Bosspitsmuis (groep)
INSECTENETERS
Sorex araneus s.l.
Gewone bosspitsmuis
Sorex araneus
Engels Common shrew
Duits Waldspitzmaus
Frans Musaraigne carrelet
Tweekleurige
bosspits muis
Sorex coronatus
Engels Millet’s shrew
Duits Schabrackenspitzmaus
Frans Musaraigne couronnée
R.W. Akkermans
P.H. van Hoof
SOORT IN BEELD
Op grond van uitwendige kenmerken zijn de gewone bosspitsmuis en de tweekleurige bosspitsmuis moeilijk van
elkaar te onderscheiden. Alleen via onderkaakjes en chromosoomonderzoek is de soort met zekerheid op naam te
brengen. Omdat bij inventarisaties in het veld geen onderscheid tussen de soorten kan worden gemaakt, wordt de
waarneming genoteerd als “bosspitsmuis (groep)”. Gezien het
feit dat het merendeel van de waarnemingen in de database
niet onderscheidend is en dat beide soorten in leefwijze sterk
overeenkomen, is ervoor gekozen de twee soorten in een
hoofdstuk te beschrijven.
Beide soorten bosspitsmuizen hebben een donkerbruine
tot zwarte rug en een grijze buik. Bij de tweekleurige bosmuis
is er een scherpe overgang tussen de donkere bovenkant en
de lichte onderzijde: het dier maakt een tweekleurige indruk.
Bij de gewone bosspitsmuis is de overgang geleidelijk waardoor een soort bruine overgangszone ontstaat: het dier maakt
een driekleurige indruk. De dieren met de meest uitgesproken
overgang in de vacht zijn op basis van dit kenmerk te onderscheiden maar er zijn veel twijfelgevallen. Betrouwbare determinatiekenmerken voor in het veld zijn niet bekend. Het
enige echt betrouwbare, morfologische kenmerk is de vorm
van de onderkaak. Dit kenmerk is alleen bruikbaar bij het determineren van dode exemplaren (onder andere bij het onderzoek van braakballen) (Lange et al.,1994).
Bosspitsmuizen hebben, in tegenstelling tot huisspitsmuizen, rode tanden. De oren zijn grotendeels in de vacht verborgen. De staartlengte bedraagt 50 tot 65% van de lichaamslengte. De veel kleinere dwergspitsmuis uit deze groep van
spitsmuizen is onder andere te onderscheiden door de staart-
86
lengte, die minstens 70% van de lichaamslengte bedraagt
(Lange et al., 1994).
Qua leefwijze en sociale structuur verschillen de tweekleurige en gewone bosspitsmuis nauwelijks van elkaar. Het zijn
beide solitair levende dieren en elk individu heeft een eigen
territorium. In de voortplantingstijd vervagen de grenzen. Een
leefgebied is tussen 270 en 2.800 m² groot met een dichtheid
van één tot vijftig dieren per hectare (Verkem et al., 2003). De
dieren zijn in hun tweede levensjaar sexueel actief. Een vrouwtje krijgt vanaf maart tot oktober twee tot zes nesten van vier
tot acht jongen per worp. De meeste volwassen dieren sterven
aan het eind van het voortplantingsseizoen zodat een populatie voor 90% bestaat uit dieren van het voorgaande jaar
(Churchfield, 1990; Braun & Dieterlen, 2005).
Bospitsmuizen kunnen geen vet opslaan en kunnen dus
slechts korte tijd zonder voedsel. Dit houdt in dat ze per etmaal zo’n tien perioden van rusten en foerageren kennen.
Daarom zijn de dieren dus zowel overdag als ’s nachts actief
(Churchfield, 1990; Braun & Dieterlen, 2005).
AREAAL
Europa
De tweekleurige bosspitsmuis is een endemische soort die
beperkt is tot West-Europa. Het areaal is relatief klein en
omvat de westelijke helft van Duitsland, de Benelux, Frankrijk
en het noorden van Spanje (Mitchell-Jones et al., 1999). Het
areaal is min of meer complementair aan dat van de bosspitsmuis met een overlap langs de randen, net zoals in
Nederland. De gewone bosspitsmuis komt grofweg voor ten
INSECTENETERS
aantal waarnemingen
Nederland
In Nederland (en ook in Limburg) komt de tweekleurige
bosspitsmuis samen met de gewone bosspitsmuis voor. De
tweekleurige bosspitsmuis prefereert een warmer klimaat
dan de gewone bosspitsmuis. In Nederland lijkt de tweekleurige bosspitsmuis een soort van oostelijk Nederland te
zijn (lijn Zeeland-Friesland) die zich langzaam naar het westen uitbreidt. De soort ontbreekt (nog) in de provincies
Zuid- en Noord-Holland en het westen van Friesland. De
gewone bosspitsmuis komt landsdekkend voor met als
zwaartepunt het westen van Nederland (bron: database
Zoogdiervereniging). De Atlas van Nederlandse Zoogdieren,
waarvoor het onderzoek in de jaren tachtig plaatsvond,
maakte nog geen onderscheid in de verspreiding van beide
soorten. Het morfologisch verschil was pas enkele jaren daarvoor bekend geworden en er waren nog onvoldoende
onderscheidende waarnemingen (Broekhuizen et al., 1992).
150
120
90
60
30
0
1980
30
HISTORISCH VOORKOMEN
Bij oude waarnemingen is het onduidelijk op welk van de
twee soorten bosspitsmuizen de waarneming betrekking
heeft. De tweekleurige bosspitsmuis is pas in de jaren tachtig
als echte soort herkend. Waarschijnlijk schuilen er onder de
oudere waarnemingen tweekleurige bosspitsmuizen en gewone bosspitsmuizen maar dit is niet meer na te gaan.
Onderzoek uit de jaren zeventig naar het voorkomen van
beide chromosoomtypen in Nederland toonde het voorkomen van zowel de gewone bosspitsmuis als de tweekleurige
bosspitsmuis in Zuid-Limburg en een tweekleurige bosspitsmuis uit Midden-Limburg aan (Loch, 1977). In het
Natuurhistorisch Museum in Leiden waren in de jaren vijftig
bosspitsmuizen aanwezig uit Mook en Middelaar, Vaals
(Preusbosch), Epen, Gulpen, Sibbe, Oud-Valkenburg, Heer
(Opveld) en Maastricht (Céramique, Caestert, Nekum,
Neercanne) (Husson, 1957).
1990
1995
2000
2005
1995
2000
2005
gewone bosspitsmuis
tweekleurige bosspitsmuis
20
15
10
5
0
1980
Euregio
Uit de analyse van braakbalvondsten blijken beide bosspitsmuizen in geheel Vlaanderen voor te komen. In Belgisch
Limburg lijkt de tweekleurige bosspitsmuis iets algemener te
zijn dan de gewone bosspitsmuis (Verkem et al., 2003). Ook in
Wallonië komen beide soorten tegelijk voor maar in de veengebieden lijkt de tweekleurige bosspitsmuis te ontbreken
(Libois, 2006). In Nordrhein-Westfalen komen beide soorten
voor maar gedetailleerde informatie over de verspreiding ervan ontbreekt (Feldmann et al, 1999).
1985
25
aantal waarnemingen
oosten van de lijn Groot-Brittannië-Italië. Onder invloed van
de opwarming van het klimaat breidt de tweekleurige bosspitsmuis zijn areaal momenteel oostwaarts uit (MitchellJones et al., 1999).
1985
1990
Figuur 1: Aantal waarnemingen van de tweekleurige bosspitsmuis, de
gewone bosspitsmuis en beide soorten gezamenlijk (bosspitsmuis
groep) per jaar.
gen (allen uit braakballen) (figuur 1). Inclusief de niet-uitgesplitste waarnemingen van bosspitsmuizen zijn in de eerste
periode 441 en in de tweede periode 829 waarnemingen verzameld. Gezien de moeilijkheid om de soorten goed te herkennen, zeggen de verhoudingen in voorkomen weinig over
het aandeel van beide soorten op het totaal.
Omdat alleen onderkaakjes zekerheid bieden welke van
de twee bosspitsmuizen het betreft, is het overgrote deel van
de geaccepteerde waarnemingen afkomstig uit braakbalonderzoek (tabel 1). Met name braakballen van de kerkuil zijn geschikt voor onderzoek naar het voorkomen van bosspitsmuizen. Bosspitsmuizen zijn de derde belangrijke prooisoort
voor de kerkuil (Ummels, 2006). Helaas zijn de twee soorten
in het onderzoek niet uitgesplitst.
Bosspitsmuizen zijn met life-traps gemakkelijk te vangen.
Op grond van het uiterlijk is de juiste determinatie vaak moeilijk. Hoewel het geen 100% zekerheid geeft, zijn vangsten
van tweekleurige bosspitsmuizen, waarbij is aangegeven dat
er een scherpe scheiding tussen de boven- en onderzijde bestaat, toch geaccepteerd als betrouwbaar.
Alle niet als gewone of tweekleurige bosspitsmuis geaccepteerde waarnemingen zijn samengevoegd in een bestand
van niet-toegerekende bosspitsmuizen.
HUIDIGE VERSPREIDING EN TRENDONTWIKKELING
BASISGEGEVENS
In de database zijn van de tweekleurige bosspitsmuis uit periode 1 (1980-1993) 53 en 84 waarnemingen (waarvan 64 uit
braakballen) uit periode 2 (1994-2007) aanwezig. Van de gewone bosspitsmuis zijn dit 36 respectievelijk 77 waarnemin-
INSECTENETERS
De tweekleurige bosspitsmuis is in beide perioden in een
nagenoeg gelijk aantal kilometerhokken aangetroffen: in 31
(1,2%) kilometerhokken in periode 1 tegen 29 (1,1%) kilometerhokken in periode 2. Voor de gewone bosspitsmuis liggen
de aantallen op 15 (0,6%) kilometerhokken in periode 1 en
op 38 (1,5%) kilometerhokken in periode 2. Voor alle bos-
87
Tabel 1: Percentage waarnemingen per waarnemingsmethode
(alleen waarnemingsmethoden die gebruikt zijn bij tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en beide soorten gezamenlijk (bosspitsmuis groep).
tweekleurige bosspitsmuis
in braakballen
vangsten
doodvondsten
totaal
gewone bosspitsmuis
in braakballen
totaal
beide soorten gezamenlijk
in braakballen
vangsten
doodvondsten
zichtwaarnemingen
overig
totaal
Periode 1
98
0
2
100
Periode 1
100
100
Periode 1
51
27
13
8
1
100
Periode 2
75
25
0
100
Periode 2
100
100
Periode 2
63
25
9
3
0
100
spitsmuiswaarnemingen (gewone + tweekleurige + niet-toegerekende) bedraagt de dekking 211 (8,5%) kilometerhokken
in de eerste periode en 304 (12,2%) kilometerhokken in de
tweede periode. Afgaande op het braakbalonderzoek komen
beide soorten in gelijke mate in Limburg voor. Daarmee zijn
bosspitsmuizen als een vrij algemene soort aan te merken.
Zowel de kaart van de tweekleurige als de gewone bosspitsmuis is verre van compleet (figuur 2). De kaart waarin ook
de niet op soort toegewezen bosspitsmuiswaarnemingen
zijn opgenomen, toont dat de bosspitsmuis in geheel Limburg
voorkomt. Meest waarschijnlijk is dat beide soorten in alle regio’s aanwezig zijn.
De relatieve trefkans van de bosspitsmuis is een onderschatting van de werkelijkheid. Deze onderschatting wordt
veroorzaakt doordat de dieren meestal niet tot op soortniveau
gedetermineerd kunnen worden. Voor beide soorten vertoont de relatieve trefkans vrijwel hetzelfde patroon, zij het
met flinke fluctuaties (figuur 3). De oorzaak van deze fluctuaties is niet duidelijk. De eerste piek in de trefkans valt gelijk
met het atlasproject uit de jaren tachtig (Vergoossen & Van der
Coelen, 1986). Toen was nog niet bekend hoe de kaakjes van
de beide bosspitsmuissoorten onderscheiden konden worden. De tweede piek valt rond het jaar 2000 hetgeen te vroeg
is om door het huidige atlasproject te worden veroorzaakt. Het
atlasproject is namelijk pas in 2004 van start gegaan. Mogelijk
hangt de tweede piek samen met het herstel van de kerkuilenpopulatie (Ummels, 2001) en het daarmee samenhangend
uitgevoerde voedselonderzoek. Beide pieken betreffen vermoedelijk waarnemerseffecten; de pieken zijn bij vrijwel alle
muizen- en spitsmuissoorten zichtbaar. Opvallend is dat de
tweede piek voor de relatieve trefkans in de grafiek voor alle
waarnemingen van bosspitsmuizen niet samenvalt met de
tweede piek van de tweekleurige en gewone bosspitsmuis.
420
420
Figuur 2: Verspreiding van de
tweekleurige bosspitsmuis,
gewone bosspitsmuis en
beide soorten gezamenlijk
(bosspitsmuis groep), inclusief
de niet op soort te determineren waarnemingen in de
periode 1980-1993 (links) en
1994-2007 (rechts).
88
0
1980 - 1993
415
1994 - 2007
415
bosspitsmuis onbepaald
gewone bosspitsmuis
tweekleurige bosspitsmuis
gewone en tweekleurige
bosspitsmuis
410
bosspitsmuis onbepaald
gewone bosspitsmuis
tweekleurige bosspitsmuis
gewone en tweekleurige
bosspitsmuis
410
5
10 km
165 170 175 180 185 190 195 200 205 210 215
405
400
395
405
400
395
390
390
385
385
380
380
375
375
370
370
365
365
360
360
355
355
350
350
345
345
340
340
335
335
330
330
325
325
320
320
315
315
310
310
305
305
165 170 175 180 185 190 195 200 205 210 215
INSECTENETERS
0.12
0.25
tweekleurige bosspitsmuis
bosspitsmuisgroep
0.1
kans per bezoek
kans per bezoek
0.2
0.08
0.06
0.04
0.02
0.15
0.1
0.05
0
-0.02
0
1980
0.1
1985
1990
1995
2000
2005
1985
1990
1995
2000
2005
Figuur 3: Relatieve trefkans van de tweekleurige bosspitsmuis,
de gewone bosspitsmuis en alle waarnemingen van bosspitsmuizen gezamenlijk (bosspitsmuis groep) in de tijd.
gewone bosspitsmuis
0.08
kans per bezoek
1980
0.06
0.04
0.02
0
-0.02
1980
1985
1990
1995
2000
2005
Daar valt de tweede piek wel samen met de start van deze atlas: 2004 is het jaar waarin de meeste waarnemingen zijn
verzameld. Het verschil is te verklaren doordat veel meer
waarnemingen via andere methodieken dan braakbalonderzoek zijn verzameld (tabel 2). Overigens is hetzelfde patroon bij alle (spits-)muizen zichtbaar.
De kaart van de relatieve trefkans suggereert dat beide
bosspitsmuissoorten meer in Noord- en Midden-Limburg zijn
aan te treffen dan in Zuid-Limburg, en dat verder noordelijker
de trefkans groter wordt (figuur 4). Met name het zuidelijk
Maasdal springt er in negatieve zin uit. Hetzelfde geldt voor
de agglomeraties Sittard, Parkstad en Maastricht. Opmerkelijk
420
420
kans per bezoek
(1980-1993)
0 - 0.01
0.01 - 0.025
0.025 - 0.05
0.05 - 0.1
0.1 - 0.2
0.2 - 0.35
0.35 - 1
0
5
10 km
165 170 175 180 185 190 195 200 205 210 215
INSECTENETERS
415
410
405
400
395
390
385
kans per bezoek
(1994-2007)
0 - 0.01
0.01 - 0.025
0.025 - 0.05
0.05 - 0.1
0.1 - 0.2
0.2 - 0.35
0.35 - 1
415
410
405
400
395
390
385
380
380
375
375
370
370
365
365
360
360
355
355
350
350
345
345
340
340
335
335
330
330
325
325
320
320
315
315
310
310
305
305
165 170 175 180 185 190 195 200 205 210 215
Figuur 4: Relatieve trefkans
van de tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis
en de beide soorten gezamenlijk (bosspitsmuis groep),
inclusief de niet op soort te
determineren waarnemingen
in de periode 1980-1993
(links) en 1994-2007 (rechts).
89
tweekleurige bosspitsmuis
1980-1993
1994-2007
0.00
0.05
0.10
trefkans per bezoek
0.15
gewone bosspitsmuis
De relatieve trefkans voor de bosspitsmuis groep (alle waarnemingen gezamenlijk) is in de tweede periode significant hoger dan gemiddeld voor de regio Noordelijk Peelgebied (figuur 6). Uitgesplitst per soort is de relatieve trefkans voor de
tweekleurige bosspitsmuis voor alle regio’s ongeveer gelijk.
Daarentegen is de trefkans voor de gewone bosspitsmuis hoger dan gemiddeld in de regio Maasterras maar ook hier is een
waarnemerseffect niet uit te sluiten.
1980-1993
1994-2007
BIOTOOP IN LIMBURG
0.00
0.02
0.04
0.06
0.08
trefkans per bezoek
0.10
bosspitsmuisgroep
1980-1993
1994-2007
0.05
0.10
0.15
0.20
trefkans per bezoek
0.25
0.30
Figuur 5. Relatieve trefkans van respectievelijk de tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en alle waarnemingen van bosspitsmuizen gezamenlijk (bosspitsmuis groep) per periode.
is het verschil in trefkans tussen de tweekleurige en de gewone bosspitsmuis in het Zuidelijk Peelgebied. Meest waarschijnlijk is dat dit verschil aan statistische toevalligheden te
wijten is die veroorzaakt worden door het geringe aantal tot
op soortniveau gedetermineerde waarnemingen. Het exacte
voorkomen van beide soorten verdient een nader veldonderzoek. De relatieve trefkans van de beide bosspitsmuissoorten en ook van de bosspitsmuis groep (alle waarnemingen gezamenlijk) is voor periode 2 niet groter of kleiner dan
voor periode 1 (figuur 5).
Bosspitsmuizen verkiezen plekken met een goed ontwikkelde bodemvegetatie zoals ruige graslanden, bermen,
bossen, parken en houtwallen met voldoende ondergroei.
Van belang is dat de bodemvegetatie zorgt voor een koel en
vochtig klimaat. Bosspitsmuizen leven zowel onder- als
bovengronds in een stelsel van gangen en holen in vegetatie
en strooisellaag. Waar beide soorten voorkomen, verkiest de
tweekleurige bosspitsmuis de drogere terreingedeelten terwijl de gewone bosspitsmuis de nattere delen opzoekt
(Heijligers, 2005). De biotoopbeschrijving wordt min of meer
ondersteund door de relatieve trefkans op de drogere
bodemtypes. Voor beide soorten gezamenlijk, de bosspitsmuis groep, geldt dat de trefkans significant hoger is voor de
bodemtypen rijk-zand, klei-zand en leem-mix en ook hoger,
maar niet significant, voor het type arm-zand (figuur 7). Voor
de beide soorten lijken de trefkansen iets te verschillen. De
tweekleurige bosspitsmuis komt significant meer dan gemiddeld voor op de bodemtypes rijk-zand, klei-zand en veen,
terwijl de gewone bosspitsmuis slechts significant meer dan
gemiddeld voorkomt op het bodemtype zand-klei. Hoewel de
verschillen per soort statistisch significant zijn, moet worden
bedacht dat het om kleine aantallen waarnemingen gaat
waarbij per toeval verschillende partijen braakballen uit
dezelfde regio komen (goed broedgebied voor kerkuilen).
tweekleurige bosspitsmuis
N. Peelgebied
N. Peelgebied
Z. Peelgebied
Z. Peelgebied
Maasterras
Maasterras
Roerstreek
Roerstreek
Mijnstreek
Mijnstreek
Mergelland
Mergelland
bosspitsmuisgroep
0.00
0.05
0.10
trefkans per bezoek
0.15
gewone bosspitsmuis
N. Peelgebied
Z. Peelgebied
0.05
0.10
0.15
0.20
trefkans per bezoek
0.25
0.30
Figuur 6. Relatieve trefkans van respectievelijk de tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en alle
waarnemingen van bosspitsmuizen gezamenlijk (bosspitsmuis groep) per regio.
Maasterras
Roerstreek
Mijnstreek
Mergelland
0.00
90
0.02
0.04
0.06
0.08
trefkans per bezoek
0.10
INSECTENETERS
klei
agrarisch
klei-zand
agra-natuur
löss-leem
leem mix
agra-stedelijk
veen
natuur
zand (arm)
natuur-stedelijk
zand (rijk)
stedelijk
overig
overig
onbekend
0.05
0.10
0.15
0.20
trefkans per bezoek
0.25
0.30
0.05
0.10
0.15
0.20
trefkans per bezoek
0.25
0.30
Figuur 7. Relatieve trefkans van tweekleurige bosspitsmuis, gewone
bosspitsmuis en alle waarnemingen van bosspitsmuizen gezamenlijk
per bodemtype.
Figuur 8. Relatieve trefkans van de tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en alle waarnemingen van bosspitsmuizen gezamenlijk per landgebruikstype.
Hierdoor zijn sommige bodemtypen over- of ondervertegenwoordigd.
De trefkans van de bosspitsmuis groep (alle waarnemingen) is significant hoger dan gemiddeld in de landschapstypen agrarisch landgebruik en natuur, en lager dan gemiddeld in de typen stedelijk gebied en agrarisch stedelijk
gebied (figuur 8). Voor de beide soorten is de variatie in de
trefkans ongeveer gelijk. Hoewel de biotoopkeuze ogenschijnlijk voor de hand liggend is en aansluit bij hetgeen uit
de literatuur bekend is, kan deze ook verklaard worden vanuit het leefgebied van de kerkuil. Deze soort ontbreekt in de
stedelijke omgeving zodat daar geen braakbalwaarnemingen
vandaan zullen komen.
Al met al blijft de biotoopkeuze van de beide bosspitsmuissoorten onduidelijk. Dit omdat de soorten bij
veldwaarnemingen meestal niet van elkaar zijn te onderscheiden. Ook waarnemingen uit braakballen geven minder
uitsluitsel omdat de spitsmuis is getransporteerd van de
vangstplek naar de nestlocatie. Wel geeft braakbalonderzoek
een beeld van het grofschalige landgebruikstype per kilometerhok maar niet van de exacte biotoop. Nader veldonderzoek is nodig om aan te geven welk van de twee bosspitsmuizen waar en in welke Limburgse biotoop zijn
optimum vindt.
Beboste gebieden met
voldoende bodemvegetatie
zorgen voor een goed leefgebied voor bosspitsmuizen
(H.W.G. Heijligers).
INSECTENETERS
91
“NIEUWE” SOORT
SCHADE
Het onderscheiden van twee soorten bosspitsmuizen is van
recente tijd. In 1964 werd melding gemaakt van twee chromosoomtypen bosspitsmuizen: type A en B en in 1968 kregen
deze typen de status van soort (Loch, 1977). Een goed onderscheid op uiterlijke kenmerken was destijds niet mogelijk.
Oudere zoogdierkundige werken kennen slechts een soort:
Sorex araneaus. Van der Straeten kan in 1978 in zijn braakballentabel nog geen kenmerken noemen en houdt het vooralsnog op één soort (Van der Straeten, 1978). Toch is hij zich
al bewust van het voorkomen van beide “typen” in België en
toont op grond van metingen het voorkomen van beide typen in Vlaanderen en Wallonië aan (Van der Straeten & Van der
Straeten-Harrie, 1978). Pas in 1984 wordt aangetoond dat de
soorten aan de hand van de onderkaak goed van elkaar zijn
te onderscheiden (Schröppfer et al., 1984).
Momenteel is het opsplitsen van de bosspitsmuis in Sorex
coronatus en Sorex araneus op grond van genetische verschillen algemeen aanvaard. Er is nog een derde bosspitsmuissoort; de Iberische bosspitsmuis (Sorex granarius) in
Spanje. De drie bosspitsmuissoorten zijn evolutionair gezien
pas kort, zo’n 11.000-10.000 jaar geleden, in Het Würm glaciaal ontstaan. Door de ijsvorming was de oorspronkelijke soort
tot in Europa tot enkele refugia teruggedrongen. Bij het opwarmen van Europa breidden de populaties zich weer uit
maar ontwikkelden zich tot afzonderlijke soorten. Door de
korte tijdspanne zijn de soorten nog weinig morfologisch en
ecologisch gedifferentieerd (Niethammer & Krapp, 1990).
Naast DNA onderzoek is het enige echt betrouwbare kenmerk
het onderkaakgewricht (Kapteyn, 1999).
Als predator bestaat het voedsel van de bosspitsmuis hoofdzakelijk uit diverse soorten geleedpotigen. Slechts bij uitzondering wordt plantaardig materiaal gegeten. Schade aan zaden of gewassen komt dus niet voor.
Spitsmuizen werden in de oudheid gezien als een bron van
onheil. De Romeinen zagen het als een gemeen, giftig dier.
Paarden en koeien in een wei met spitsmuizen zouden sterven en de beet van het dier zou giftig zijn. Dit idee werd
mede in de hand gewerkt doordat predatoren de spitsmuizen wel doodden maar niet opaten. De slechte reputatie van
kleine gemene, vechtersbaasjes komt ook tot uitdrukking in
de titel van het toneelstuk van Shakespaere “The tamed
shrew” (de getemde feeks), waar hij de veronderstelde slechte
reputatie van de spitsmuis koppelt aan die van vrouwen
(Churchfield, 1990).
BEHEER
Bij het beheer wordt geen rekening gehouden met de aanwezigheid van de tweekleurige en de gewone bosspitsmuis.
Gezien de algemeenheid van deze soort lijkt dit ook niet nodig. Wel hebben bosspitsmuizen snel last van accumulatie
van gifstoffen en zware metalen waardoor dodelijke concentraties ontstaan. Onderzoek nabij de zinkfabriek in Budel heeft
dit nogmaals aangetoond (Denneman, 1993).
Bosspitsmuizen verkiezen
plekken met een goed ontwikkelde bodemvegetatie
zoals deze ruige randen rondom weilanden (H. Morelissen).
92
INSECTENETERS