Page 1 of 11
Original Research
Vrede en oordeel in het evangelie volgens Lucas
Author:
Huub Welzen1,2
Affiliations:
1
Titus Brandsma Instituut
voor de Studie van
Spiritualiteit, Radboud
Universiteit, Nijmegen, The
Netherlands
Department of New
Testament, Faculty of
Theology, University of the
Free State, South Africa
2
Note:
Dr Huub Welzen is a
research associate of
Prof. Pieter de Villiers at
the Department of New
Testament, Faculty of
Theology, University of the
Free State, South Africa.
Some paragraphs, under the
heading ‘De edelman die
het koningschap verwerft
(Lc 19:11–27)’, in this article
are based on the published
article of the author in Acta
Theologica (see Welzen, H.,
2013, ‘Spiritualiteit van het
Lucasevangelie: Verwachting
en volharding’, Acta
Theologica 33(1), 292–314).
Correspondence to:
Huub Welzen
Email:
huub.welzen@
titusbrandsmaInstituut.nl
Postal address:
Titus Brandsma Instituut,
Erasmusplein 1, 6525 HT
Nijmegen, The Netherlands
Dates:
Received: 20 Feb. 2015
Accepted: 23 May 2015
Published: 31 Aug. 2015
Read online:
Scan this QR
code with your
smart phone or
mobile device
to read online.
Peace and judgement in the gospel according to Luke. Quite rightly Luke is called an
evangelist of peace and non-violence. It is recognised in several studies that peace, nonviolence and love for the enemy are integral parts of the message of the Lucan Jesus. Yet this
statement cannot be made without criticism. In the gospel of Luke there are many texts in
which violence is present, which is incongruent with the message of peace and non-violence.
Sometimes there is even violence that is excessive. In many of these texts violence has to do
with vengeance in the judgement. In some recent studies the relation of the peace-message
of Jesus and the retribution in the judgement is discussed. In this article we first examine the
problem of violence in Luke’s gospel with the help of Luke 19:9–27. In the vision of Luke the
destruction of Jerusalem in 70 CE is a consequence of the refusal to accept the message of Jesus.
To understand this it is necessary to place the fall of Jerusalem in the eschatological timetable
of Luke. We see here a certain equivalence between the situation of the contemporaries of
Jesus within the gospel and the situation of the intended readers in the last quarter of the first
century CE. Moreover we propose to reverse the way the question is put. We do not have to
enlighten how it is possible that after the peace-message of Jesus there will be vengeance in the
judgement. First there is the announcement of the judgement. After that a delay is announced
for the contemporaries of Jesus as well as for the intended readers of Luke’s gospel: a year of
the Lord’s favour. This delay gives room for repentance.
De geweldloze Jezus
Door vele exegeten is de auteur van het evangelie volgens Lucas een evangelist van de
geweldloosheid genoemd. Een voorbeeld is de redaktionsgeschichtliche studie van Josephine
Massyngbaerde Ford, My enemy is my guest (Massyngbaerde Ford 1984). In dit boek schildert
Massyngbaerde Ford de lucaanse Jezus als een personage van absolute geweldloosheid.
De teksten die ze als achtergrond gebruikt om de eigen lucaanse opvatting te profileren, zijn
uiteraard de evangelies volgens Matteüs en Marcus, maar ook de boeken van de Makkabeeën,
teksten uit Qumran en teksten uit de Talmoed en Misjna. Steeds laat ze zien hoe Lucas teksten
die thuishoren in een revolutionair en gewelddadig milieu, teksten die getuigen van zelotische
vrijheidsopvattingen, teksten die teruggaan tot de tijd van de Makkabeeën en teksten die in de
eerste eeuw vooral tegen de Romeinen waren gericht, omvormt tot teksten die op een apolitieke
manier geweldloosheid prediken.
Het Lucasevangelie moet men situeren na de Eerste Joodse Oorlog (66 tot 70 n. Chr.). Flavius
Josephus bericht dat deze oorlog ook in de diaspora een grote doorwerking heeft gehad. Sommige
revolutionairen waren naar de diaspora gevlucht en veroorzaakten daar verdere onrust. Een van
de doelstellingen van het evangelie volgens Lucas is een antwoord te geven op de omstandigheden
na de joodse oorlog. Volgens Massyngbaerde Ford wil dit evangelie laten zien aan Christenen in
Palestina en de diaspora dat de christelijke vrede niet komt via wapengeweld, maar door liefde,
vergeving en het accepteren van de vijand in de christelijke gemeenschap.
Massyngbaerde Ford meent dat de gebeurtenissen die verhaald worden in de eerste twee
hoofdstukken van het Lucasevangelie nog behoren tot de periode van Israël. In deze hoofdstukken
worden de families van Johannes de Doper en van Jezus geschilderd als rechtvaardige Joden die
een profeet en een koning verwachten die een heilige oorlog zullen beginnen, die internationale
macht voor Israël zullen verwerven en die vergelding zullen bewerken ten opzichte van
Israëls vijanden. In het verhaal van de verkondiging van Jezus in de synagoge van Nazareth
(Lc 4:16–30) wordt dit beeld volledig veranderd. Jezus is daar de Gezalfde die een jaar van heil
vanwege God aankondigt voor Joden én voor hun vijanden. Deze boodschap wordt met zo’n
How to cite this article: Welzen, H., 2015, ‘Vrede en oordeel in het evangelie volgens Lucas’, HTS Teologiese Studies/Theological Studies
71(1), Art. #2916, 11 pages. http://dx.doi.org/10.4102/hts.v71i1.2916
Copyright: © 2015. The Authors. Licensee: AOSIS OpenJournals. This work is licensed under the Creative Commons Attribution License.
http://www.hts.org.za
doi:10.4102/hts.v71i1.2916
Page 2 of 11
verbazing aangehoord dat Jezus’ stadsgenoten hem dreigen
te vermoorden. Het aangekondigde jaar van genade zou
vele van de sociale, economische en religieuze problemen in
Palestina oplossen. Maar dit programma is ook toepasbaar
op de christenen in de diaspora.
Massyngbaerde Ford meent dat de spanningen onder de
procurator Cumanus mede aanleiding zijn geweest voor
de joodse oorlog.1 Maar het optreden van Jezus raakt ook aan
de andere sociale en politieke kwesties, zoals het ressentiment
jegens tollenaars en zondaars en aan het probleem van de
vijandschap tussen Joden en Samaritanen. Massyngbaerde
Ford noemt bovendien de lex talionis en de problemen van
armoede en rijkdom.
In het passieverhaal komt Lucas’ visie op de vijandsliefde tot
een hoogtepunt. Jezus wordt van alle beschuldigingen een
politiek agitator te zijn gevrijwaard. Hij geneest het oor van
de knecht van de hogepriester. Hij is de ideale martelaar die,
anders dan de joodse martelaren, bidt voor zijn beulen. Hij
belooft het eeuwig geluk aan een veroordeelde crimineel.
De opvattingen van Massyngbaerde Ford moeten kritisch
worden beschouwd. Drie punten verdienen aandacht. Het
eerste betreft de plaats en de functie van de eerste hoofdstukken
van het Lucasevangelie. In meerdere historisch-kritische
analyses is de opvatting verdedigd dat deze hoofdstukken
van een andere aard zijn dan de rest van het evangelie en
dat deze hoofdstukken als het ware apart gelezen moeten
worden. Vanuit een synchroon en narratologisch standpunt
is dat echter moeilijk vol te houden. Een dergelijke scheiding
schaadt immers de narratologische integriteit van het geheel.
Een lezing van het Lucasevangelie als een narratologisch
geheel is in mijn ogen zeer wel mogelijk.
Een tweede punt is het scherpe onderscheid dat
Massyngbaerde Ford maakt tussen politiek en religieus,
vooral in haar analyses van het lijdensverhaal. Men kan
het mijns inziens niet volhouden om ‘Messias’ uitsluitend
in politieke zin te verstaan, en ‘zoon van God’ uitsluitend
als een religieuze term te zien. Zelf heb ik ooit voorgesteld
om beide termen te verstaan tegen de achtergrond van een
messiaanse jahwistische koningsspiritualiteit die vooral in
het Zuidrijk is ontwikkeld (Welzen 2008, vooral 174–179). In
deze spiritualiteit spelen titels als Gezalfde, zoon van God
en zoon van David een belangrijke rol. In deze ideologie zijn
de politieke en de religieuze domeinen met elkaar verweven.
1.Het ernstigste incident vond plaats tegen het einde van de regering van Cumanus.
Flavius Josephus vertelt erover in De Joodse Oorlog 2.232–247 en Joodse Oudheden
20.118–136. Er zijn significante verschillen tussen de twee versies. Enkele joodse
pelgrims uit Galilea die door Samaria naar Jeruzalem reisden, waren door
Samaritanen uit het dorp Gema overvallen en gedood. De Galileese leiders riepen
Cumanus op snel in te grijpen en de daders terecht te stellen. Cumanus reageerde
echter niet. Een woedende joodse menigte richtte vervolgens een bloedbad
aan onder de Samaritanen. Daarop stuurde Cumanus troepen naar Sebaste om
de Samaritanen te hulp te komen. Met de hulp van de Romeinen richtten de
Samaritanen nu een bloedbad aan onder de Joden. Beide partijen stuurden daarop
een gezantschap naar Gaius Ummidius Quadratus, de gouverneur van Syrië, om
hem de zaak voor te leggen. Quadratus liet de aanvoerders van zowel de Joodse als
de Samaritaanse troepen kruisigen. Cumanus onthief hij uit zijn functie en stuurde
hem naar Rome om zich voor de keizer te verantwoorden, samen met delegaties
van Joden en Samaritanen. De Samaritanen kozen de kant van Cumanus. De Joden
werden gesteund door Herodes Agrippa II die toevallig in Rome was. De keizer koos
de kant van de Joden. De leiders van de Samaritaanse delegatie werden ter dood
veroordeeld en Cumanus werd verbannen.
http://www.hts.org.za
Original Research
In deze opvatting van het koningschap speelt de belofte van
Natan in 2 Samuel 7:12–16 een belangrijke rol. De uitspraken
van Gabriël over de betekenis van Jezus in Lucas 1:32–33
zijn de eerste uitspraken in het Lucasevangelie over Jezus’
identiteit. Deze uitspraken bevatten echo’s van de belofte van
Natan. De waarneming dat vele christologische benamingen
van Jezus binnen deze koningsspiritualiteit te plaatsen zijn,
heeft mij tot de conclusie gevoerd dat het Lucasevangelie is
‘ingeschreven’ in de belofte van Natan.
Een derde punt van kritiek is dat Massyngbaerde Ford
systematisch de teksten die de eschatologie betreffen niet
bespreekt. Daardoor blijft een bepaald spanningsveld
buiten het vizier. In de teksten over het oordeel, maar ook
in de teksten die het toekomstig lot van Jeruzalem betreffen,
is er nogal wat geweld aanwezig. In de wijze waarop
Massyngbaerde Ford het Lucasevangelie bestudeert kan
de vraag niet aan de orde komen hoe de geweldloze Jezus
van het Lucasevangelie zich verhoudt ten opzichte van het
geweld dat bij het oordeel hoort en bij het geweld dat ook
Jezus voorziet bij het toekomstig lot van Jeruzalem. De vraag
naar deze verhouding komt in onze studie aan de orde.
Een boodschap van vrede en een
vergeldend oordeel
Vrede (εἰρήνη) is een van de woorden waarmee Lucas het
programma van Jezus benoemt. Hij gebruikt ook andere
termen, zoals de woorden die behoren tot de woordgroep
redden en bevrijden (σῴζω, σωτήρ, σωτηρία, σωτήριόν),
verlossing (λυτρόω, λύτρωσις, ἀπολύω, ἀπολύτρωσις), vreugde
(χαρά), genade (χαρίζομαι, χάρις) en wegzenden, kwijtschelden
(ἀφίημι, ἄφεσις).
Omdat hij het thema van de vrede mist in studies naar
de theologie en de ethiek van het Nieuwe Testament,
heeft Willard M. Swartley een studie gemaakt naar het
voorkomen van vrede in het gehele Nieuwe Testament
(Swartley 2006). Hij besteedt ook aandacht aan het thema
van de vrede zoals dat in Lucas en Handelingen voorkomt
(Swartley 2006:121–151, 152–176). Swartley komt tot geheel
andere conclusies dan Massyngbaerde Ford. Hij begint met
een verkenning van de plaatsen waar het woord ’vrede’
voorkomt en van de teksten die raken aan het gebod om je
vijand lief te hebben. De proclamatie van het koninkrijk van
God impliceert de afkondiging van vrede. Het woord ‘vrede’
verschijnt op strategische plaatsen in het Lucasevangelie: in
de beginverhalen, en aan het begin en het einde van het
reisverhaal. Wanneer mensen de vrede van het koninkrijk
van God niet aannemen, volgt het oordeel. Het aanbod
van vrede veroorzaakt zo een crisis die beslissend is voor
de deelname aan het koninkrijk van God. Op basis van de
studies van Richard J. Cassidy (Cassidy 1978) en van John
Howard Yoder (Yoder [1972] 1994) laat Swartley zien dat
de eerdere opvattingen omtrent het politieke karakter
van het Lucasevangelie niet terecht zijn. De waarden die
Jezus voorstaat contrasteren met die van het Romeinse
rijk. Vooral Yoder benadrukt het revolutionaire karakter
van Jezus’ optreden in sociaal, politiek en economisch
doi:10.4102/hts.v71i1.2916
Page 3 of 11
opzicht. Zijn optreden wordt gefundeerd in een theologie
van het jobeljaar. Swartley draagt daarbij argumenten
aan die deze theologie van het jobeljaar versterken. Door
het thema van de gerechtigheid in verband te brengen
met dat van de vrede laat hij zien dat het Lucasevangelie
zeker geen apologie biedt van de Pax Romana. Jezus kiest
als een oudtestamentische profeet de zijde van de mensen
die in de marge van de samenleving moeten leven en die
het slachtoffer zijn van de manier waarop de Pax Romana
wordt gevestigd. Anders dan de Pax Romana is de lucaanse
gemeenschap gebouwd op vrede en gerechtigheid.
Wanneer mensen alleen maar gerechtigheid veinzen, heeft
dat consequenties voor de gerechtigheid van God in het
oordeel. In tegenstelling tot de studie van Massyngbaerde
Ford komt in het werk van Swartley het spanningsveld van
vrede en oordeel wel aan de orde. Swartley laat zien hoe het
oordeel een gevolg is van de weigering om het aanbod van
vrede te accepteren.
David J. Neville (Neville 2013:91–173) bouwt voort op het
werk van Swartley. Hij stelt expliciet het spanningsveld
van de vredeszending van Jezus en het vergeldingsgeweld
van het oordeel in het evangelie volgens Lucas aan de
orde. In het hoofdstuk ‘The evangelist of peace’ verkent hij
vooral het thema van de vrede in de verkondiging en het
optreden van Jezus (Neville 2013:91–117). Net zoals Swartley
schenkt ook hij aandacht aan de strategische plaatsen in het
Lucasevangelie waar het thema van de vrede verschijnt: onder
andere aan het begin van het reisverhaal bij de uitzending
van de tweeënzeventig (Lc 10:1–16) en bij het einde daarvan
(Lc 19:29–44). Hij schenkt daarbij ook aandacht aan het lot
van het Samaritaanse dorp in Lucas 9:52–56 dat Jezus niet
wil ontvangen en aan het lot van Jeruzalem dat de weg naar
de vrede niet heeft herkend (Lc 19:41–44). Lucas interpreteert
de val van Jeruzalem in 70 na Chr. als vergelding voor de
weigering om de koning van de vrede bij zijn intocht te
erkennen.
In zijn analyse van het vredesthema maakt Neville een
aantal belangrijke verbindingen. Zo brengt hij uitdrukkelijk
het exodusthema ter sprake. De uittocht die Jezus in
Jeruzalem zal gaan voltrekken is het gespreksonderwerp
van Jezus, Mozes en Elia in het verhaal van de verheerlijking
op de berg (Lc 9:28–36). In de ogen van Neville omvat de
uittocht van Jezus niet alleen de gebeurtenissen in Jeruzalem
(het lijden, de dood, de opstanding en de hemelvaart van
Jezus), maar ook de reis naar Jeruzalem. Daardoor komt er
een verbinding tot stand tussen de verkondiging van Jezus,
de gebeurtenissen in Jeruzalem, en de eschatologische
gebeurtenissen. Onderdeel van het exodusmotief is dat
God zijn volk heeft bezocht (zie Lc 1:68; 1:78; 7:16; 19:44;
Hnd 15:14). Het exodusmotief maakt expliciet deel uit van
het programma van bevrijding, waartoe God initiatief heeft
genomen. De weg van de vrede is niet alleen de weg die
Jezus gaat, het is ook de weg van God die zijn volk heeft
bezocht.
Aan het einde van dit hoofdstuk noemt Neville een aantal
elementen die nauwelijks te harmoniëren zijn met de
http://www.hts.org.za
Original Research
vredesboodschap van de lucaanse Jezus. Dat zijn vooral
de gewelddadige elementen in het eschatologisch oordeel.
Meer in het bijzonder is het de opvatting van Lucas dat
de ondergang van Jeruzalem moet worden gezien als
Gods vergelding voor het feit dat Jeruzalem Jezus en zijn
vredesboodschap niet heeft aanvaard.
Hoe de relaties liggen tussen de verkondiging van Jezus,
het lot van Jeruzalem en het eschatologisch oordeel verkent
Neville in een volgend hoofdstuk (Neville 2013:119–144).
Hij onderzoekt daarin de drie belangrijkste teksten in het
Lucasevangelie die spreken over het eschaton: Lucas 12:35–48;
Lucas 17:20–37; Lucas 21:5–36. Zijn conclusie is dat in
Jezus’ toespraak over het einde (Lc 21:5–36) het idee van
eschatologische vergelding feitelijk afwezig is, terwijl in
de twee andere tekstgehelen dit idee wordt gerelativeerd.
Immers Lucas 12:35–48 en Lucas 17:20–37 maken deel uit
van het reisverhaal dat omraamd en bepaald wordt door de
vredesverkondiging van Jezus. De zending van Jezus is er de
uitdrukking van dat God zijn volk heeft bezocht. Wanneer
Jezus spreekt over eschatologisch geweld worden deze
woorden in Lucas 12:35–40 en in Lucas 21:25–36 afgesloten
met woorden waarin vergelding niet meer aan de orde is.
Daardoor wordt het eschatologisch oordeel gerelativeerd.
Maar de opvatting van Lucas dat Jeruzalem verwoest is
als een vergelding van de afwijzing van Jezus blijft als
een zware steen op de maag liggen. Het ondermijnt de
vredesboodschap van Lucas en het versterkt het idee dat de
komst van de Mensenzoon en de definitieve vestiging van
het koninkrijk van God gepaard gaan met een vergeldend
oordeel.
In het vervolg van dit artikel wil ik de ernst van de
problematiek laten zien door de analyse te presenteren
die Sjef van Tilborg gemaakt heeft van de parabel van de
edelman die naar het buitenland gaat om het koningschap
te verwerven (Lc 19:11–27). Daarna zal ik het eschatologisch
tijdpad schilderen zoals dat aanwezig is in Jezus’ toespraak
over het einde. Dit verschilt op enkele punten van het
tijdpad zoals Neville dat ziet. Dit tijdpad is van belang
voor de situering van de beoogde lezers en de door Lucas
veronderstelde analogie van deze situatie met de tijdgenoten
van Jezus in het evangelieboek. Daarna zal ik proberen om
het uitstel van de parousie te verbinden met de lucaanse
theologie van het jobeljaar. Als achtergrond daarbij neem ik
de aankondiging van het oordeel zoals dat aanwezig is in de
verkondiging van Johannes de Doper.
De edelman die het koningschap
verwerft (Lc 19:11–27)
De analyse die Sjef van Tilborg geeft van de parabel van
de edelman die naar het buitenland vertrekt om daar het
koningschap te verwerven (Lc 19:11–27), is buitengewoon
verontrustend.2 Met name de afwisseling van stemmen aan
het einde van de parabel doet nogal wat vragen opkomen bij
2.Deze analyse heb ik eerder geciteerd in verband met mijn studies naar de spirituele
grondlijnen van het Lucasevangelie (Welzen 2013).
doi:10.4102/hts.v71i1.2916
Page 4 of 11
het idee dat de Jezus van het Lucasevangelie een principiële
geweldloosheid voorstaat.3
Het is een groot probleem hoe de parabel aan het einde
afgebakend moet worden en hoe de spreekbeurten precies
verlopen.4 Van Tilborg bespreekt drie mogelijkheden.
De eerste mogelijkheid is dat de parabel doorloopt tot
en met vers 27. In vers 24 is de hoofdpersoon van de
parabel aan het woord. Hij zegt tot zijn omstanders om
de derde slaaf het pond af te nemen en het aan de eerste
te geven. Het bezwaar van de omstanders is dat deze er
al tien heeft. In vers 26 en 27 vervolgt de hoofdpersoon
van de parabel met een argumentatie voor zijn besluit
en met het bevel om zijn vijanden die niet wilden dat hij
koning werd, voor zijn ogen af te slachten. Een belangrijk
tegenargument tegen deze meest eenvoudige lezing is het
gebruik van de formulering λέγω ὑμῖν in Lucas 19:26. Deze
formulering komt in het Lucasevangelie alleen voor in de
mond van Jezus.5 Bovendien is de spreuk van Lucas 19:26
een herhaling van Lucas 8:18 waar deze spreuk door Jezus
wordt uitgesproken.
Vanwege deze tegenargumenten komen sommige uitleggers
tot een tweede leesmogelijkheid. In Lucas 19:24 spreekt
de hoofdpersoon van de parabel tot zijn omstanders. Het
bezwaar in vers 25 is afkomstig van de omstanders van de
koning. In vers 26 spreekt Jezus tot zijn toehoorders die de
parabel horen. In vers 27 vervolgt dan de hoofdpersoon van
de parabel met het bevel om zijn politieke tegenstanders te
vermoorden.
Van Tilborg wijst deze leesmogelijkheid af vanwege de erg
verwarrende opeenvolging van stemmen. Hij kiest voor
een derde leeswijze. Vers 24 is een bevel van de koning om
de derde slaaf te straffen. In vers 25 maken de toehoorders
van Jezus bezwaar tegen deze afloop van de parabel. In
vers 26 en 27 gaat Jezus vervolgens in op het bezwaar dat
zijn toehoorders maken. De discussie aan het einde is geen
discussie tussen de koning en zijn omstanders maar tussen
Jezus en zijn toehoorders. Van Tilborg wijst erop dat de
parabel van de misdadige wijnbouwers (Lc 20:9–19) een
soortgelijke afwisseling van stemmen heeft. In Lucas 20:16a
wordt de straf genoemd die de eigenaar van de wijngaard de
wijnbouwers zal toedienen. De toehoorders van Jezus wijzen
deze straf af (Lc 20:16b). In de daarop volgende verzen
geeft Jezus argumenten voor de afloop van de parabel die
hij heeft verteld (Lc 20:17–18). Iets dergelijks is er ook aan
de hand bij de parabel van de grote feestmaaltijd in Lucas
3.Mogelijk worden in het verhaal historische gebeurtenissen weerspiegeld rond de
opvolging van Herodes de Grote die in 4 voor Chr. is gestorven. Zijn zoon Archelaüs
was bij testament aangewezen als heer van Judea. Archelaüs vertrekt naar Rome om
erkenning van zijn aanspraken te krijgen. Dat lukt, ondanks het feit dat er ook een
joods gezantschap naar Rome is gegaan om kenbaar te maken dat men niet wilde
dat het Herodiaanse huis nog macht zou hebben. Archelaüs wordt geen koning,
maar etnarch. Na tien jaar wordt hij vanwege de voortdurende klachten van zijn
onderdanen verbannen. Vanaf die tijd staat Judea onder een Romeinse procurator
(Welzen 2013). Deze mogelijke verwijzingen naar historische gebeurtenissen doen
in mijn ogen niets af aan het choquerend karakter van de parabel.
4.Zowel Swartley (2006) als Neville (2013) noemen de parabel in hun studies, maar
ze gaan niet in op het probleem van de afbakening van de parabel aan het einde.
5.Deze formulering komt 41 maal voor in het Lucasevangelie. Alleen in Lucas 3:6 komt
hij voor in de mond van Johannes de Doper.
http://www.hts.org.za
Original Research
14:24. In bewoordingen die ontleend zijn aan de parabel
maakt Jezus zichzelf tot gastheer van de maaltijd: ‘Want ik
verzeker u, geen van de mensen die genodigd waren, zal van
mijn maaltijd proeven.’ Het belangrijkste argument dat van
Tilborg noemt is dat Jezus via de formule λέγω ὑμῖν terugkeert
naar de situatie waarin de parabel wordt verteld.6
In Lucas 12:46 is eveneens sprake van een gruwelijke straf
van slaven die niet doen wat hun heer verwacht. De heer
zal hen bij zijn terugkomst in tweeën snijden (καὶ διχοτομήσει
αὐτὸν). Van Tilborg betrekt deze tekst niet in zijn betoog.
Hier is duidelijk sprake van een andere situatie dan in Lucas
19:27. De straf wordt daar voltrokken door een personage in
de parabel. De straf blijft deel uitmaken van de door Jezus
vertelde werkelijkheid. Dat is anders in de parabel van de
edelman.
Hoewel het een schokkende lezing is, vind ik de argumenten
die van Tilborg geeft overtuigend. De afwisseling van
stemmen past in het patroon van Lucas. Indien men de lezing
van van Tilborg aanvaardt, wordt het probleem van de
verhouding van de verkondiging van Jezus, die gekenmerkt
wordt door vrede en geweldloosheid, en het vergeldend
geweld van het oordeel alleen maar groter. Het schokkend
karakter van het verhaal wordt nog meer zichtbaar wanneer
men met van Tilborg het verhaal leest in zijn lucaanse context.
Vers 11 legt een onmiddellijk verband met het voorafgaande
verhaal van Zacheüs en het erop volgende verhaal van de
intocht. In de opvatting van van Tilborg is het verhaal in
tweevoudig opzicht een correctie van de verwachtingen
van de toehoorders van Jezus. Het eerste is dat de nabijheid
bij Jeruzalem nog niet betekent dat het koninkrijk van God
onmiddellijk komt. Er moet eerst nog een reis naar een ver
land komen. De identificatie van Jezus met de edelman uit
de parabel, die in 19:27 expliciet wordt gemaakt, is hier al
werkzaam. De koningstitel zal aan Jezus toekomen na een
vertrek naar een ver land. Er zal oppositie zijn. Intussen heeft
hij aan zijn dienaren zijn bezit toevertrouwd. Wie de opdracht
goed vervult, zal deelhebben aan Jezus’ koningschap (vgl.
Lc 22:29–30). Wie dat niet doet, is ervan uitgesloten. De
toehoorders van de parabel staan voor de vraag wie ze zijn:
een van de burgers of een van de slaven (zie Welzen 2013).
De tweede correctie heeft van doen met wat de toehoorders
van Jezus denken. Jezus legt uit wat de komst van het
koninkrijk allemaal impliceert. Hij vult als het ware de
gedachten van zijn toehoorders aan. Er is niet alleen sprake
van redding en verheffing (Lc 19:9–10), maar ook van
ondergang en straf. Er zal rekening en verantwoording
moeten worden afgelegd en het toekomstig lot is afhankelijk
van hoe men door het oordeel komt (zie Welzen 2013).
Binnen de grotere context van het Lucasevangelie is de
parabel een sleuteltekst. Dat is zichtbaar vanuit de reeds
geconstateerde identificatie van Jezus met de edelman/
koning. Al vanaf het begin van het evangelie is Jezus
6.Zie Lucas 14:24; 15:7, 10; 16:9; 18:8; 18:14; vergelijk ook Lucas 8:8 waar een andere
formulering wordt gebruikt.
doi:10.4102/hts.v71i1.2916
Page 5 of 11
gepresenteerd als een koning. Het koningschap van Jezus
wordt bijzonder dramatisch wanneer het verbonden wordt
met het thema van de Mensenzoon en met dat van het lot
van Jeruzalem. De komst van Jezus in Jeruzalem is niet de
tijd waarop het koninkrijk van God zichtbaar wordt. Wel is
er een direct verband met de installatie van de Mensenzoon.
Jezus wordt door zijn leerlingen gehuldigd als koning
(Lc 19:28–38), maar ook door tegenstanders afgewezen
(Lc 19:39–40; 20:1 e.v.). Er vindt een proces plaats, een
executie en een heengaan naar de hemel. Eerder is hierover
in het boek gesproken als over een uittocht (Lc 9:31) en een
verheffing (Lc 9:51). Al deze gebeurtenissen horen bij de
installatie van de Mensenzoon. Jezus spreekt er zelf over in
Lucas 22:69: ‘Vanaf nu zal de Mensenzoon zitten aan Gods
machtige rechterhand.’ Na de gebeurtenissen in Jeruzalem
is de Mensenzoon onzichtbaar, maar hij zal opnieuw
verschijnen. In de tijd dat de Mensenzoon onzichtbaar is,
zal Jeruzalem verwoest worden (Lc 19:43–44; 21:20–24).
Daarna zal de Mensenzoon voor iedereen zichtbaar
worden en verlossing brengen (21:27–28). Dat zal gebeuren
binnen de tijd van één generatie (Lc 21:32). Het is tegelijk
het verschijnen van het koninkrijk van God (Lc 21:31) (zie
Welzen 2013).
De woorden van de sympathisanten van Jezus bij de intocht
in Lucas 19:38 zijn prematuur als er mee bedoeld is dat de
intocht het vestigen van het koninkrijk van God is. Wel is
het het begin van de gebeurtenissen te Jeruzalem; dat wil
zeggen, van de uittocht en de verheffing van de Mensenzoon
en het innemen van diens plaats aan de rechterhand van God
(zie Welzen 2013).
Binnen deze grotere context is Lucas 19:27 een verwijzing
naar de verwoesting van Jeruzalem, de moord op haar
inwoners en kinderen (Lc 19:43–44) en het verkocht worden
als krijgsgevangenen aan de heidenen (Lc 21:20–24). In het
Lucasevangelie is het al eerder gezegd. Als de toehoorders
van Jezus zich niet bekeren, zal hen hetzelfde overkomen als
wat met de Galileeërs is gebeurd die Pilatus heeft vermoord
en met de achttien die onder de toren van de Siloam zijn
omgekomen (Lc 13:1–5). Jezus heeft dikwijls de kinderen
van Jeruzalem bij elkaar willen brengen, zoals een kloek
haar kuikens, maar ze hebben niet gewild. Hun huis zal
onbewoond achtergelaten worden (Lc 13:34–35). Hetzelfde
wordt gezegd in de parabel van de wijnboeren: de heer van
de wijngaard zal komen en de boeren uitroeien (Lc 20:16).
Jezus is de steen die de bouwlieden hebben verworpen.
Ieder die op deze steen valt, valt te pletter, en ieder op
wie hij valt, zal hij verbrijzelen (Lc 20:18). Maar dit is niet
het einde (Lc 21:28). Het einde is wanneer de Mensenzoon
komt (Lc 21:27), wanneer de verlossing nabij is (Lc 21:28),
wanneer het koninkrijk van God dichtbij is (Lc 21:31) (zie
Welzen 2013).
In de voorstelling van Lucas is Jezus dus iemand die de
bewoners van Jeruzalem voortdurend heeft voorgehouden
dat de laatste kans is aangebroken. Als ze zich bekeren zullen
ze het noodlot dat Jeruzalem bedreigt, kunnen voorkomen
(zie Welzen 2013).
http://www.hts.org.za
Original Research
Situering van de beoogde lezers van
het Lucasevangelie
De studie van van Tilborg is uitgevoerd in het kader van een
onderzoeksproject naar de pragmatische werking van de
parabelverhalen in het Lucasevangelie.7 De werkhypothese
van dit project was de volgende: de voorstelling die Lucas
geeft van de werking van de verhalen, verteld door de
hoofdfiguur van zijn boek, geeft de richting aan van de
werking die hij beoogt of verwacht van zijn boek. Bij de
voltooiing van het onderzoek is een meer toegespitste
formulering als voorlopig geverifieerd beschouwd (Welzen
1987, vooral 317–319). In deze toespitsing worden de
termen transformatie en equivalentie ingevoerd. De meer
toegespitste formulering luidt:
De wijze waarop
de verteller van het inbeddend verhaal
de (vertelde) verteller van de ingebedde verhalen
door deze verhalen
en hun toelichting
bij de (vertelde) toehoorders van deze verhalen
een transformatie doet nastreven
die betrekking heeft op instemming of afwijzing van
een waardensysteem
is equivalent aan
de wijze waarop
de verteller van het inbeddend verhaal
zelf
door zijn verhaal
en zijn toelichtingen
bij de lezers van het inbeddend verhaal
een transformatie doet nastreven8
die betrekking heeft op instemming of afwijzing van
een waardensysteem.
A1
2
3
4
5
6
6
8
9
equivalentie
B1
2
3
4
4
6
7
8
9
De term ‘equivalentie’ wil recht doen aan het verschil tussen
de communicatie zoals die in het boek van Lucas tussen
Jezus en zijn toehoorders plaats heeft, en de communicatie
tussen de auteur en zijn lezers. Deze twee communicatieve
situaties hoeven niet in alle opzichten aan elkaar gelijk te zijn.
Belangrijk is wel dat het betreffende waardensysteem in beide
situaties herkenbaar aanwezig is. De term transformatie duidt
op de veranderingen die in beide communicatieve situaties
bij de ontvangers verwacht of beoogd worden. In de situatie
van Jezus en zijn toehoorders speelt de communicatie zich af
binnen het vertelde evangelieverhaal. Jezus probeert bij zijn
toehoorders een verandering te bewerken in hun waardering
van het waardensysteem dat aanwezig is in zijn verkondiging
van het koninkrijk van God. Op een soortgelijke manier
probeert Lucas bij zijn beoogde lezers een verandering te
bewerken ten aanzien van hetzelfde waardensysteem. Deze
communicatie speelt zich af in een andere situatie dan die
tussen Jezus en zijn toehoorders.
Bij de parabelverhalen komt er nog een communicatieve
situatie bij: die tussen de personages van het parabelverhaal.
Het resultaat van het onderzoek naar de parabelverhalen
7.Dit project is uitgevoerd aan de theologische faculteit van de Radboud Universiteit
(toen nog Katholieke Universiteit) te Nijmegen. De resultaten zijn in twee publicaties
openbaar gemaakt (Welzen 1986; van Iersel et.al. 1987).
8.In de gepubliceerde tekst staat ’nastreeft’. De fout is hier gecorrigeerd.
doi:10.4102/hts.v71i1.2916
Page 6 of 11
in het Lucasevangelie bestaat nu in de stelling dat er een
analogie is in de relatie tussen wat er in het parabelverhaal
gebeurt en de situatie waarin Jezus dit parabelverhaal vertelt
enerzijds en anderzijds de situatie in het evangelieverhaal en
de situatie van de door Lucas beoogde lezers. In het geval
van de parabel van de edelman die het koningschap verwerft,
wordt de pragmatische werking van het ingebedde verhaal
in de situatie waarin Jezus dit verhaal vertelt, geïntensifieerd
doordat Jezus de terminologie van het parabel overneemt
en zich identificeert met de koning van het verhaal. De
politieke vijanden van de koning zijn daardoor Jezus’
vijanden geworden. Jezus zelf is het die de opdracht geeft
zijn vijanden af te slachten. Welke choquerende gevolgen dit
heeft is in de analyse van van Tilborg duidelijk geworden.
We nemen aan dat dit gruwelijke element ook zijn invloed
heeft in de persuasieve werking van het evangelieverhaal
naar de boogde lezers.
Om een goed beeld te krijgen van de situatie van de beoogde
lezers in relatie met de problematiek van een verkondigde
geweldloosheid en een aangekondigde vergelding zijn twee
waarnemingen belangrijk. De eerste is dat het Lucasevangelie
door vrijwel iedereen gedateerd wordt in het laatste kwart
van de eerste eeuw. We zien geen reden om deze communis
opinio aan te vechten. Dat betekent onder meer dat de
gebeurtenissen van de joodse oorlog, de val van Jeruzalem
en de verwoesting van de tempel voor de beoogde lezers
verleden tijd zijn. Voor de personages in het boek van Lucas
zijn ze dit echter niet. Voor Jezus en zijn toehoorders is het
allemaal nog toekomst. Wat Jezus in het boek zegt over de
toekomst van Jeruzalem is voor de lezers door de loop van
de geschiedenis bevestigd.
Een tweede waarneming is dat Lucas een duidelijk
onderscheid aanbrengt tussen de verwoesting van Jeruzalem
en de komst van de Mensenzoon. We willen dit laten zien
aan de hand van het tijdsverloop in Jezus’ toespraak over
het einde (Lc 21:5–36). In deze toespraak komen beide
gebeurtenissen expliciet aan de orde.
Na de voorspelling van de verwoesting van de tempel
in Lucas 21:6 wordt aan Jezus de vraag gesteld wanneer
dat alles zal gebeuren en wat het teken daarvan zal zijn
(διδάσκαλε, πότε οὖν ταῦτα ἔσται καὶ τί τὸ σημεῖον ὅταν μέλλῃ
ταῦτα γίνεσθαι;). Jezus wijst op het optreden van dwaalleraren
die zeggen dat ze Jezus zijn (ἐγώ εἰμι) en dat de vastgestelde
tijd gekomen is (ὁ καιρὸς ἤγγικεν). Hij noemt ook oorlogen en
onlusten, maar hij zegt er uitdrukkelijk bij dat dit allemaal
eerst moet gebeuren, maar dat dit het einde niet onmiddellijk
is (δεῖ γὰρ ταῦτα γενέσθαι πρῶτον, ἀλλ᾽ οὐκ εὐθέως τὸ τέλος). Het
antwoord van Jezus is een ontkenning van de bewering van
de dwaalleraren dat de vastgestelde tijd nabijgekomen is.
Na een onderbreking van de directe rede van Jezus door de
verteller in vers 10 zegt Jezus dat volkeren en koninkrijken
tegen elkaar zullen opstaan, dat er aardbevingen zullen zijn,
hongersnood en pest, en dat er zich grote en verschrikkelijke
tekenen zullen voordoen aan de hemel. Vooral vanwege het
voorkomen van de grote en schrikwekkende tekenen aan de
http://www.hts.org.za
Original Research
hemel legt Neville de verzen 9 en 10 uit als een samenvatting
van alles wat nog volgt in de toespraak van Jezus (Neville
2013:138–139). Hij doet dit vooral omdat hij de tekenen aan de
hemel verstaat als de tekenen die vooraf gaan aan de komst
van de Mensenzoon. Maar het is goed mogelijk om alles wat
genoemd wordt in vers 9 en 10 te verstaan als gebeurtenissen
die plaats hebben voorafgaande aan de val van Jeruzalem
in 70 na Chr. Voor de oorlogen en onlusten in vers 9 kan
men denken aan de joodse opstand, die in 66 na Chr. begon,
aan de turbulenties en vele troonswisselingen na de dood
van Nero en voor de troonsbestijging van Vespasianus,
aan de vele opstanden gedurende het driekeizerjaar, of
aan de gebeurtenissen voor de val van Jeruzalem. Vers 10
kan men verstaan als een verbijzondering van vers 9. Voor
de natuurrampen van vers 11 kan men verwijzen naar de
hongersnood van Handelingen 11:28 en de aardbeving van
Handelingen 16:26. De schrikwekkende en grote tekenen aan
de hemel hebben bij Flavius Josephus een equivalent in de
komeet en in de strijdwagens en soldaten die aan de hemel
worden gezien voorafgaande aan de inname van Jeruzalem
(Joodse Oorlog 6.288–315). Ook de gebeurtenissen in vers 12–
15 zijn natrekbaar. De uitdrukking ἐπιβάλλω τὰς χεῖρας keert
terug in Handelingen 4:3; 5:18; 12:1; 21:27. Het gaat daar
om de arrestatie van Johannes en Petrus, van de apostelen,
van enkele leden van de christelijke gemeenschap en van
Paulus. Handelingen vermeldt ook gevangenschappen van
volgelingen van Jezus: van de apostelen in Handelingen
5; van Petrus in Handelingen 12; van Paulus en Silas in
Handelingen 16 en van Paulus in Handelingen 21:27–28:31.
Van de voorleiding voor koningen en gouverneurs is sprake
in Handelingen 24 (voorleiding voor Felix), Handelingen
25–26 (voorleiding voor Festus) en Handelingen 25:13–26:32
(voorleiding voor Agrippa).
Vers 12 begint met de vermelding dat voorafgaande aan
de gebeurtenissen genoemd in vers 10–11 er vervolging en
uitlevering zal zijn. De uitdrukking Πρὸ δὲ τούτων πάντων
wijst erop dat de gebeurtenissen niet in een chronologische
volgorde worden verteld, maar dat de vervolging, de
gevangenschap en de vijandschap genoemd in vers 12–19
voorafgaan aan de eerder genoemde gebeurtenissen van
vers 10–11. Wat de leerlingen allemaal te verduren hebben
aan arrestaties, gevangenschap en twisten in de eigen familie
zal hen gelegenheid geven om te getuigen. Het tekstgedeelte
loopt uit op de verzekering dat de leerlingen geen haar op
het hoofd zal worden gekrenkt en op de aansporing om te
volharden (vers 18–19).
Vanaf vers 20 wordt beschreven hoe Jeruzalem belegerd zal
worden en welke gevolgen dat heeft voor de bewoners van
Jeruzalem (vers 20–24). Voor de thematiek van dit artikel is
het van belang dat de tijd van de belegering en van de val
dagen van vergelding (ἡμέραι ἐκδικήσεως αὗταί εἰσιν) worden
genoemd. Wellicht klinkt hier ook een echo mee van de
eschatologische terminologie van Deuteronomium 32:35
LXX (Goldstein 1980), maar de context maakt helder dat de
uitdrukking verstaan moet worden als een verwijzing naar
de historische gebeurtenissen aan het einde van de joodse
oorlog. Vers 24 verwijst naar de tijd van de heidenen, die
doi:10.4102/hts.v71i1.2916
Page 7 of 11
begint met de val van Jeruzalem. De terminologie ‘totdat
de tijden van de heidenen vervuld zijn’ (ἄχρι οὗ πληρωθῶσιν
καιροὶ ἐθνῶν) verwijst wellicht eerder naar de tijd van de
verkondiging onder de heidenen dan naar een tijd van
overheersing door de heidenen.
Neville vindt de cesuur bij vers 25 dat begint met ‘Er
zullen zijn …’ (Καὶ ἔσονται) minder scherp. Volgens hem
hoeft de cesuur niet scherp te zijn, omdat hij vers 10–11
leest als een samenvatting van de gehele toespraak van
Jezus (Neville 2013:140). De verwijzing in vers 11 naar de
grote en schrikwekkende tekenen aan de hemel (φόβητρά
τε καὶ ἀπ᾽ οὐρανοῦ σημεῖα μεγάλα ἔσται) is de aankondiging
van het deel van de toespraak dat handelt over de komst
van de Mensenzoon en de kosmische tekenen die daaraan
voorafgaan. Het is inderdaad zo dat de woorden van vers
25 ‘En er zullen tekenen zijn aan de zon, de maan en de
sterren’ (Καὶ ἔσονται σημεῖα ἐν ἡλίῳ καὶ σελήνῃ καὶ ἄστροις)
sterk herinneren aan de woorden van vers 11. Maar als men
vers 11 verstaat als verwijzend naar de hemelse tekenen
voorafgaand aan de val van Jeruzalem waarover Flavius
Josephus verhaalt, vervalt het argument van Neville. Men
moet bedenken dat zijn argument ontleend is aan de literaire
compositie van de toespraak. Compositie is echter niet geheel
hetzelfde als het tijdpad dat in de tekst aanwezig is. Het is
vooral het laatste waarin wij op dit moment geïnteresseerd
zijn met het oog op de situering van de beoogde lezers.
En voor ons is het duidelijk geworden dat de val van
Jeruzalem en de tekenen voorafgaande aan de komst van de
Mensenzoon uit elkaar liggen en gescheiden worden door
de tijd van de heidenen.
Vanaf vers 27 wordt gesproken over de Mensenzoon die
komt op een wolk met veel macht en majesteit. In vers 28
wordt deze komst nader gekwalificeerd als de tijd waarin
de verlossing nabij gekomen is (ἐγγίζει ἡ ἀπολύτρωσις ὑμῶν).
Met deze verwijzing naar het programma van Jezus in
het Lucasevangelie wordt helder dat de voltooiing van
dit programma gezocht moet worden in de komst van de
Mensenzoon. Na de parabel van vers 29–30 wordt bovendien
de komst van de Mensenzoon in verband gebracht met de
nabijheid van het koninkrijk van God.
Een van de belangrijkste verzen voor de positionering van de
beoogde lezers is vers 32: ‘Ik verzeker u, dit geslacht gaat niet
voorbij voordat dit alles is gebeurd’ (ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι οὐ μὴ
παρέλθῃ ἡ γενεὰ αὕτη ἕως ἂν πάντα γένηται). Wezenlijk is hoe het
woord γενεά wordt verstaan. I. Howard Marshall geeft in zijn
commentaar de mogelijke betekenissen van dit woord: (1)
de afstammelingen van een gemeenschappelijke voorouder;
(2) een groep mensen die in dezelfde tijd zijn geboren; (3)
de tijd die ingenomen wordt door zo’n groep van mensen of
door opeenvolgende groepen (Marshall 1978:780). De meest
voor de hand liggende betekenis is dat het in vers 32 gaat
om de tijdgenoten van Jezus die zijn toespraak aanhoren.
Door de aanhangers van de theorie dat Lucas rekening heeft
gehouden met een langdurig uitstel van de parousie, wordt
deze interpretatie als een moeilijkheid ervaren. Daarom
zijn er alternatieven aangedragen. Robert Maddox somt ze
http://www.hts.org.za
Original Research
op en bespreekt de validiteit van de argumenten (Maddox
1982:110–115) . De aangedragen alternatieven zijn: (1) het
joodse volk; (2) de gehele mensheid (of de niet-christelijke
mensheid); (3) Lucas’ tijdgenoten; (4) de generatie van Jezus,
verstaan als een lang durende generatie vanwege de hoge
leeftijd die sommigen van deze generatie hebben bereikt;
(5) de laatste fase van de heilsgeschiedenis die meerdere
generaties kan omvatten.9 Na bespreking van de argumenten
komt Maddox tot de conclusie dat deze alternatieven
niet overtuigend zijn. Naar zijn inzicht heeft Lucas de
parousie niet naar een verre toekomst verschoven.10 Na
zijn onderzoek van de toespraak over het einde concludeert
Maddox dat de tekst geen aanleiding geeft tot een theorie
over het uitstel van de parousie. Eerder moet men aannemen
dat de eschatologische toekomst zeer aanstaande is. Maar
tegelijk zijn er ook al elementen vervuld. Ofschoon over de
val van Jeruzalem meer in profetische dan in apocalyptische
woorden wordt gesproken, geeft de gehele teneur van de
toespraak aan dat ook deze gebeurtenis in eschatologische
zin moet worden verstaan (Maddox 1982:122–123). Sommige
aspecten van de eschatologische toekomst waarover Jezus
spreekt, moeten nog gebeuren voor de lezers van het boek
van Lucas. Andere daarentegen zijn in hun tijd al gebeurd.
Het betekent dat de beoogde lezers deel uitmaken van een
eschatologisch gekwalificeerde tijd.
Ons onderzoek van het tijdsverloop in de toespraak van
Jezus brengt ons tot de volgende conclusies. Er is een
onderscheid tussen de verwoesting van Jeruzalem en de
komst van de Mensenzoon. De twee gebeurtenissen komen
uit elkaar te liggen doordat de tijd van de heidenen hen
scheidt. Voor de toehoorders van Jezus is alles wat Jezus zegt
nog toekomst. Dat is het niet voor de beoogde lezers van het
Lucasevangelie. Voor hen heeft de val van Jeruzalem en de
verwoesting van de tempel in het verleden plaats gevonden.
Doordat de woorden van Jezus over deze gebeurtenissen
bewaarheid zijn geworden, is het des te waarschijnlijker dat
wat Jezus zegt over zaken die voor deze lezers nog toekomst
zijn, ook daadwerkelijk zullen gebeuren.
De verwoesting van Jeruzalem en de komst van de
Mensenzoon zijn niet alleen onderscheiden van elkaar, ze
staan ook met elkaar in verband. Bij beide gebeurtenissen
gaat het om de consequenties van aanvaarding of afwijzing
van Gods heilsaanbod. Ze staan beide in het kader van Gods
bevrijdend initiatief in de geschiedenis, waarover Lucas in
zijn boeken verhaalt. Lucas interpreteert de gebeurtenissen
van het jaar 70 als een gevolg van de afwijzing van Jezus
en diens verkondiging van de vrede door Jeruzalem. Ook
9.Ook I. Howard Marshall geeft een opsomming van de interpretaties van dit vers.
Het kan gaan om: (1) de joodse tijdgenoten van Jezus; (2) het joodse volk; (3) dwaze
mensen; (4) de tijdgenoten van de evangelist; (5) de generatie van de eindtijd.
Marshall meent dat het vers zo verstaan moet worden dat de huidige generatie er
verzekerd van kan zijn dat de gebeurtenissen van de eindtijd zijn begonnen, en dat
zij de eindtijd ook zullen meemaken (Marshall 1978:780). Joel B. Green meent dat
het vers handelt over mensen die zich verzetten tegen het doel van God (Green
1997:742). Maar men moet er rekening mee houden dat het woord γενεά vaak een
eschatologische connotatie met zich meedraagt (Hasler 1980).
10.Voor mij is Lucas 18:1–8 steeds een van de overtuigende argumenten geweest dat
Lucas de komst van de Mensenzoon spoedig in zijn tijd verwacht. De parabel van
de rechter en de weduwe maakt deel uit van een eschatologisch tekstgeheel dat
begint in Lucas 17:20. Lucas 18:7–8a verzekert de uitverkorenen die dag en nacht
tot God roepen dat Hij spoedig recht zal verschaffen.
doi:10.4102/hts.v71i1.2916
Page 8 of 11
in het einde gaat het om aanvaarding of afwijzing van het
woord van God. Het lot van Jeruzalem is een afspiegeling
van wat mogelijk in het einde kan gebeuren. Maar daarbij
geldt wel dat de waarneming van Neville terecht is, dat in
de toespraak over het einde de nadruk bij de komst van
de Mensenzoon niet ligt op het vergeldingsaspect van het
oordeel, maar op de verlossing en de bevrijding van de
gelovigen, die Gods bevrijdend handelen in de geschiedenis
met volharding hebben aanvaard (Neville 2013:141). Het
equivalentie-schema dat we aan het begin van deze sectie
hebben gepresenteerd helpt ons om helder te krijgen dat het
zowel bij de tijdgenoten van Jezus als bij de beoogde lezers
van Lucas gaat om dezelfde transformaties met betrekking
tot afwijzing of aanvaarding van de verkondigde vrede en
bevrijding.
Het oordeel en het jobeljaar
De verkondiging van Johannes de Doper in Lucas 3:7–17 is
een verkondiging van het oordeel. Dat is zichtbaar te maken
aan de terminologie die hij in zijn verkondiging gebruikt.
Al in vers 7 is sprake van de komende toorn (τίς ὑπέδειξεν
ὑμῖν φυγεῖν ἀπὸ τῆς μελλούσης ὀργῆς;). Het woord ὀργή wordt
ook gebruikt in Lucas 21:23 in de context van de belegering
van Jeruzalem, die een grote nood voor het land wordt
genoemd en een toorn voor dit volk (ἔσται γὰρ ἀνάγκη μεγάλη
ἐπὶ τῆς γῆς καὶ ὀργὴ τῷ λαῷ τούτῳ). I. Howard Marshall merkt
op dat het woord ὀργή vaak verwijst naar de toekomstige
vergelding van God bij het oordeel (Marshall 1978:139). De
retorische vraag van Johannes wie gesuggereerd heeft dat
het mogelijk is om aan het komende oordeel te ontkomen,
impliceert de onmogelijkheid ervan. Het beroep op de
afstamming van Abraham in vers 8 wordt door Johannes
op tweevoudige wijze ontkracht. Ten eerste is er de
aanspreking ‘adderengebroed’ (γεννήματα ἐχιδνῶν) waarmee
bij voorbaat reeds het vadershap van Abraham is ontkend.11
De toehoorders van Johannes stammen niet af van Abraham,
maar van slangen. Misschien mag hier meeklinken dat soms
de satan als een slang wordt voorgesteld (vgl. Op 12:9). Het
tweede punt is dat er bekering nodig is om aan de komende
toorn te ontkomen.
In vers 8 wordt bekering verbonden met het voortbrengen
van vruchten (ποιήσατε οὖν καρποὺς ἀξίους τῆς μετανοίας). De
metafoor van het voortbrengen van vruchten loopt vooruit
op de opmerking van Johannes in vers 9 dat de bijl al aan
de wortel ligt. Met andere woorden, de bomen die geen
vruchten voortbrengen, zullen worden omgehakt. Ook in
de verkondiging van Jezus worden bekering en vruchten
voortbrengen met elkaar in verband gebracht. In Lucas 13:1–
9 spreekt Jezus tegen mensen die hem bericht geven van de
moord op de Galileeërs door Pilatus bij hun offer en over de
dood van achttien mensen bij het instorten van de toren van
Siloam. Hij zegt hen dat ze eenzelfde lot zullen ondergaan
11.Het is opmerkelijk dat Jezus desondanks in het Lucasevangelie tot tweemaal toe
de afkomst van Abraham gebruikt als een rechtvaardiging van zijn bevrijdend
handelen. In het verhaal van de kromgebogen vrouw rechtvaardigt hij haar
genezing op de sabbat met het argument dat zij een dochter van Abraham is (Lc
13:16). In Lucas 19:9 rechtvaardigt hij de redding van Zacheüs met het argument
dat deze een zoon van Abraham is.
http://www.hts.org.za
Original Research
tenzij ze zich bekeren. Daarna vertelt hij de parabel van de
vijgenboom die geen vrucht voortbrengt. De eigenaar wil de
boom laten omhakken, maar de wijngaardenier pleit voor
nog een jaar respijt. In deze parabel en in de context waarin
deze wordt verteld, treffen we dezelfde gegevens aan als in
de prediking van Johannes: de metafoor van het omhakken
van de bomen die geen vrucht dragen en de noodzaak van
bekering. Een belangrijk verschil is dat in de prediking
van Jezus sprake is van uitstel van een jaar, waarin de
wijngaardenier zich zal inspannen om het mogelijk te maken
dat de vijgenboom wel vruchten draagt.
In verband met de nabijheid van het oordeel en de metafoor
van de vruchten willen we ook nog wijzen op de parabel
van de wijnbouwers in Lucas 20:9–19. De wijnbouwers
mishandelen de drie slaven die achtereenvolgens gestuurd
worden om de opbrengst van de wijngaard in ontvangst
te nemen. Ze weigeren de vruchten af te dragen. Tenslotte
doden ze de zoon van de eigenaar met het oogmerk zich
de wijngaard toe te eigenen. De eigenaar zal komen om op
zijn beurt de wijnbouwers te doden. In de discussie met zijn
toehoorders bekrachtigt Jezus deze afloop met behulp van een
citaat uit Psalm 118:22: ‘De steen die de bouwlieden hebben
verworpen, is de hoeksteen geworden.’ Hoe het ook zij, of
men nu over deze steen valt of dat deze steen op iemand valt,
het heeft de dood tot gevolg. Op twee manieren wordt deze
parabel verbonden met de geschiedenis van Jezus. De eerste
manier is dat de eigenaar van de wijngaard spreekt over mijn
liefste zoon: πέμψω τὸν υἱόν μου τὸν ἀγαπητόν. Deze woorden
zijn een echo van de stem uit de hemel bij de doop van Jezus:
‘Jij bent mijn liefste zoon, in wie ik vreugde vind’ (σὺ εἶ ὁ υἱός
μου ὁ ἀγαπητός, ἐν σοὶ εὐδόκησα). De tweede manier waarop
het verband met Jezus wordt gelegd, is de wijze waarop
in vers 19 Lucas de reactie van de schriftgeleerden en de
hogepriesters beschrijft. Hij verklaart hun voornemen om
Jezus te arresteren door te zeggen dat zij wisten dat Jezus
op hen doelde. Op metaforische wijze vertelt de parabel over
de lotgevallen van Jezus en zijn tegenstanders. De dreiging
van het oordeel en de daarbij behorende vergelding blijft
aanwezig.
In de zogenoemde Standespredigt12 geeft Johannes concrete
voorbeelden van bekering voor het volk, voor de tollenaars
en voor de soldaten. (Lc 3:10–14). Op de vraag of hij de
Messias is, wijst hij op degene die na hem komt en die
krachtiger is dan hij. Het verschil tussen hem en degene die
na hem komt, legt Johannes uit door te wijzen op het verschil
in de wijze van dopen. Johannes doopt met water, maar de
Messias doopt met heilige Geest en vuur. Meestal ziet men
in de doop met heilige Geest en vuur een verwijzing naar
het verhaal over de begiftiging met Geest in Handelingen
2:1–4. De leerlingen raken vol van Geest en vurige tongen
zetten zich op ieder van hen neer. Binnen een context van
de verkondiging van de komende toorn zijn er echter ook
andere verbanden mogelijk. Johannes tekent de sterkere als
iemand die oordeel en scheiding komt brengen. De wan heeft
12.H. Schürmann vindt dit een minder gelukkige term, omdat de oproep van Johannes
de Doper gericht is tot al zijn toehoorders, onder wie zich ook tollenaars en
soldaten bevinden (Schürmann 1969:131).
doi:10.4102/hts.v71i1.2916
Page 9 of 11
hij in de hand. Het graan verzamelt hij in zijn schuur, maar
het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur. Onderdeel
van deze metafoor voor het oordeel is dat het kaf wegwaait
op de wind of wordt verbrand (zie o.a. Jes 41:15–16; Jer 15:7;
Wijsh 5:14; Ps 1:4). In deze context kan dopen met heilige
Geest en vuur ook verstaan worden als betrekking hebbend
op het oordeel. In dit oordeel bestaat de mogelijkheid gered
te worden zoals het koren verzameld wordt in een schuur, of
verloren te gaan zoals het kaf verwaait of wordt verbrand.
Original Research
van de Heer’ de zending van Jezus. Men kan zich voorstellen
dat de periode van de zending van Jezus niet zo door de loop
van de seizoenen wordt bepaald als het vrucht dragen van
de vijgenboom.
Een belangrijk verschil is echter dat er in de parabel sprake
is van een jaar extra voor de vijgenboom. De wijngaardenier
houdt bij de eigenaar een pleidooi voor de vijgenboom
om hem een jaar extra te gunnen. Hij belooft in dat jaar de
omstandigheden voor de vijgenboom te optimaliseren door
te spitten en hem te bemesten. Brengt hij dan nog geen vrucht
voort, dan kan hij worden omgehakt (Lc 13:8–9).
In Lucas 13:8 begint het pleidooi van de wijngaardenier
met ἄφες αὐτὴν (‘laat hem staan’). In het citaat uit het boek
Jesaja, dat Jezus in Lucas 4:18–19 voorleest, speelt het woord
ἄφεσις dat van dezelfde woordstam is afgeleid een centrale
rol. De tekst die Jezus voorleest is geen rechtstreeks citaat,
maar een vermenging van Jesaja 61:1–2 en Jesaja 58:6. Jesaja
61:1–2 speelt een belangrijke rol in het evangelie van Lucas.
Men kan echo’s van de tekst horen in de zaligsprekingen en
weeroepen (Lc 6:20–26). Ook in Lucas 7:22 kan men Jesaja
61:1–2 mee horen klinken, wanneer Jezus aan de leerlingen
van Johannes antwoordt: ‘Ga aan Johannes vertellen, wat
u hebt gezien en gehoord, blinden zien weer, kreupelen
horen, melaatsen worden rein, doven horen, doden staan
op, en aan armen wordt de goede boodschap verkondigd.’
Door de samenvoeging met Jesaja 58:6 komt in Lucas
4:18–19 de nadruk op het woord ἄφεσις te liggen,14 dat in
deze context vrijheid en vrijlating betekent, maar dat ook
kwijtschelding, verzoening en vergeving kan betekenen,
vooral in de woord combinatie ἄφεσις ἁμαρτιῶν (vergeving
van de zonden). De terminologie, in het bijzonder in de
combinatie ’de gevangene vrijlaten’, roept de gedachten op
aan het jobeljaar dat in Leviticus 25:10 (LXX) ’een jaar van
vrijlating’ (ἐνιαυτὸς ἀφέσεως) wordt genoemd. Men heeft
verondersteld dat in de eredienst van de synagoge reeds
in het begin van de eerste eeuw Leviticus 25 en Jesaja 61
een vaste combinatie van lezingen is. Aangetoond is dat in
Qumran de combinatie aanwezig is (zie de Jonge & van der
Woude [1965] 1966). Het optreden van Jezus, zoals Lucas
dat schildert, is een actualisering van het jobeljaar. Meerdere
auteurs spreken daarom ook van een lucaanse theologie
van het jobeljaar (Swartley 2006:137–138). Voor onze studie
naar de verhouding van Jezus’ verkondiging van vrede,
geweldloosheid en vijandsliefde aan de ene kant en het
geweld van het oordeel aan de andere kant is het bijzonder
zinvol dat het citaat afbreekt voor ‘een dag van vergelding
voor onze God’. Vergelding maakt geen deel uit van de
verkondiging van Jezus.
In mijn ogen is het niet toevallig dat er in de programmatische
tekst die Jezus voorleest uit het boek Jesaja bij zijn optreden in
de synagoge van Nazaret, eveneens sprake is van een jaar. In
Lucas 13:8 is er sprake van ἔτος. Dit woord betekent een jaar
in strikte zin. In Lucas 4:19 is er sprake van ἐνιαυτός, dat in het
klassieke Grieks een ruimere betekenis heeft: een afgebakende
tijdseenheid. Volgens R. Kratz is in het Koine-Grieks van het
Nieuwe Testament deze nuancering verloren gegaan (Kratz
1980). Maar wellicht is er toch iets van een verschil tussen de
woorden van beide teksten. In het geval van de vijgenboom
wordt de tijdsperiode bepaald door de opeenvolging van de
seizoenen.13 Dat is anders in de programmatische tekst van
Lucas 4:18–19. Daar betreft de zinsnede ‘een jaar van genade
Men kan dus het optreden en de verkondiging van Jezus
opvatten als het jaar respijt dat de vijgenboom krijgt om
alsnog vruchten te dragen. De tekst van Lucas 4:18–19
beschrijft dit optreden als de aankondiging van een
genadejaar van de Heer. Bart Koet heeft in zijn studie naar
de verkondiging van Jezus in de synagoge van Nazaret laten
zien dat de programmatische tekst die Jezus voorleest tevens
een oproep tot bekering impliceert (Koet 1989:24–55).15 Koet
noemt meerdere elementen die hierop wijzen. In Lucas is de
aankondiging van het goede nieuws voor de armen meestal
gekoppeld aan een oproep voor de rijken om zich te bekeren
en van hun rijkdom te delen. De afkondiging van het jobeljaar
impliceert een oproep tot bekering voor hen die het aangaat:
Uit onze lezing van de verkondiging van Johannes de Doper
concluderen we dat deze prediking een aankondiging van
het oordeel is. Ze gaat aan de prediking van Jezus vooraf.
In diverse teksten blijkt ook dat deze aankondiging van
het oordeel blijft meeklinken in de prediking van Jezus.
De aankondiging van het oordeel vormt de achtergrond
waartegen de prediking van Jezus moet worden verstaan.
Zoals aangegeven keert de metafoor van de vruchten terug
in de verkondiging van Jezus. Belangrijk is de parabel van de
vijgenboom (Lc 13:1–9). Ook in deze tekst worden de vruchten
in verband gebracht met bekering. Aan de toehoorders
houdt Jezus voor dat ze hetzelfde lot zullen ondergaan als
de vermoorde Galileeërs of als de achttien slachtoffers bij
de ramp met de toren van de Siloam, als ze zich niet zullen
bekeren. Bekering heeft onder meer als gevolg dat men aan
de aangezegde ondergang kan ontsnappen. In dit opzicht is
de verkondiging van Jezus congruent met die van Johannes.
Belangrijke overkomsten van Lucas 13:1–9 met de prediking
van de Doper kan men vinden in de terugkeer van belangrijke
sleutelwoorden in beide passages: ποιέω, καρπός en ἐκκόπτω
(Green 1997:515). Ook zijn de noodzaak tot bekering en het
verwijt aan de toehoorders dat ze denken geen bekering
nodig te hebben gemeenschappelijke elementen.
13.De vijgenboom geeft twee maal per jaar vrucht: in juni de vroege vijg en eind
augustus de late vijg.
http://www.hts.org.za
14.Verhelderend is nog steeds de analyse van J. Kahmann (Kahmann 1975).
15.Dit hoofdstuk uit het proefschrift van B. Koet is eerder gepubliceerd als Koet (1986).
doi:10.4102/hts.v71i1.2916
Page 10 of 11
vooral voor de welgestelden die leven ten koste van anderen.
De term ἄφεσις is een verwijzing naar de vergeving van
de zonden. Behalve in Lucas 4:18–19 verschijnt het woord
steeds in de woordcombinatie ἄφεσις ἁμαρτιῶν (vergeving
van de zonden). Op vele plaatsen in het Lucasevangelie is
bekering een voorwaarde voor de vergeving van zonden.
Koet concludeert dat de profetische boodschap van Jezus
de toehoorders de mogelijkheid biedt om te kiezen tussen
aanname of afwijzing van de verkondiging van bekering
en vergeving van zonden (Koet 1989:34–35). In het vervolg
van zijn studie laat hij zien dat de oproep tot bekering ook
in de volgende fasen van de interactie tussen Jezus en zijn
toehoorders in de synagoge aanwezig is. De toehoorders
staan voor de keuze om het aanbod van de goede boodschap
en de daarbij behorende oproep tot bekering aan te nemen of
af te wijzen.
Omdat Lucas 4:18–19 een programmatische functie heeft
voor het hele optreden van Jezus is de aankondiging van het
genadejaar van de Heer niet alleen gericht tot de aanwezigen
in de synagoge, maar ook bedoeld voor alle personages in
het boek. De aankondiging van het oordeel door Johannes de
Doper is gericht tot alle personages, maar het optreden van
Jezus dat als een jaar respijt kan worden beschouwd, is ook
ten behoeve van allen.
In de afwijzing van de boodschap van Jezus door Jeruzalem is
enige dramatiek besloten. Die wordt zichtbaar onder meer in
de klacht van Jezus over Jeruzalem (Lc 19:41–44). Allereerst
is het belangrijk de emoties van Jezus te onderkennen die
met het woord ἔκλαυσεν worden uitgedrukt. De letterlijke
betekenis van het werkwoord κλαίω duidt op het verdriet
en de klacht over een dode of over wat verloren is, op het
verdriet bij een afscheid of op de schok bij het zien dat men
zelf verloren gaat of bij de ontoereikendheid van anderen
(Balz 1981). Het gaat om een intense emotie. Dezelfde
betekenis is aanwezig bij de ontmoeting van Jezus met de
vrouwen uit Jeruzalem in Lucas 23:27–31. Jezus spreekt de
vrouwen aan en zegt dat ze niet om hem en zijn aanstaande
dood moeten rouwen en treuren, maar om haarzelf en haar
kinderen en om het lot dat Jeruzalem wacht. Al eerder heeft
Jezus zijn verdriet over het lot van Jeruzalem getoond. In
Lucas 13:34–35 beschrijft Jezus hoe Jeruzalem de profeten
doodt en de mensen die naar de stad toegezonden zijn
stenigt. Hij heeft de kinderen van Jeruzalem onder zijn
hoede willen nemen, zoals een kip haar kuikens. Maar ze
hebben het niet gewild. Daarom zal hun huis onbewoond
worden achtergelaten. Belangrijk is het steeds de tonen van
verdriet en rouw te horen in de woorden die Jezus over
Jeruzalem spreekt. Het maakt duidelijk dat Jezus niet uit is
op vergelding, maar er om rouwt.
De klacht van Jezus over Jeruzalem in Lucas 19:42–44 bevat
enkele duidelijke verwijzingen naar het optreden van Jezus.
Zo is de zinsnede ‘de weg van de vrede’ (τὰ πρὸς εἰρήνην)
een verwijzing naar de vredesverkondiging van Jezus. Ook
in vers 44 is er een dergelijke verwijzing, waar het gaat over
het tijdstip dat God zijn volk bezocht heeft (τὸν καιρὸν τῆς
ἐπισκοπῆς σου). In deze woorden herkennen we de manier
http://www.hts.org.za
Original Research
waarop Lucas het optreden van Jezus associeert met het
verhaal van de bevrijding uit Egypte, en daarmee ook het
exodusmotief dat genoemd wordt in het verhaal van de
verheerlijking op de berg. Maar tegelijk is ook hoorbaar in de
tekst dat Jeruzalem de tijd voorbij heeft laten gaan. De weg
naar de vrede bleef voor haar ogen verborgen (νῦν δὲ ἐκρύβη
ἀπὸ ὀφθαλμῶν σου). Jeruzalem heeft de tijd dat God haar
bezocht niet onderkend (οὐκ ἔγνως τὸν καιρὸν τῆς ἐπισκοπῆς
σου). Dat Jeruzalem, de stad wier naam met vrede wordt
geassocieerd,16 de weg van de vrede niet heeft onderkend, is
bijzonder navrant.
Tenslotte merken we nog op dat de woorden van Jezus in
Lucas 19:42–44 gekenmerkt worden door een eschatologischapocalyptisch taalspel. Formuleringen als ‘op die dag’ en het
noemen dat geen steen op de andere zal blijven, maken ook in
andere teksten deel uit van dit taalspel. Het wijst erop dat in
de lucaanse visie de val van Jeruzalem, hoewel die duidelijk
onderscheiden is van de komst van de Mensenzoon in het
einde, wel degelijk deel uitmaakt van de eschatologische
tijdsordening van dit evangelie.
Het uitstel van de parousie als een
genadejaar
Het geheel overziende mogen we concluderen dat Lucas’
visie op het definitieve ingrijpen van God in de geschiedenis
niet beperkt is tot de gebeurtenissen aan het einde bij de
komst van de Mensenzoon en de definitieve vestiging van
het koninkrijk van God. De eschatologie van Lucas begint
met de aankondiging van het oordeel door Johannes de
Doper. Maar de eschatologische tijd moet men niet opvatten
als een massief geheel. Deze tijd is zelf weer geleed. Er is een
periode tot aan de val van Jeruzalem en er is een periode
voorafgaande aan de komst van de Mensenzoon. De tijd
van het optreden van Jezus is een tijd van uitstel, van het
genadejaar van de Heer, waarin de boodschap van vrede
en bevrijding wordt gerealiseerd. In deze tijd is er ook de
ruimte om zich te bekeren. Wanneer men echter de weg van
de vrede en de tijd dat God zijn volk heeft bezocht niet heeft
onderkend volgt het oordeel. In het evangelie is Jeruzalem
daar een specifiek voorbeeld van. Degenen die deze weg
en deze tijd wel hebben onderkend, worden de vrede en de
bevrijding deelachtig.
Voor de beoogde lezers van het evangelie van Lucas zijn de
gebeurtenissen rond de val van Jeruzalem verleden tijd. Maar
deze gebeurtenissen zijn wel equivalent en congruent met de
tijd van de beoogde lezers. Ze leven in de tijd voorafgaande
aan het einde. Ook hun tijd kan beschouwd worden als een
genadejaar van de Heer. Ook zij hebben de mogelijkheid de
weg van de vrede te onderkennen en de tijd dat God zijn
volk heeft bezocht. Ook voor hen is er de mogelijkheid van
bekering. Wordt deze niet onderkend dan volgt voor hen,
net zoals voor Jeruzalem, de vernietiging. Maar wordt deze
tijd wel onderkend, dan is voor hen met de komst van de
Menszoon de verlossing nabij.
16.J. Fitzmyer noemt de relevante plaatsen (Fitzmyer 1985:1256–1257).
doi:10.4102/hts.v71i1.2916
Page 11 of 11
Original Research
We beseffen dat we met onze lezing van het Lucasevangelie
de frictie tussen vrede en geweld in dit evangelie niet
helemaal hebben opgelost. Vooral de parabel van de edelman
die het koningschap verwerft, blijft een dwarse tekst. Maar
wel hebben we met onze lezing het perspectief van de
problematiek veranderd. Het is niet meer zo dat we moeten
verklaren dat er na een verkondiging en een praktijk van
vrede en bevrijding, een oordeel en vergelding komt. Nee,
het eerst is er de aankondiging van oordeel en vergelding.
Daarbij wordt er een uitstel gerealiseerd dat bekering
mogelijk maakt. Dat uitstel maakt vrede en bevrijding
mogelijk.
Jonge, M. de & Woude, A.S. van der, [1965] 1966, ‘11 Q Melchisedek and the New
Testament’, New Testament Studies 12, 301–326. http://dx.doi.org/10.1017/
S0028688500018117
Tegenstrijdige belangen
Neville, D.J., 2013, A peacable hope: Contesting violent eschatology in New Testament
narration, Baker Academic, Grand Rapids, MI.
De auteur verklaart geen financiële of persoonlijke belangen
te hebben die hem ongepast kunnen hebben beïnvloed bij het
schrijven van dit artikel.
Schürmann, H., 1969, Das Lukasevangelium, Erster Teil, Herder, Freiburg, Basel and
Wien.
Literatuurverwijzingen
Tilborg, S. van, 1987, ‘De koning en de tien slaven (Lc 19,1–27)’, in B. van Iersel, T. van
Schaik, S. van Tilborg, H. Welzen & W. Weren (reds.), Parabelverhalen in Lucas,
van semiotiek naar pragmatiek, pp. 217–250, Tilburg University Press, Tilburg.
Balz, H., 1981, s.v. ‘κλαίω’, in Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament, W.
Kohlhammer, Stuttgart, Berlin, Köln and Mainz, Band II, pp. 725–727.
Welzen, H., 1986, ‘Lucas, evangelist van gemeenschap: Een onderzoek naar de
effecten in Lc 15,1–17,10’, Proefschrift, Universiteit te Nijmegen.
Cassidy, R.J., 1978, Jesus, politics and society: A study of Luke’s gospel, Orbis,
Maryknoll, NY.
Welzen, H., 1987, ‘Naar een pragmatiek van het Lucasevangelie’, in B. van Iersel, T. van
Schaik, S. van Tilborg, H. Welzen & W. Weren (reds.), Parabelverhalen in Lucas,
van semiotiek naar pragmatiek, pp. 281–321, Tilburg University Press, Tilburg.
Fitzmyer, J.A., 1985, The Gospel according to Luke (X–XXIV): Introduction, translation
and notes, Doubleday, Garden City, NY.
Goldstein, H., 1980, s.v. ‘ἐκδίκησις’, in H. Balz & G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches
Wörterbuch zum Neuen Testament, W. Kohlhammer, Stuttgart, Berlin, Köln and
Mainz, Band I, pp. 991–993.
Green, J.B., 1997, The Gospel of Luke, Eerdmans, Grand Rapids, MI/Cambridge.
Hasler, V., 1980, s.v. ‘γενεά’, in Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament, W.
Kohlhammer, Stuttgart, Berlin, Köln and Mainz, Band I, pp. 579–581.
Iersel, B. van, Schaik, T. van, Tilborg, S. van, Welzen, H. & Weren, W., 1987,
Parabelverhalen in Lucas, van semiotiek naar pragmatiek, Tilburg University
Press, Tilburg.
http://www.hts.org.za
Kahmann, J., 1975, ‘Het woord van bevrijding: Redactie en interpretatie in Lucas 4,16–30’,
in A. Blijlevens e.a. (reds.), De weg van het woord: Een bundel opstellen over Gods
woord in mensenwoorden, opgedragen aan F. van Trigt, pp. 44–63, Gooi en Sticht,
Hilversum.
Koet, B.J., 1986, ‘”Today this scripture has been fullfilled in your ears”: Jesus’
explanation of scripture in Lukas 4,16–30’, Bijdragen 47, 368–394.
Koet, B.J., 1989, Five studies on interpretation of scripture in Luke-Acts, pp. 24–55,
University Press, Peeters, Leuven.
Kratz, R., 1980, s.v. ‘ἐνιαυτός’, in Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament, W.
Kohlhammer, Stuttgart, Berlin, Köln and Mainz, Band I, pp. 1110–1111.
Maddox, R., 1982, The purpose of Luke-Acts. Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen.
Marshall, I.H., 1978, The Gospel of Luke: A commentary of the Greek text, Pater Noster
Press, Exeter.
Massyngbaerde Ford, J., 1984, My enemy is my guest: Jesus and violence in Luke, Orbis
Books, Maryknoll, NY.
Swartley, W.M., 2006, Covenant of peace: The missing peace in New Testament
theology and ethics, Eerdmans, Grand Rapids, MI/Cambridge.
Welzen, H., 2008, ‘“Were not our hearts burning within us while he was talking to us
on the road, while he was opening the Scriptures for us?” (Luke 24:32): Spiritual
hermeneutics as a heuristic model for the spiritual aspects of intertextuality
within the Lucan Corpus’, in H. Blommestijn, C. Caspers, R. Hofman, F. Mertens,
P. Nissen & H. Welzen (eds.), Seeing the seeker: Explorations in the discipline of
spirituality – A festschrift for kees waaijman on the occasion of his 65th birthday,
pp. 169–197, Peeters, Leuven, Paris and Dudley.
Welzen, H., 2013, ‘Spiritualiteit van het Lucasevangelie: Verwachting en volharding’,
Acta Theologica 33(1), 292–314.
Yoder, J.H., [1972] 1994, The politics of Jesus: Vicit agnus noster, rev. edn., Eerdmans,
Grand Rapids, MI.
doi:10.4102/hts.v71i1.2916