.3 Deze twee verhalen illustreren hoe immigranten zich in allerlei bochten wringen om in de formele classificaties van het immigratiebeleid te passen. Beide verhalen laten ook de gapende kloof zien tussen de realiteit van migratie en de papieren werkelijkheid van de formele beleidsclassificaties. Deze kloof blijkt met name als het gaat om het onderwerp arbeidsmigratie. Omdat België en Nederland formeel geen loket voor arbeidsmigratie kennen, komen veel immigranten die hier willen werken onder een andere titel binnen (als gezinshereniger, politiek vluchteling) met als doel om te werken. Ook bij het samenstellen van dit themanummer stuitten we op deze discrepantie tussen de realiteit van migratie en de formele beleidsclassificaties. Hoewel we een themanummer over arbeidsmigratie wilden samenstellen, kregen we veel artikelen binnen over andere typen migranten (asielzoekers, illegale vreemdelingen, enz.) die weliswaar geen ‘arbeidsmigrant’ zijn maar toch naar de lage landen waren gekomen om hier te werken en een beter bestaan op te bouwen. Daarom hebben we de invalshoek van dit themanummer verbreed van de formele categorie ‘arbeidsmigranten’ naar alle migranten die naar een ander land trokken op zoek naar een beter bestaan. De bijdragen aan dit themanummer De bijdragen aan dit themanummer zijn onderverdeeld in drie thema’s: studies op macro-niveau, op microniveau en studies over de relatie tussen migratie en de welvaartsstaat. We beginnen met twee studies op macro-niveau. De bijdrage van Meuleman, Reeskens, Trappers en Hooghe probeert een economische verklaring te vinden voor de instroom van arbeidsmigranten in 17 Europese landen tussen 1980 en 2004. De auteurs betogen dat vooral tekorten op de arbeidsmarkt een significant effect hebben op de omvang van arbeidsmigratie Tijdschrift voor Sociologie l 2007 / 3-4 241 Erik Snel en Ive Marx (gemeten in het aantal afgegeven arbeidsvergunningen). Economische groei, een hoog welvaartsniveau en een sterk uitgebouwd sociaal zekerheidssysteem hebben, anders dan soms wordt gedacht, geen effect op arbeidsmigratiestromen. Ester en Fouarge analyseren op basis van surveygegevens uit 25 EUlidstaten de intentie om te migreren. Ze vinden dat migratie-intenties sterk verbonden zijn met migratiegedrag in het verleden. Vooral bewoners van de nieuwe EU-lidstaten hebben een sterke intentie om te migreren. Arbeidsmarktoverwegingen zijn bepalende migratiemotieven. Sociale bindingen en sociaalculturele eigenheden zijn belangrijke barrières om te migreren – hoewel nog het minst voor de bevolking van de nieuwe lidstaten. De volgende vier artikelen betreffen studies over migratie op micro-niveau. Drie van de vier studies zijn hiervoor reeds genoemd. Van Nieuwenhuyze beschrijft de overlevingsstrategieën van illegale migranten uit Senegal in Antwerpen. Van Meeteren, Engbersen en Van San richten zich ook op de strategieën en ambities van irreguliere migranten in Antwerpen, Brussel en Gent, maar kijken daarbij vooral naar het belang van economisch, cultureel en sociaal kapitaal. Vandermeerschen beschrijft het leven en de problematische ervaringen van asielzoekers in de Belgische asielopvang. De vierde studie op microniveau draagt een wat ander karakter. Devillé, Swyngedouw en Jaspaert beschrijven op basis van kwalitatief onderzoek de beeldvorming van autochtone én allochtone Belgen over nieuwe migranten en in het bijzonder over mensen zonder wettig verblijf (MZWV). De auteurs constateren bij laaggeschoolde autochtonen een ‘diffuus etnocentrisme’: deze respondenten maken geen onderscheid tussen diverse groepen immigranten, waardoor negatieve ervaringen of specifieke beelden met de hele allochtonenpopulatie geassocieerd worden. Vooral laaggeschoolde (kinderen van) arbeidsmigranten zien de nieuwe migranten vaak als ‘nestbevuilers’ die naar België komen om van de welvaartsstaat te profiteren. Hooggeschoolde autochtonen en allochtonen vertonen volgens de auteurs een gelijkaardig beeld qua houding ten aanzien van nieuwe migranten en MZWV. Beide groepen maken duidelijk onderscheid tussen verschillende categorieën onder de migranten en staan minder negatief ten aanzien van MZWV, die zij eerder aanzien als een groep immigranten met geschonden (mensen)rechten. Het derde thema in dit themanummer is over migratie en de welvaartsstaat. Corluy en Verbist vragen zich op basis van een literatuurstudie af wat immigratie bijdraagt tot het ontvangende land. Ze bespreken bestaand onderzoek over dit onderwerp uit zeven verschillende landen. De auteurs betogen onder andere dat de economische effecten van migratie mede lijken samen te hangen met het type welvaartsstaat. In landen met een minder sterk uitgebouwde verzorgingsstaat is het budgettair impact van immigranten eerder positief, terwijl in de meer genereuze verzorgingsstaten het effect eerder negatief is. Morissens vergelijkt de arbeidsmarkt- en welvaartspositie van migranten in verschillende verzorgingsstaatregimes, met name dan in Denemarken, Duitsland en het Verenigd 242 Tijdschrift voor Sociologie l 2007 / 3-4 Editoriaal Koninkrijk. Kenmerkend voor deze landen zijn hun volstrekt verschillende arbeidsmarkten en welvaartsregimes. Ook hun migratiepolitiek en -historiek verschillen aanzienlijk, mede juist omwille van de wijze waarop arbeidsmarkten en sociale zekerheid vormgegeven zijn. In termen van uitkomsten zijn er dan ook opvallende verschillen, maar in geen enkel welvaartsregime hebben migranten gelijke kansen op arbeidsdeelname en sociale bescherming. We beëindigen dit themanummer met een journalistiek essay van de Nederlandse journaliste Ruth Hopkins, die eerder al een boek schreef over vrouwenhandel. In een vlammend betoog beargumenteert zij dat vrouwenhandel niet alleen in het licht van uitbuiting en slachtofferschap van vrouwen gezien mag worden. Voor de betreffende vrouwen is het vaak de enige manier om in een inkomen te voorzien en voor hun naasten te zorgen. Volgens Hopkins moeten we vrouwenhandel zien als een – weliswaar ongewone – vorm van arbeidsmigratie. NOTEN 1. Nota “Naar een modern migratiebeleid Notitie over de herziening van de regulieretoelating van vreemdelingen in Nederland” (2006, 3). Deze nota werd overigens gepubliceerd door minister Verdonk, die niet bekend stond om haar ruimhartige ideeën omtrent migratie. 2. Financieel Dagblad, 2-8-2007. 3. Het gaat hier uiteraard om Ayaan Hirsi Ali. In haar boek Mijn vrijheid. De autobiografie beschrijft Hirsi Ali (2006) dat ze zelf ervan overtuigd was dat ze bij haar asielaanvraag had gelogen, zowel over haar vlucht als over haar naam en geboortedatum. Toen zij dit openlijk op de Nederlandse televisie zei, was dit voor de toenmalige minister van Immigratie en Integratie Verdonk een reden om haar de Nederlandse nationaliteit – en de facto haar kamerlidmaatschap – te ontnemen (want ‘regels zijn regels’). Dit leidde tot heftige politieke commotie en uiteindelijk tot de val van de Nederlandse regering. Nadien ontdekte een jurist echter, dat Hirsi Ali niet over haar identiteit had gelogen. Volgens het Somalische namenrecht is zij vrij om de achternaam van één van haar voorvaders te gebruiken BIBLIOGRAFIE Baumann, G. (1996), Contesting Culture. Discourses of Identity in Multi-Ethnic London. Cambridge: Cambridge University Press. Beer, P. de (2006), Zin en onzin van arbeidsmigratie, Internationale Spectator, 60(7-8), 343-346. Beus, J.W. de (1986), Classificatie en beleid, pp. 9-28 in J.W. de Beus & J.A.A. van Doorn (eds.), De geconstrueerde samenleving. Meppel: Boom. Castles, S. & M. Miller (1993), The Age of Migration. International Population Movements in the Modern World. Houndmills: MacMillan Press. Tijdschrift voor Sociologie l 2007 / 3-4 243 Erik Snel en Ive Marx 244 Doorn, J.A.A. van (1986), Classificatie en maatschappij, pp. 29-48 in J.W. de Beus & J.A.A. van Doorn (eds.), De geconstrueerde samenleving. Meppel: Boom. Engbersen, G. (2004), De muur rond de verzorgingsstaat – Internationale migratie en sociale uitsluiting, Amsterdams Sociologisch tijdschrift, 31(1), 20-37. Engbersen, G., J. van der Leun & J. de Boom (2007), The Fragmentation of Migration and Crime in the Netherlands, Crime and Justice, 35, 389-453. Hirsi Ali, A. (2006), Mijn vrijheid. De autobiografie. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Augustus. Koser, K. & H. Lutz (1998), The New Migration to Europe. Social Constructions and Social Realities. Houndmills: MacMillan Press. Kyambi, S. (2005), New Immigrant Communities, New Integration Challenges? London: Institute for Public Policy Research. Roodenburg, H., R. Euwals & H. ter Rele (2003), Immigration and the Dutch Economy. Den Haag: Centraal Planbureau (CPB) (download: http://www.cpb.nl/eng/pub/cpbreeksen/bijzonder/47/) Snel, E., J. de Boom, J. Burgers & G. Engbersen (2000), Migratie, integratie en criminaliteit. Migranten uit voormalig Joegoslavië en de voormalig Sovjet-Unie. Rotterdam: Risbo (EUR). Snel, E., G. Engbersen & J. de Boom (2006), Migration and Migration Policies in the Netherlands – Dutch SOPEMI 2005. Rotterdam: Risbo (EUR). Staring, R. (2001), Reizen onder regie. Het migratieproces van illegale Turken in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis. Vertovec, S. (2007), New Complexities of Cohesion in Britain: Super-Diversity, Transnationalism and Civil-Integration. West Yorkshire: Communities and Local Government Publications (Report commissioned by the British Commission on Integration and Cohesion) (download: http://www.compas.ox.ac.uk/publications/papers/2007-04-Vertovec-CIC-Thinkpiece.pdf). Tijdschrift voor Sociologie l 2007 / 3-4