Academia.eduAcademia.edu

Bosspitsmuis (groep) Sorex araneus s.l.

2010, In: Zoogdieren van Limburg, verspreiding en ecologie in de periode 1980-2007. Huizenga, C.E., R.W. Akkermans, J.C. Buys, J. van der Coelen, H. Morelissen & L.S.G.M. Verheggen, Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht.

Distribution and ecology of the Common shrew (Sorex araneus s.l.) in the Dutch province of Limburg. Both twinspecies are discussed: Common shrew (Sorex araneus) and Millet’s shrew (Sorex coronatus). This article is a chapter from the Limburg mammal atlas.

Bosspitsmuis (groep) INSECTENETERS Sorex araneus s.l. Gewone bosspitsmuis Sorex araneus Engels Common shrew Duits Waldspitzmaus Frans Musaraigne carrelet Tweekleurige bosspits muis Sorex coronatus Engels Millet’s shrew Duits Schabrackenspitzmaus Frans Musaraigne couronnée R.W. Akkermans P.H. van Hoof SOORT IN BEELD Op grond van uitwendige kenmerken zijn de gewone bosspitsmuis en de tweekleurige bosspitsmuis moeilijk van elkaar te onderscheiden. Alleen via onderkaakjes en chromosoomonderzoek is de soort met zekerheid op naam te brengen. Omdat bij inventarisaties in het veld geen onderscheid tussen de soorten kan worden gemaakt, wordt de waarneming genoteerd als “bosspitsmuis (groep)”. Gezien het feit dat het merendeel van de waarnemingen in de database niet onderscheidend is en dat beide soorten in leefwijze sterk overeenkomen, is ervoor gekozen de twee soorten in een hoofdstuk te beschrijven. Beide soorten bosspitsmuizen hebben een donkerbruine tot zwarte rug en een grijze buik. Bij de tweekleurige bosmuis is er een scherpe overgang tussen de donkere bovenkant en de lichte onderzijde: het dier maakt een tweekleurige indruk. Bij de gewone bosspitsmuis is de overgang geleidelijk waardoor een soort bruine overgangszone ontstaat: het dier maakt een driekleurige indruk. De dieren met de meest uitgesproken overgang in de vacht zijn op basis van dit kenmerk te onderscheiden maar er zijn veel twijfelgevallen. Betrouwbare determinatiekenmerken voor in het veld zijn niet bekend. Het enige echt betrouwbare, morfologische kenmerk is de vorm van de onderkaak. Dit kenmerk is alleen bruikbaar bij het determineren van dode exemplaren (onder andere bij het onderzoek van braakballen) (Lange et al.,1994). Bosspitsmuizen hebben, in tegenstelling tot huisspitsmuizen, rode tanden. De oren zijn grotendeels in de vacht verborgen. De staartlengte bedraagt 50 tot 65% van de lichaamslengte. De veel kleinere dwergspitsmuis uit deze groep van spitsmuizen is onder andere te onderscheiden door de staart- 86 lengte, die minstens 70% van de lichaamslengte bedraagt (Lange et al., 1994). Qua leefwijze en sociale structuur verschillen de tweekleurige en gewone bosspitsmuis nauwelijks van elkaar. Het zijn beide solitair levende dieren en elk individu heeft een eigen territorium. In de voortplantingstijd vervagen de grenzen. Een leefgebied is tussen 270 en 2.800 m² groot met een dichtheid van één tot vijftig dieren per hectare (Verkem et al., 2003). De dieren zijn in hun tweede levensjaar sexueel actief. Een vrouwtje krijgt vanaf maart tot oktober twee tot zes nesten van vier tot acht jongen per worp. De meeste volwassen dieren sterven aan het eind van het voortplantingsseizoen zodat een populatie voor 90% bestaat uit dieren van het voorgaande jaar (Churchfield, 1990; Braun & Dieterlen, 2005). Bospitsmuizen kunnen geen vet opslaan en kunnen dus slechts korte tijd zonder voedsel. Dit houdt in dat ze per etmaal zo’n tien perioden van rusten en foerageren kennen. Daarom zijn de dieren dus zowel overdag als ’s nachts actief (Churchfield, 1990; Braun & Dieterlen, 2005). AREAAL Europa De tweekleurige bosspitsmuis is een endemische soort die beperkt is tot West-Europa. Het areaal is relatief klein en omvat de westelijke helft van Duitsland, de Benelux, Frankrijk en het noorden van Spanje (Mitchell-Jones et al., 1999). Het areaal is min of meer complementair aan dat van de bosspitsmuis met een overlap langs de randen, net zoals in Nederland. De gewone bosspitsmuis komt grofweg voor ten INSECTENETERS aantal waarnemingen Nederland In Nederland (en ook in Limburg) komt de tweekleurige bosspitsmuis samen met de gewone bosspitsmuis voor. De tweekleurige bosspitsmuis prefereert een warmer klimaat dan de gewone bosspitsmuis. In Nederland lijkt de tweekleurige bosspitsmuis een soort van oostelijk Nederland te zijn (lijn Zeeland-Friesland) die zich langzaam naar het westen uitbreidt. De soort ontbreekt (nog) in de provincies Zuid- en Noord-Holland en het westen van Friesland. De gewone bosspitsmuis komt landsdekkend voor met als zwaartepunt het westen van Nederland (bron: database Zoogdiervereniging). De Atlas van Nederlandse Zoogdieren, waarvoor het onderzoek in de jaren tachtig plaatsvond, maakte nog geen onderscheid in de verspreiding van beide soorten. Het morfologisch verschil was pas enkele jaren daarvoor bekend geworden en er waren nog onvoldoende onderscheidende waarnemingen (Broekhuizen et al., 1992). 150 120 90 60 30 0 1980 30 HISTORISCH VOORKOMEN Bij oude waarnemingen is het onduidelijk op welk van de twee soorten bosspitsmuizen de waarneming betrekking heeft. De tweekleurige bosspitsmuis is pas in de jaren tachtig als echte soort herkend. Waarschijnlijk schuilen er onder de oudere waarnemingen tweekleurige bosspitsmuizen en gewone bosspitsmuizen maar dit is niet meer na te gaan. Onderzoek uit de jaren zeventig naar het voorkomen van beide chromosoomtypen in Nederland toonde het voorkomen van zowel de gewone bosspitsmuis als de tweekleurige bosspitsmuis in Zuid-Limburg en een tweekleurige bosspitsmuis uit Midden-Limburg aan (Loch, 1977). In het Natuurhistorisch Museum in Leiden waren in de jaren vijftig bosspitsmuizen aanwezig uit Mook en Middelaar, Vaals (Preusbosch), Epen, Gulpen, Sibbe, Oud-Valkenburg, Heer (Opveld) en Maastricht (Céramique, Caestert, Nekum, Neercanne) (Husson, 1957). 1990 1995 2000 2005 1995 2000 2005 gewone bosspitsmuis tweekleurige bosspitsmuis 20 15 10 5 0 1980 Euregio Uit de analyse van braakbalvondsten blijken beide bosspitsmuizen in geheel Vlaanderen voor te komen. In Belgisch Limburg lijkt de tweekleurige bosspitsmuis iets algemener te zijn dan de gewone bosspitsmuis (Verkem et al., 2003). Ook in Wallonië komen beide soorten tegelijk voor maar in de veengebieden lijkt de tweekleurige bosspitsmuis te ontbreken (Libois, 2006). In Nordrhein-Westfalen komen beide soorten voor maar gedetailleerde informatie over de verspreiding ervan ontbreekt (Feldmann et al, 1999). 1985 25 aantal waarnemingen oosten van de lijn Groot-Brittannië-Italië. Onder invloed van de opwarming van het klimaat breidt de tweekleurige bosspitsmuis zijn areaal momenteel oostwaarts uit (MitchellJones et al., 1999). 1985 1990 Figuur 1: Aantal waarnemingen van de tweekleurige bosspitsmuis, de gewone bosspitsmuis en beide soorten gezamenlijk (bosspitsmuis groep) per jaar. gen (allen uit braakballen) (figuur 1). Inclusief de niet-uitgesplitste waarnemingen van bosspitsmuizen zijn in de eerste periode 441 en in de tweede periode 829 waarnemingen verzameld. Gezien de moeilijkheid om de soorten goed te herkennen, zeggen de verhoudingen in voorkomen weinig over het aandeel van beide soorten op het totaal. Omdat alleen onderkaakjes zekerheid bieden welke van de twee bosspitsmuizen het betreft, is het overgrote deel van de geaccepteerde waarnemingen afkomstig uit braakbalonderzoek (tabel 1). Met name braakballen van de kerkuil zijn geschikt voor onderzoek naar het voorkomen van bosspitsmuizen. Bosspitsmuizen zijn de derde belangrijke prooisoort voor de kerkuil (Ummels, 2006). Helaas zijn de twee soorten in het onderzoek niet uitgesplitst. Bosspitsmuizen zijn met life-traps gemakkelijk te vangen. Op grond van het uiterlijk is de juiste determinatie vaak moeilijk. Hoewel het geen 100% zekerheid geeft, zijn vangsten van tweekleurige bosspitsmuizen, waarbij is aangegeven dat er een scherpe scheiding tussen de boven- en onderzijde bestaat, toch geaccepteerd als betrouwbaar. Alle niet als gewone of tweekleurige bosspitsmuis geaccepteerde waarnemingen zijn samengevoegd in een bestand van niet-toegerekende bosspitsmuizen. HUIDIGE VERSPREIDING EN TRENDONTWIKKELING BASISGEGEVENS In de database zijn van de tweekleurige bosspitsmuis uit periode 1 (1980-1993) 53 en 84 waarnemingen (waarvan 64 uit braakballen) uit periode 2 (1994-2007) aanwezig. Van de gewone bosspitsmuis zijn dit 36 respectievelijk 77 waarnemin- INSECTENETERS De tweekleurige bosspitsmuis is in beide perioden in een nagenoeg gelijk aantal kilometerhokken aangetroffen: in 31 (1,2%) kilometerhokken in periode 1 tegen 29 (1,1%) kilometerhokken in periode 2. Voor de gewone bosspitsmuis liggen de aantallen op 15 (0,6%) kilometerhokken in periode 1 en op 38 (1,5%) kilometerhokken in periode 2. Voor alle bos- 87 Tabel 1: Percentage waarnemingen per waarnemingsmethode (alleen waarnemingsmethoden die gebruikt zijn bij tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en beide soorten gezamenlijk (bosspitsmuis groep). tweekleurige bosspitsmuis in braakballen vangsten doodvondsten totaal gewone bosspitsmuis in braakballen totaal beide soorten gezamenlijk in braakballen vangsten doodvondsten zichtwaarnemingen overig totaal Periode 1 98 0 2 100 Periode 1 100 100 Periode 1 51 27 13 8 1 100 Periode 2 75 25 0 100 Periode 2 100 100 Periode 2 63 25 9 3 0 100 spitsmuiswaarnemingen (gewone + tweekleurige + niet-toegerekende) bedraagt de dekking 211 (8,5%) kilometerhokken in de eerste periode en 304 (12,2%) kilometerhokken in de tweede periode. Afgaande op het braakbalonderzoek komen beide soorten in gelijke mate in Limburg voor. Daarmee zijn bosspitsmuizen als een vrij algemene soort aan te merken. Zowel de kaart van de tweekleurige als de gewone bosspitsmuis is verre van compleet (figuur 2). De kaart waarin ook de niet op soort toegewezen bosspitsmuiswaarnemingen zijn opgenomen, toont dat de bosspitsmuis in geheel Limburg voorkomt. Meest waarschijnlijk is dat beide soorten in alle regio’s aanwezig zijn. De relatieve trefkans van de bosspitsmuis is een onderschatting van de werkelijkheid. Deze onderschatting wordt veroorzaakt doordat de dieren meestal niet tot op soortniveau gedetermineerd kunnen worden. Voor beide soorten vertoont de relatieve trefkans vrijwel hetzelfde patroon, zij het met flinke fluctuaties (figuur 3). De oorzaak van deze fluctuaties is niet duidelijk. De eerste piek in de trefkans valt gelijk met het atlasproject uit de jaren tachtig (Vergoossen & Van der Coelen, 1986). Toen was nog niet bekend hoe de kaakjes van de beide bosspitsmuissoorten onderscheiden konden worden. De tweede piek valt rond het jaar 2000 hetgeen te vroeg is om door het huidige atlasproject te worden veroorzaakt. Het atlasproject is namelijk pas in 2004 van start gegaan. Mogelijk hangt de tweede piek samen met het herstel van de kerkuilenpopulatie (Ummels, 2001) en het daarmee samenhangend uitgevoerde voedselonderzoek. Beide pieken betreffen vermoedelijk waarnemerseffecten; de pieken zijn bij vrijwel alle muizen- en spitsmuissoorten zichtbaar. Opvallend is dat de tweede piek voor de relatieve trefkans in de grafiek voor alle waarnemingen van bosspitsmuizen niet samenvalt met de tweede piek van de tweekleurige en gewone bosspitsmuis. 420 420 Figuur 2: Verspreiding van de tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en beide soorten gezamenlijk (bosspitsmuis groep), inclusief de niet op soort te determineren waarnemingen in de periode 1980-1993 (links) en 1994-2007 (rechts). 88 0 1980 - 1993 415 1994 - 2007 415 bosspitsmuis onbepaald gewone bosspitsmuis tweekleurige bosspitsmuis gewone en tweekleurige bosspitsmuis 410 bosspitsmuis onbepaald gewone bosspitsmuis tweekleurige bosspitsmuis gewone en tweekleurige bosspitsmuis 410 5 10 km 165 170 175 180 185 190 195 200 205 210 215 405 400 395 405 400 395 390 390 385 385 380 380 375 375 370 370 365 365 360 360 355 355 350 350 345 345 340 340 335 335 330 330 325 325 320 320 315 315 310 310 305 305 165 170 175 180 185 190 195 200 205 210 215 INSECTENETERS 0.12 0.25 tweekleurige bosspitsmuis bosspitsmuisgroep 0.1 kans per bezoek kans per bezoek 0.2 0.08 0.06 0.04 0.02 0.15 0.1 0.05 0 -0.02 0 1980 0.1 1985 1990 1995 2000 2005 1985 1990 1995 2000 2005 Figuur 3: Relatieve trefkans van de tweekleurige bosspitsmuis, de gewone bosspitsmuis en alle waarnemingen van bosspitsmuizen gezamenlijk (bosspitsmuis groep) in de tijd. gewone bosspitsmuis 0.08 kans per bezoek 1980 0.06 0.04 0.02 0 -0.02 1980 1985 1990 1995 2000 2005 Daar valt de tweede piek wel samen met de start van deze atlas: 2004 is het jaar waarin de meeste waarnemingen zijn verzameld. Het verschil is te verklaren doordat veel meer waarnemingen via andere methodieken dan braakbalonderzoek zijn verzameld (tabel 2). Overigens is hetzelfde patroon bij alle (spits-)muizen zichtbaar. De kaart van de relatieve trefkans suggereert dat beide bosspitsmuissoorten meer in Noord- en Midden-Limburg zijn aan te treffen dan in Zuid-Limburg, en dat verder noordelijker de trefkans groter wordt (figuur 4). Met name het zuidelijk Maasdal springt er in negatieve zin uit. Hetzelfde geldt voor de agglomeraties Sittard, Parkstad en Maastricht. Opmerkelijk 420 420 kans per bezoek (1980-1993) 0 - 0.01 0.01 - 0.025 0.025 - 0.05 0.05 - 0.1 0.1 - 0.2 0.2 - 0.35 0.35 - 1 0 5 10 km 165 170 175 180 185 190 195 200 205 210 215 INSECTENETERS 415 410 405 400 395 390 385 kans per bezoek (1994-2007) 0 - 0.01 0.01 - 0.025 0.025 - 0.05 0.05 - 0.1 0.1 - 0.2 0.2 - 0.35 0.35 - 1 415 410 405 400 395 390 385 380 380 375 375 370 370 365 365 360 360 355 355 350 350 345 345 340 340 335 335 330 330 325 325 320 320 315 315 310 310 305 305 165 170 175 180 185 190 195 200 205 210 215 Figuur 4: Relatieve trefkans van de tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en de beide soorten gezamenlijk (bosspitsmuis groep), inclusief de niet op soort te determineren waarnemingen in de periode 1980-1993 (links) en 1994-2007 (rechts). 89 tweekleurige bosspitsmuis 1980-1993 1994-2007 0.00 0.05 0.10 trefkans per bezoek 0.15 gewone bosspitsmuis De relatieve trefkans voor de bosspitsmuis groep (alle waarnemingen gezamenlijk) is in de tweede periode significant hoger dan gemiddeld voor de regio Noordelijk Peelgebied (figuur 6). Uitgesplitst per soort is de relatieve trefkans voor de tweekleurige bosspitsmuis voor alle regio’s ongeveer gelijk. Daarentegen is de trefkans voor de gewone bosspitsmuis hoger dan gemiddeld in de regio Maasterras maar ook hier is een waarnemerseffect niet uit te sluiten. 1980-1993 1994-2007 BIOTOOP IN LIMBURG 0.00 0.02 0.04 0.06 0.08 trefkans per bezoek 0.10 bosspitsmuisgroep 1980-1993 1994-2007 0.05 0.10 0.15 0.20 trefkans per bezoek 0.25 0.30 Figuur 5. Relatieve trefkans van respectievelijk de tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en alle waarnemingen van bosspitsmuizen gezamenlijk (bosspitsmuis groep) per periode. is het verschil in trefkans tussen de tweekleurige en de gewone bosspitsmuis in het Zuidelijk Peelgebied. Meest waarschijnlijk is dat dit verschil aan statistische toevalligheden te wijten is die veroorzaakt worden door het geringe aantal tot op soortniveau gedetermineerde waarnemingen. Het exacte voorkomen van beide soorten verdient een nader veldonderzoek. De relatieve trefkans van de beide bosspitsmuissoorten en ook van de bosspitsmuis groep (alle waarnemingen gezamenlijk) is voor periode 2 niet groter of kleiner dan voor periode 1 (figuur 5). Bosspitsmuizen verkiezen plekken met een goed ontwikkelde bodemvegetatie zoals ruige graslanden, bermen, bossen, parken en houtwallen met voldoende ondergroei. Van belang is dat de bodemvegetatie zorgt voor een koel en vochtig klimaat. Bosspitsmuizen leven zowel onder- als bovengronds in een stelsel van gangen en holen in vegetatie en strooisellaag. Waar beide soorten voorkomen, verkiest de tweekleurige bosspitsmuis de drogere terreingedeelten terwijl de gewone bosspitsmuis de nattere delen opzoekt (Heijligers, 2005). De biotoopbeschrijving wordt min of meer ondersteund door de relatieve trefkans op de drogere bodemtypes. Voor beide soorten gezamenlijk, de bosspitsmuis groep, geldt dat de trefkans significant hoger is voor de bodemtypen rijk-zand, klei-zand en leem-mix en ook hoger, maar niet significant, voor het type arm-zand (figuur 7). Voor de beide soorten lijken de trefkansen iets te verschillen. De tweekleurige bosspitsmuis komt significant meer dan gemiddeld voor op de bodemtypes rijk-zand, klei-zand en veen, terwijl de gewone bosspitsmuis slechts significant meer dan gemiddeld voorkomt op het bodemtype zand-klei. Hoewel de verschillen per soort statistisch significant zijn, moet worden bedacht dat het om kleine aantallen waarnemingen gaat waarbij per toeval verschillende partijen braakballen uit dezelfde regio komen (goed broedgebied voor kerkuilen). tweekleurige bosspitsmuis N. Peelgebied N. Peelgebied Z. Peelgebied Z. Peelgebied Maasterras Maasterras Roerstreek Roerstreek Mijnstreek Mijnstreek Mergelland Mergelland bosspitsmuisgroep 0.00 0.05 0.10 trefkans per bezoek 0.15 gewone bosspitsmuis N. Peelgebied Z. Peelgebied 0.05 0.10 0.15 0.20 trefkans per bezoek 0.25 0.30 Figuur 6. Relatieve trefkans van respectievelijk de tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en alle waarnemingen van bosspitsmuizen gezamenlijk (bosspitsmuis groep) per regio. Maasterras Roerstreek Mijnstreek Mergelland 0.00 90 0.02 0.04 0.06 0.08 trefkans per bezoek 0.10 INSECTENETERS klei agrarisch klei-zand agra-natuur löss-leem leem mix agra-stedelijk veen natuur zand (arm) natuur-stedelijk zand (rijk) stedelijk overig overig onbekend 0.05 0.10 0.15 0.20 trefkans per bezoek 0.25 0.30 0.05 0.10 0.15 0.20 trefkans per bezoek 0.25 0.30 Figuur 7. Relatieve trefkans van tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en alle waarnemingen van bosspitsmuizen gezamenlijk per bodemtype. Figuur 8. Relatieve trefkans van de tweekleurige bosspitsmuis, gewone bosspitsmuis en alle waarnemingen van bosspitsmuizen gezamenlijk per landgebruikstype. Hierdoor zijn sommige bodemtypen over- of ondervertegenwoordigd. De trefkans van de bosspitsmuis groep (alle waarnemingen) is significant hoger dan gemiddeld in de landschapstypen agrarisch landgebruik en natuur, en lager dan gemiddeld in de typen stedelijk gebied en agrarisch stedelijk gebied (figuur 8). Voor de beide soorten is de variatie in de trefkans ongeveer gelijk. Hoewel de biotoopkeuze ogenschijnlijk voor de hand liggend is en aansluit bij hetgeen uit de literatuur bekend is, kan deze ook verklaard worden vanuit het leefgebied van de kerkuil. Deze soort ontbreekt in de stedelijke omgeving zodat daar geen braakbalwaarnemingen vandaan zullen komen. Al met al blijft de biotoopkeuze van de beide bosspitsmuissoorten onduidelijk. Dit omdat de soorten bij veldwaarnemingen meestal niet van elkaar zijn te onderscheiden. Ook waarnemingen uit braakballen geven minder uitsluitsel omdat de spitsmuis is getransporteerd van de vangstplek naar de nestlocatie. Wel geeft braakbalonderzoek een beeld van het grofschalige landgebruikstype per kilometerhok maar niet van de exacte biotoop. Nader veldonderzoek is nodig om aan te geven welk van de twee bosspitsmuizen waar en in welke Limburgse biotoop zijn optimum vindt. Beboste gebieden met voldoende bodemvegetatie zorgen voor een goed leefgebied voor bosspitsmuizen (H.W.G. Heijligers). INSECTENETERS 91 “NIEUWE” SOORT SCHADE Het onderscheiden van twee soorten bosspitsmuizen is van recente tijd. In 1964 werd melding gemaakt van twee chromosoomtypen bosspitsmuizen: type A en B en in 1968 kregen deze typen de status van soort (Loch, 1977). Een goed onderscheid op uiterlijke kenmerken was destijds niet mogelijk. Oudere zoogdierkundige werken kennen slechts een soort: Sorex araneaus. Van der Straeten kan in 1978 in zijn braakballentabel nog geen kenmerken noemen en houdt het vooralsnog op één soort (Van der Straeten, 1978). Toch is hij zich al bewust van het voorkomen van beide “typen” in België en toont op grond van metingen het voorkomen van beide typen in Vlaanderen en Wallonië aan (Van der Straeten & Van der Straeten-Harrie, 1978). Pas in 1984 wordt aangetoond dat de soorten aan de hand van de onderkaak goed van elkaar zijn te onderscheiden (Schröppfer et al., 1984). Momenteel is het opsplitsen van de bosspitsmuis in Sorex coronatus en Sorex araneus op grond van genetische verschillen algemeen aanvaard. Er is nog een derde bosspitsmuissoort; de Iberische bosspitsmuis (Sorex granarius) in Spanje. De drie bosspitsmuissoorten zijn evolutionair gezien pas kort, zo’n 11.000-10.000 jaar geleden, in Het Würm glaciaal ontstaan. Door de ijsvorming was de oorspronkelijke soort tot in Europa tot enkele refugia teruggedrongen. Bij het opwarmen van Europa breidden de populaties zich weer uit maar ontwikkelden zich tot afzonderlijke soorten. Door de korte tijdspanne zijn de soorten nog weinig morfologisch en ecologisch gedifferentieerd (Niethammer & Krapp, 1990). Naast DNA onderzoek is het enige echt betrouwbare kenmerk het onderkaakgewricht (Kapteyn, 1999). Als predator bestaat het voedsel van de bosspitsmuis hoofdzakelijk uit diverse soorten geleedpotigen. Slechts bij uitzondering wordt plantaardig materiaal gegeten. Schade aan zaden of gewassen komt dus niet voor. Spitsmuizen werden in de oudheid gezien als een bron van onheil. De Romeinen zagen het als een gemeen, giftig dier. Paarden en koeien in een wei met spitsmuizen zouden sterven en de beet van het dier zou giftig zijn. Dit idee werd mede in de hand gewerkt doordat predatoren de spitsmuizen wel doodden maar niet opaten. De slechte reputatie van kleine gemene, vechtersbaasjes komt ook tot uitdrukking in de titel van het toneelstuk van Shakespaere “The tamed shrew” (de getemde feeks), waar hij de veronderstelde slechte reputatie van de spitsmuis koppelt aan die van vrouwen (Churchfield, 1990). BEHEER Bij het beheer wordt geen rekening gehouden met de aanwezigheid van de tweekleurige en de gewone bosspitsmuis. Gezien de algemeenheid van deze soort lijkt dit ook niet nodig. Wel hebben bosspitsmuizen snel last van accumulatie van gifstoffen en zware metalen waardoor dodelijke concentraties ontstaan. Onderzoek nabij de zinkfabriek in Budel heeft dit nogmaals aangetoond (Denneman, 1993). Bosspitsmuizen verkiezen plekken met een goed ontwikkelde bodemvegetatie zoals deze ruige randen rondom weilanden (H. Morelissen). 92 INSECTENETERS