PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University
Nijmegen
The following full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link.
http://hdl.handle.net/2066/47156
Please be advised that this information was generated on 2022-02-15 and may be subject to
change.
Mobiliteit (2006-5)
Welke mobiliteit, welk beleid?
Luca Bertolini, Marco Bontje & Casper Stelling
Mobiliteit is niet weg te denken uit het dagelijkse leven. Tegelijk is
het een bron van overlast. Transportplanning moet die overlast
aanpakken, maar het inperken van de vrijheid van het individu
lijkt onwenselijk.
Het zijn spannende tijden voor mobiliteitsonderzoekers en beleidsmakers.
Enerzijds blijken fysieke verplaatsingssystemen belangrijker dan ooit om
individuen en organisaties toegang tot bestaans- en welvaartsbronnen te
geven. Anderzijds groeit de weerstand tegen de uitbreiding van (stedelijke)
transportsystemen door een heterogene mix van groeiende financiële en
fiscale beperkingen aan de uitbreidingsmogelijkheden en een groeiend
bewustzijn van de negatieve effecten van mobiliteit. Het laatste argument
betekent dat de traditionele 'predict and provide'-benadering van transportplanning geen optie meer is. Maar het
eerste argument betekent dat ook de door sommigen gepropageerde alternatieve vraaggestuurde benadering
('predict and prevent') mogelijk geen aanvaardbare oplossing biedt. De foto op de cover van deze uitgave van
AGORA spreekt wat dat betreft tot de verbeelding: het is een abstracte weergave van vrijheid, uitgedrukt in
mobiliteit. De jongen is bezig zich te verplaatsen door middel van een skateboard. Het behoeft geen argumentatie
dat deze vorm van mobiliteit voor weinigen is weggelegd. En dat hoeft ook niet. Echter, andere vormen van
mobiliteit, zoals lopen, fietsen, reizen met bus of trein, of autorijden, maar ook telefoneren en internetten, dienen
echter wel breed beschikbaar te zijn. Zij vormen de mobiliteit waarmee 'gewone' mensen het dagelijkse leven
vorm kunnen geven. Ook bieden zij het individu ontplooiingsmogelijkheden. Beperkingen hierin resulteren in
lagere kansen op de arbeidsmarkt, sociale uitsluiting en verminderde persoonlijke culturele ontwikkeling. De
beschikbaarheid en de efficiëntie van de verschillende vormen van mobiliteit vormen de randvoorwaarden
waarbinnen de organisatie van het leven plaatsvindt.
Met deze invalshoek wordt in dit themanummer gekeken naar het wetenschappelijke en beleidsmatige
mobiliteitsdebat. Met andere woorden: als zowel de 'predict and provide'- als de 'predict and prevent'-methode
ongewenst is, welke weg moet de transportplanning dan wel volgen?
Mobiliteit heeft haar prijs
Transport en stedelijke ontwikkeling zijn onderling altijd sterk verbonden geweest. Toch wordt er vandaag de dag
steeds gespeculeerd over het mogelijk afnemende belang van transport in steden ten gunste van informatie- en
telecommunicatietechnologieën, ook vanuit de planningspraktijk van stedelijke transportplanners. Het bewijs is
echter niet eenduidig. Informatie en telecommunicatie blijken bijvoorbeeld niet alleen transport te vervangen,
maar ook bij te dragen aan de groei van transport en nieuwe vormen van fysiek-virtuele mobiliteit te genereren.
Denk bijvoorbeeld aan de ambivalente relatie tussen internetgebruik en reisgedrag, wat in dit themanummer
onder andere door Kesselring besproken wordt. Een ander, en wellicht nog belangrijker, inzicht is dat informatie,
communicatie én transport allemaal ingebed zijn in een globaliserende en individualiserende wereld, waarin
continu groeiende en diverser wordende stromen van mensen, goederen en informatie een essentieel element
vormen. De conceptualisering van de moderne samenleving als 'netwerksamenleving' of 'age of access' past goed
bij het allesbehalve afnemende belang van stromen, inclusief de fysieke, voor samenleving en economie.
Maar mobiliteit heeft haar prijs. De exponentiële mobiliteitsgroei heeft grote negatieve effecten op het lokale en
mondiale milieu, maar ook op de leefbaarheid en het economische succes van plaatsen. Dit betreft bijvoorbeeld
congestie, emissies, lawaai, verstoring van gemeenschappen, ongevallen, verbruik van niet-hernieuwbare energie
en de productie van afval. Een verdere complicatie is dat maatregelen om deze negatieve effecten te
verminderen de uitbreiding van infrastructuur alleen maar duurder maken. Dit vergroot de toch al toenemende
zorgen over hoe die uitbreiding gefinancierd moet worden, vooral met het oog op de nog altijd zeer ongelijk
verdeelde toegang tot vervoerswijzen binnen en tussen landen en de afnemende invloed van de publieke sector
daarop. Het zijn juist deze thema's die tot een brede consensus over de noodzaak tot stappen richting een
'duurzame mobiliteit' in overheids-, industrie- en planningskringen leiden. Hoewel er bemoedigende voorbeelden
zijn, is de vooruitgang gering of zelfs verwaarloosbaar. Wereldwijd, maar vooral in steden in zich snel
ontwikkelende gebieden, blijven duurzaamheidsindicatoren in de verkeerde richting wijzen.
Drie trends en uitdagingen
Er zijn drie globale trends, of uitdagingen, die om een antwoord van transportplanners vragen. Ten eerste het
proces van regionalisering en globalisering van de activiteitsruimte van stedelijke huishoudens en bedrijven. Dit
resulteert in de noodzaak om transportnetwerken, die oorspronkelijk bedoeld waren voor de lokale en nationale
schaal, te 'herschalen'. In tegenstelling tot de naoorlogse periode moet deze herschaling plaatsvinden in een
context van grote en nog groeiende beperkingen aan infrastructuurexpansie. Zeker in Europese steden valt deze
vraag om herschaling samen met een structurele verschuiving van een snel naar een langzaam
verstedelijkingstempo, dat in sommige gevallen zelfs omslaat in absolute krimp. Deze verschuiving maakt het
noodzakelijk dat plannen en beleid stedelijke ontwikkeling proactief vormgeven in plaats van slechts min of meer
'spontane' stedelijke groei te accommoderen, zoals dat in het verleden meestal gebeurde.
Ten tweede bestaat er een urgentie om instituties te herdefiniëren om de 'mismatch' tussen bestaande instituties,
opkomende problemen en mogelijke oplossingen te overwinnen. Deze 'mismatch' veroorzaakt nu nog een forse
afname van strategische capaciteit. Zo'n institutionele herdefiniëring richt zich zowel op schaal (van lokaal en
nationaal richting regionaal en mondiaal), bestuursvorm (van publieke overheid naar publiek-publiek en publiek-
privaat bestuur en beheer) als op beleidstoewijzing (herverdeling van sectorale verantwoordelijkheden van
transport-, ruimtelijk, sociaal en economisch beleid).
Als deel van het bovenstaande bestaat er ten slotte een hardnekkige scheiding tussen de processen van
transportplanning enerzijds en ruimtelijke planning anderzijds. Dit staat in scherp contrast met de aard van
stedelijke problemen, die juist om een integrale benadering vraagt. Hoewel er onder academici en
praktijkplanners een brede consensus over die noodzaak is, leidt dit nog nauwelijks tot integratie van transport-
en ruimtelijke planning. De beleidsinconsistenties die hiervan het gevolg zijn, schreeuwen om een betere
integratie.
Op zoek naar oplossingen
In de geschetste context is de traditionele 'predict and provide'-benadering van stedelijke transportplanning geen
optie meer. Die benadering was gebaseerd op twee aannames: de betrouwbaarheid van voorspellingen van de
toekomstige vraag naar mobiliteit en de bereidheid om met uitbreiding van het transportsysteem aan de
voorspelde mobiliteitsgroei tegemoet te komen. De onzekerheid over het resultaat van de eerder beschreven
processen betekent dat het moeilijker wordt om betrouwbare voorspellingen van de mobiliteitsvraag te doen, of
dat de aannames achter die voorspellingen steeds meer omstreden worden. Het effect is hetzelfde. En zelfs als
dat niet zo zou zijn, zijn de politieke en financiële middelen om aan de verwachte mobiliteitsgroei via
systeemuitbreiding tegemoet te komen er simpelweg niet. Een alternatieve vraaggestuurde benadering is ook
problematisch, omdat dan het risico bestaat dat ontkend wordt dat mobiliteit een essentiële voorwaarde is
geworden voor actieve deelname aan de samenleving en de economie. Het beperken van mobiliteit grijpt in op de
ontplooiingsmogelijkheden van het individu. Bovendien worden zwakkere bevolkingsgroepen het hardst getroffen.
Hoewel er al een aantal interessante verkenningen is gemaakt van hoe een alternatieve benadering van stedelijke
transportplanning er uit zou kunnen of moeten zien, blijft een duidelijk vooralsnog antwoord uit. Enige successen
komen bijvoorbeeld uit de hoek van het mobiliteitsmanagement, dat onlangs door de Vereniging
Mobiliteitsmanagement (VM2) gedefinieerd werd als 'het organiseren van slim reizen'. Mobiliteitsmanagement
omvat initiatieven om mensen te helpen van A naar B te komen. Denk hierbij aan het collectief vervoer van
pendelaars over de vluchtstrook tussen Almere en Amsterdam, flexibele werktijden van verschillende werkgevers
op een bepaalde kantoorlocatie, het samen naar school lopen van jonge kinderen, zodat zij niet per auto
gebracht hoeven worden, of het organiseren van toe- en afstroom van bezoekers van evenementen. Dergelijke
meestal kleinschalige alternatieven zijn vaak succesvol, maar bieden nog geen grootschalige oplossingen.
De artikelen
Dit themanummer heeft een sterk internationaal karakter met bijdragen uit Nederland, België, de Verenigde
Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland. Met een vernieuwde blik op mobiliteit als meer dan fysieke
verplaatsing alleen worden alle hierin benoemde uitdagingen voor transportplanners besproken.
David Banister maakt de balans op van het wetenschappelijke en maatschappelijke debat over de relaties tussen
mobiliteit, samenleving en klimaatverandering. Hij stelt dat de inspanningen van vandaag de dag in schril contrast
staan met de toekomstige opgave door groeiende mobiliteit in het Westen en in ontwikkelingslanden. We zijn ons
inmiddels wel bewust van onze verantwoordelijkheden, maar een substantiële gedragsverandering - “do your bit”
- blijkt moeilijk, aldus Banister.
De tweede auteur is Martin Dijst. Dijst ziet de tijdsbudgetten, die nodig zijn om te communiceren, krimpen. Maar,
zo meent Dijst, door afhankelijkheid van materie zal fysieke afstand nooit teniet worden gedaan. Hij stelt een
herinterpretatie van de tijdgeografie van Hägerstrand voor als model om vat te krijgen op de nieuwe mobiliteit.
De boodschap voor onderzoek en beleid is dat er meer aandacht besteed moet worden aan het in kaart brengen
van alle relaties met personen en materiele elementen die relevant zijn voor het functioneren van een individu.
De twee volgende artikelen, die van Joram Grünveld en van Marianne Bronkhorst en Menno Moerman, gaan in op
de relatie tussen mobiliteit en ruimtelijke ordening en de implicaties daarvan voor het dagelijkse leven. Grünveld
kijkt naar forensen in polycentrische kernen en onderzoekt de invloed van de veranderende ruimtelijk-functionele
structuur van stedelijke regio's op woon-werkrelaties. Bronkhorst en Moerman bezien het debat over transport en
ruimtelijke ordening vanuit een gezondheidsoogpunt. De meest bewegingsvriendelijke buurt in hun selectie blijkt
er een te zijn met een hoge functiemenging, gelegen om de hoek van een stadspark en met weinig
parkeerruimte.
De drie hiernavolgende artikelen bespreken de mobiliteitspositie van verschillende subgroepen in de
maatschappij. Johan Meire bespreekt het mobiliteitsgedrag en de beleving van kinderen. Hij beargumenteert dat
mobiliteit voor kinderen veel meer is dan zich verplaatsen. Het is ook een manier om de wereld te verkennen.
Kinderen worden gezien als een kwetsbare groep. Zij dienen dus beschermd te worden tegen de gevaarlijke
buitenwereld. Maar deze isolatie uit het publieke domein ontneemt kinderen veel ontplooiingsmogelijkheden, en
de autoafhankelijkheid die hierbij past, voedt hen op in de wereld van de automobiliteit, wat ook op langere
termijn consequenties heeft.
Eric le Breton gaat vervolgens in op de kansen van minderheden en uitkeringsgerechtigden. Le Breton stelt dat
achtergestelde groepen kwetsbaarder worden naarmate mobiliteit belangrijker wordt. Hij laat met voorbeelden uit
Frankrijk zien hoe investeringen in mobiliteitssteun ook geld opleveren, doordat de doelgroep eerder aan werk
komt en dan geen aanspraak meer maakt op een uitkering.
Het derde artikel dat ingaat op een specifieke groep is dat van Sven Kesselring. Kesselring beschouwt de
zogenaamde mobiliteitspioniers. Hij interpreteert mobiliteit niet alleen als 'beweging', maar ook en vooral als
'beweeglijkheid'. Wie meer beweegt, wordt ook beweeglijker, bijvoorbeeld in de zin van openstaan voor nieuwe
ervaringen en uitdagingen. Hij illustreert deze gedachte met extreme voorbeelden van wat Sennett 'de flexibele
mens' en Bauman 'liquid life' heeft genoemd. Enerzijds beschrijft Kesselring mensen die continu op reis zijn en in
feite geen thuisbasis meer hebben. Anderzijds geeft hij het voorbeeld van een vrouw die vanuit haar huis via
internet en e-mail klanten in de hele wereld bedient zonder zich fysiek te verplaatsen. Hij ziet beiden als pionier
van een nieuwe mobiliteit, die vooralsnog echter alleen voor de 'happy few' lijkt weggelegd.
Susan Handy biedt ten slotte een kritisch perspectief op de autoafhankelijkheid in de Verenigde Staten. Het
transportbeleid is er daar sinds de introductie van de auto als massaproduct op gericht geweest het autorijden
makkelijker te maken. Het resultaat is een samenleving waaruit de auto niet meer weg te denken is. De kosten in
geld, tijd en gezondheid wegen lang niet op tegen de vrijheid om te gaan waar en wanneer je wilt. Hoe kunnen
transportplanners het autogebruik selectief terugdringen en tegelijkertijd de voordelen van het autorijden
behouden? Handy wijst op maatregelen die vaker genoemd worden: het stimuleren van alternatieve
vervoervormen, een daaraan gekoppelde ruimtelijke ontwikkeling en beprijzen, maar ook het blijven investeren in
milieuvriendelijker auto's.
Met dit themanummer wil AGORA bijdragen aan een meer fundamentele discussie over de positieve en negatieve
effecten van mobiliteit op de samenleving en de zoektocht naar beleidsmatige sturingsmogelijkheden voor de
geschetste dilemma's. Mobiliteit is een onmisbaar element van onze samenleving, die zonder mobiliteit letterlijk
en figuurlijk tot stilstand zou komen. We zijn gewend geraakt aan, en misschien ook wel verwend geraakt door,
de vrijwel onbegrensde mogelijkheden die fysieke en virtuele mobiliteit ons bieden. Maar de mobiliteit zoals we
die nu kennen, levert ook veel problemen en ergernissen op. Mobiliteit lijkt soms een onontkoombaar
natuurverschijnsel, maar is toch echt het resultaat van menselijk handelen en kan derhalve ook door mensen
beïnvloed worden. Het moet en kan dus anders, maar hoe? Ook daarover gaat deze AGORA.
Luca Bertolini (l.bertolini@uva.nl) is senior docent en onderzoeker bij AMIDSt aan de Universiteit van Amsterdam.
Marco Bontje (m.a.bontje@uva.nl) is onderzoeker bij AMIDSt en redactieadviseur van AGORA, Casper Stelling
(C.Stelling@fm.ru.nl) is promovendus bij 'Governance and Places' aan de Radboud Universiteit Nijmegen en
redacteur van AGORA. Deze inleiding is deels gebaseerd op de bijdrage van L. Bertolini, F. le Clercq en T.
Straatemeier aan het seminar 'Transportation planning: a policy design challenge?', Amsterdam, 14-16 juni 2006.
Literatuurselectie
Banister, D. (2005) Unsustainable transport. Londen & New York: Spon Press.
Castells, M. (1996) The rise of the network society. Oxford & Malden: Blackwell Publishers.
Graham, S. & S. Marvin (1996) Telecommunications and the city. Electronic spaces, urban spaces. Londen & New
York: Routledge.
Janelle, D. G. (2004) Impact of information technologies. In: Hanson, S. & G. Giuliano (Eds.) The geography of
urban transportation (3th edition). New York & Londen: The Guilford Press.
Marvin, S. & S. Guy (Eds.) (1999) Policy forum. Towards a new logic of transport planning? Town Planning
Review 70, 2, pp. 139-158.
Rifkin, J. (2000) The age of access: The new culture of hypercapitalism. Where all of life is a paid-for experience.
Londen: G.P Putman's Sons.
Salet, W., A. Thornley & T. Kreukels (2003) Metropolitan governance and spatial planning. Londen & New York:
Spon Press.
Storper, M. (1997) The regional world. Territorial development in a global economy. New York & Londen: The
Guilford Press.
Wheeler, J. O., Y. Aoyama & B. Warf (Eds.) (2000) Cities in the telecommunication age. The fracturing of
geographies. New York & Londen: Routledge.
Inhoudsopgave
Welke mobiliteit, welk beleid?
Luca Bertolini, Marco Bontje & Casper Stelling
Mobiliteit is niet weg te denken uit het dagelijkse leven. Tegelijk is het een bron van overlast. Transportplanning
moet die overlast aanpakken, maar het inperken van de vrijheid van het individu lijkt onwenselijk.
Minder overgewicht in klassieke stadswijken
Marianne Bronkhorst & Menno Moerman
Wie vaker de auto gebruikt, beweegt doorgaans minder, wat de kans op overgewicht vergroot. Het blijkt dat
stedenbouwkundige kenmerken van de buurt invloed hebben
op autobezit en -gebruik van bewoners en hun gezondheid.
De waarde van autonome mobiliteit
Johan Meire
Mobiliteitsbeleid voor kinderen richt zich vaak eenzijdig op verkeersveiligheid. Daardoor worden kinderen kansen
ontnomen om sociale en ruimtelijke competenties op te doen.
Maatschappij, mobiliteit en klimaatsverandering
David Banister
Iedereen houdt van reizen, maar hoe kunnen individuele voorkeuren in overeenstemming worden gebracht met
maatschappelijke verantwoordelijkheden? Het lijkt erop dat we niet voorbereid zijn op een substantiële
gedragsverandering.
Mobiliteitssteun voor achtergestelden
Eric le Breton
Door het versnipperen van de ruimte en het ontstaan van nieuwe tewerkstellingsvormen is de maatschappij
grondig veranderd. Achtergestelde bevolkingsgroepen zijn door hun beperkte mobiliteit extra kwetsbaar voor
deze veranderingen.
Wisselende situaties in de netwerksamenleving
Martin Dijst
Het tijdsbudget dat nodig is om iemand honderd kilometer verderop te bereiken, is in de loop der eeuwen
gekrompen van dagen tot nanoseconden. Toch zal fysieke afstand nooit echt tot het verleden gaan behoren.
‘Liquid life’ en oneindige reistijd
Sven Kesselring
Mobiliteit is een basisprincipe van het moderne, een dynamische mix van sociale, fysieke en technologische
elementen die ons leven structuur geven. Individuele pioniers onderstrepen de invloed van mobiliteit op de
ordening van fysieke en mentale ruimte.
Nieuwe forensen in polycentrische regio’s
Joram Grünfeld
De ontwikkeling van polycentrische regio’s heeft economische voordelen. In de Amsterdamse regio lijken vooral
groepen met een sterke maatschappelijke positie de nieuwe kansen te benutten.
De automobiele samenleving
Susan Handy
De voordelen van automobiliteit hebben een keerzijde. Transport¬planners zouden zich moeten rich¬ten op het
minder noodzakelijk maken en het ontmoedigen van autorijden. Het autovriendelijke be¬leid van Amerika maakt
zulke strate¬gieën daar echter zinloos.
VARIA: Terrorisme
De blinde vlek voor terrorisme
Ben de Pater
Na de aanslagen van 11 september 2001 hebben geografen terrorisme als studieobject ontdekt. Voor die tijd
hielden zij zich er niet of nauwelijks mee bezig, terwijl terreuraanslagen toch geregeld voorkwamen. Hoe is dat te
verklaren?
Geografie in Amerika na 9/11
Virginie Mamadouh
De aanslag op het World Trade Center heeft de geografie in de Verenigde Staten nieuwe relevantie verleend.
Kritische reflectie en distantie blijken soms echter ver te zoeken.
Het schrikbewind als bestuursvorm
Herman van der Wusten
Overheden plegen geen terreur, zo wordt vaak gedacht. Ten onrechte. Alleen al de geschiedenis van het
terreurbegrip leert anders. Geografische patronen van staatsterreur verdienen meer onderzoeksaandacht.
Boekrecensie Vluchtig en snel vooruitgaan Mirjam Fokkema
Scriptierecensie Beleidstheorie en de praktijk Marloes Wevers