Academia.eduAcademia.edu

Oudtestamenticus Prof. Th.C. Vriezen over Zending

Bijdrage over de actualiteit van prof. dr. Th. C. Vriezens deelname als bijbelwetenschapper aan het kerkelijke debat in het midden van de 20e eeuw. In deze bijdrage worden in het bijzonder Vriezens opvattingen en bijdrage geanalyseerd aan de theologische bezinning op zending in kerkelijke context. In: M. Dijkstra en K.J.H. Vriezen (red.), Distantie en betrokkenheid: Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat (Mededelingen van de Th.C. Vriezen Stichting 1/Utrechtse Theologische Reeks), Utrecht: Universiteit Utrecht, 2010, 21-33.

Zending in het spanningsveld van Woord en Werkelijkheid De betekenis en relevantie van Th.C. Vriezen's opvattingen over Zending 1 Inleiding De vraag die ik in deze lezing wil behandelen is de volgende: welke zijn de opvattingen en ideeën van Vriezen over zending en zijn deze voor mij van nut geweest in de periode dat ik als zendingsarbeider in Chili woonde en werkte? De vraagstelling is intrigerend, omdat ze een wisselwerking veronderstelt tussen de ideeën en opvattingen die iemand huldigt en de concrete context waarin iemand leeft en werkt. Theologie is per definitie contextuele theologie. De levensgang en situationele context van de persoon die theologiseert is altijd van invloed op zijn of haar theologische opvattingen. Wat de opzet van mijn lezing betreft, wil ik het thema Zending van twee kanten belichten. Allereerst wil ik laten zien hoe Vriezen als oudtestamenticus aandacht vraagt voor de missionaire boodschap van het OT (§2). Vervolgens ga ik in op de vraag welke plaats deze visie heeft in het overige theologische denken en handelen van Vriezen? (§3)? Tenslotte hoop ik kort iets te zeggen over wat volgens mij de betekenis en relevantie zou kunnen zijn van Vriezens denken over zending (§4). 2 Zending: Vriezen als oudtestamenticus Voordat we ingaan op datgene wat Vriezen te berde brengt over zending, is het goed om vast te stellen wat hij onder zending verstaat. 2.1 Definitie van zending Een van de publicaties van Vriezen over zending, die het meest bekend is geworden, is een voordracht die hij op 25 mei 1953 heeft gehouden op een Nederlands-Duitse Zendingsconferentie te Oegstgeest. Deze lezing heeft als titel ‘De Zending in het Oude Testament’. 1 Wat verstaat Vriezen onder zending? Zending is voor hem ‘het bewuste uit roeping uitdragen van het geloof in de wereld buiten het eigen volksleven of de eigen godsdienstige gemeenschap’2. In deze definitie vallen een paar woorden op. Vriezen spreekt van roeping. Zending veronderstelt een bewuste opdracht van God. Verder noemt hij het uitdragen van het geloof. Ook dat is een belangrijk gegeven. Tegelijk ook 1 2 In mei 1954 is deze lezing opgenomen in De Heerbaan, het algemene Zendingstijdschrift van de NZR. De NZR is op 10 oktober 1929 opgericht en is een platform voor verschillende zendingsorganisaties die in die tijd bestonden en waarvan er sommigen al eerder waren ontstaan. De Heerbaan 1954, 98. Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 1 een lastig uitspraak, want niet zonder meer is duidelijk waar daar mee wordt bedoeld. Gedachten van superioriteit kunnen er aan verbonden worden. In het uitdragen van het geloof komt ook de context mee van degene die gelooft: zijn cultuur, waarden en normen, tradities en gewoontes. Als laatste noemt Vriezen de grenzen van de eigen gemeenschap die in zending worden doorbroken. De definitie veronderstelt vooral een centrifugale beweging, een beweging naar buiten. Overzien we het geheel van de definitie, dan valt op dat deze sterk nieuwtestamentisch georiënteerd is. In een lezing enkele jaren eerder geeft Vriezen een definitie die meer inhoudelijk is: 'De Zendingstaak is niets anders dan de erkenning, dat de boodschap van Jezus Christus voor alle volkeren de heilsboodschap is; en de omzetting tot de daad van deze erkenning'.3 In zending gaat het om de boodschap van Jezus Christus als heilsboodschap. Niet het eigen geloof is de inhoud van de boodschap, maar de historische persoon van Jezus en het heil dat met Hem gekomen is. Samenvattend: Zending is dus het bewust uitdragen van de heilsboodschap van Jezus Christus buiten de eigen geloofsgemeenschap. 2.2 Zending in het OT Uitgaande van deze definitie, is het niet verwonderlijk dat Vriezen begint met de stelling dat de zendingsgedachte in het Oude Testament eigenlijk zeer zeldzaam is. Het oude Israël heeft het helemaal niet gekend en het Joodse volk pas vrij laat. Hij geeft hiervoor twee redenen. Allereerst, omdat de Israëlitische godsdienst sterk etnisch bepaald is en als gevolg daarvan particularistisch van aard is. Vervolgens ook, omdat het Oude Testament de zendingsgedachte weinig op de voorgrond heeft gebracht.4 Kunnen we dan in het OT wel van zending spreken? Ja, zegt Vriezen, zo rond de periode van de ballingschap. Bij Deutero-Jesaja, de profeet die verantwoordelijk geacht wordt voor Jes. 40-55, wordt zending in volheid zichtbaar. De grenzen van de etnische religie worden doorbroken. ‘Bij hem spuit de gedachte van de missie hoog op als een machtige fontein, die haar koele droppels naar alle kanten doet uitspatten’5. De basis voor deze missie is gelegd door de universalistische boodschap, en door het feit dat hij meer dan enig ander profeet geloofd heeft in het komen van het Koninkrijk Gods (cf. Jes. 40:3,4,5,9-11; 52:7-8). Israël heeft tot taak licht voor de volkeren te zijn (cf. Jes. 42:1-7 en 49:1-6). Dit licht omvat het brengen van recht (mishpat) en wetsonderricht (Thora). Israël heeft iets wat de volkeren onbekend is: de leer van de Heilige zelf, die alles omvat wat de mensen het leven mogelijk maakt. Als drager van deze goddelijke missie heeft het volk een 3 4 5 Deze lezing werd gehouden in november 1942 voor een afdeling van N.C.G.O.V. te Groningen. Vriezen maakt duidelijk onderscheid tussen OT en Israëlitische godsdienstige geschriften. De Heerbaan 1954, 99. Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 2 tweeledige taak: verlichtend (het brengt Licht, leven en heil) en verlossend (van Aberglaube, Demonenangst, Gewissennot). Deze visie op zending is niet spontaan ontstaan of uit de lucht komen vallen, zeker niet senkrecht von Oben. Ze is langs meer dan een weg voorbereid. Jesaja heeft in verschillende profetieën zijn verwachting uitgesproken, dat de aarde met kennis des Heren vol zal zijn (11:9; cf. 2:3). Verder zien we dat de Jahwist in het begin van de Pentateuch, in Gen. 12:3, zijn blik reeds op de volkeren wereld richt. Hij toont daarmee aan, dat ‘al lang vóór de klassieke profetie potentieel de volkerenwereld als wereld, die JHWH toebehoort, was ontdekt’.6 Alleen wordt hier de gelovige nog niet uit zijn eigen gemeenschap geroepen en naar anderen buiten zijn gemeenschap gezonden. Naast deze lijn van openheid is er ook een van distantiëring geweest. Kenmerkend voor deze lijn is het vasthouden aan het eigen karakter en het nadruk leggen op het verschil met de andere volken. Te midden van deze spanning diende Israël te leven 7. ‘In de praktijk van het leven was echter altijd op de een of andere wijze, hetzij politiek of religieus, het evenwicht verbroken, en ontstonden de meest verschillende spanningen tussen Israël en de volken’.8 Als gevolg van deze spanningen is de scheiding tussen Israël volkeren steeds groter geworden. Zo groot dat uiteindelijk de gedachte van de gemeenschap met de volkeren alleen nog maar bestond in de vorm van het visioen, van het eschatologisch uitzicht. 9 Naast deze historische schets, noemt Vriezen ook enkele theologische noties. Hij wijst op het feit dat de boodschap van Deutero-Jesaja door het verkiezingsgeloof beheerst wordt. De verkiezing van Israël door God vormt volgens Vriezen het principiële fundament van de zending. 10 ‘God heeft Israël in zijn Verbond opgenomen, zijn belofte en kracht getoond om aldus Israël tot Zijn dienst te gebruiken, om door Israël Zijn heilig Koninkrijk in de wereld tot openbaring te brengen’.11 Het valt niet te ontkennen, dat Israël, historisch gezien, dit verbond meermalen particularistisch 6 7 8 9 10 11 De Heerbaan 1954, 98. Zie ook Gen. 10 en 11; Am. 9:5. Vriezen verwijst in dit verband naar een artikel van Franz M. Th. De Liagre-Böhl getiteld: ‘Missions- und Erwählungsgedanke in Alt-Israël’ in: Festschrift Alfred Bertholet zum 80. Geburtstag, Tübingen 1950. Daarin wijst De Liagre-Böhl op het feit dat de zendingsgedachte en de verkiezingsgedachte op het eerste gezicht onverzoenbare tegenstellingen lijken. De tegenstelling van nationale religie en profetische religie, van particularisme en universalisme. ‘Ohne diese Spannung hätte sich dieses Volk in keiner Weise van sein Nachbarn, ..., unterschieden und wäre es ohne Spur zugrundegegangen’ (1950:78). De spanning tussen geslotenheid en openheid is onontbeerlijk voor enige vorm van zending. De Heerbaan 1954, 106. Drie aspecten zijn volgens Vriezen wel gebleven. Allereerst het verlangen naar een geestelijke gemeenschap met de volkerenwereld (cf. Za. 2:10v; 8:20v; Mal. 1:11). Ten tweede, dat buitenstaanders opgenomen werden in Israël (cf. Jes. 56:6-7; Ruth en Ps. 87). Ten derde een zeker verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de volkeren, die verloren gaan. (cf. Jona). Zo is in meerdere opzichten de zendingsgedachte wel bewaard, maar toch niet tot volle wasdom gekomen. In een tussenzinnetje wijst Vriezen erop dat de woorden 'verbond' en 'dienst' in één woord kunnen worden samengevat, namelijk: verkiezing. Zie ook: Th.C. Vriezen, Die Erwählung Israels nach dem Alten Testament, Zürich 1953 (AThANT, 24). Het boek over de verkiezing is later in het Nederlands bewerkt: Th.C. Vriezen, De verkiezing van Israël volgens het Oude Testament, Amsterdam 1974 (Exegetica, NR 2). De Heerbaan 1954, 107. Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 3 heeft opgevat, alsof God en Israël een eenheid zouden vormen tegenover de gehele wereld. Toch zijn profeten als Amos (cf. 3:2), alsook de deuteronomistische theologie in opstand gekomen. ‘Israël staat als de uitverkorene, omdat God het wil, in dienst van de Heer voor het aangezicht der wereld’.12 Israël heeft de laatste stap naar zending echter nooit kunnen maken. Immers de eigen nationale en religieuze verhoudingen in de eerste eeuwen van de Joodse gemeente na de ballingschap in Jeruzalem liepen groot gevaar. Verder ook omdat de wet, de Thora, te zeer als heilig boek geïsoleerd werd van het geestelijke leven. Vriezen: ‘Eerst moest in Israël een Ander komen om het van zichzelf te verlossen en te leren, dat alleen wie zichzelf verliezen wil en in dienst aan God tot het offer bereid is, God in de wereld verheerlijken en de wereld voor God winnen kan’.13 2.3 Overige publicaties In zijn opus magnum over de Theologie van het Oude Testament komt zending eveneens een aantal keer ter sprake.14 We komen hier dezelfde accenten tegen. Zo wijst Vriezen erop dat Israëls kennis van God door de aanraking met de heidense volkerenwereld, de zware politieke moeilijkheden en de ballingschap verdiept is. In de concrete confrontatie met andere volken, culturen en godsdiensten, is het anders-zijn van Israël aan het licht gekomen. Het is de profeet Deutero-Jesaja geweest die het anders-zijn van Israël geïnterpreteerd heeft als een missionaire taak: om aan de wereld de Thora te brengen. 15 In zijn overige publicaties wordt deze visie niet principieel gewijzigd.16 Zo zijn de contouren van hoe Vriezen het Oude Testament leest en de rol die hij voor Israël te midden van de volkerenwereld weggelegd ziet, wel duidelijk geworden. 17 We maken nu de overstap naar de concrete praktijk. 3 Zending: Vriezen als kerkelijk theoloog 3.1 12 13 14 15 16 17 Vriezens interesse voor zending is breed De Heerbaan 1954, 107. De Heerbaan 1954, 110. Th.C. Vriezen, Hoofdlijnen der theologie van het Oude Testament, Wageningen, zesde ongewijzigde druk, 1987, 4546, 80-81, 487. Th. C. Vriezen, Hoofdlijnen, 45-46. Th.C. Vriezen, n zijn eerste studie over de verkiezing Die Erwählung Israels nach dem Alten Testament, Zürich 1953 (AThANT, 24), heeft Vriezen het bijbels-theologische aspect meer uitgewerkt (zie lezing Prof. B. Becking). Hij onthoudt zich echter van een bespreking van dogmatische en actuele problemen. Ook hier wijst hij weer op DeuteroJesaja en zegt: ‘Hier begegnen wir den grossen Missionsgedanken des Deuterojesaja, welcher weiss, dass Israel niet nur Mission zu treiben hat, sondern auch glaubt dass diese Eingang finden wird’ (cf. Jes. 45:14v., 22-23v; 49:1-6), 1953, 66. Ik onthoud mij nu van een kritische evaluatie. In mijn scriptie Zending in oudtestamentisch perspectief, Universiteit Utrecht, 1995, heb ik het denken van Vriezen over zending gecontrasteerd met publicaties van andere oudtestamentici. Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 4 Dat zending voor Vriezen meer was dan interessant studieobject, blijkt uit het feit dat hij aan het begin van zijn studie in dubio gestaan heeft of hij niet Ind(ones)ische talen zou gaan studeren met het oog op zendingsactiviteit. In zijn studententijd en tijdens zijn predikantschap was hij erg geboeid door wat toen heette de Inwendige Zending. Uit deze interesse is ook zijn bestuurslidmaatschap van de Nederlandsche Christelijke Geheelonthouders Vereeniging voortgekomen en hoofdredactie van haar blad Enkrateia.18 In de 50-ger jaren heeft hij als lid van synodale raden bijdragen geleverd aan documenten over de Zending. In de het begin van de zeventiger jaren heeft hij onderwijs verzorgd aan inter-denominationale zendings- en studieconferentie in Stutterheim, Z.A. Deze conferentie was gericht op docenten van verschillende Zuid-Afrikaanse Theologische Seminaries. 19 Verder is Vriezen betrokken geweest bij het opzetten van academisch onderwijs in Beirut/Libanon aan de Near Eastern School of Theology (N.E.S.T.). In zijn functie van Director of Higher Studies is hij voor drie jaar vrijgesteld (1 nov. 1965-1 nov. 1968) door de Universiteit Utrecht. Vriezen kreeg als opdracht om binnen de N.E.S.T. een Department for Higher Theological Studies te stichten.20 Men hoopte met de ontwikkeling van studieprogramma's voor de MA, de Th.D en de Ph.D in deze verschillende vakgebieden, de theologische doordenking ten behoeve van de kerken in met Midden Oosten te stimuleren.21 Vanuit deze functie werd Vriezen ook Vice-chairman of the Executive Commitee of the Association for Theological Education in the Near East. 22 Door omstandigheden moest Vriezen eind 1966 terug naar Nederland. Hij is in de loop van 1967 nog enkele malen voor kortere tijd terug geweest in Beirut, maar heeft later dat jaar zijn werk in Utrecht weer opgevat. 23 Al met al zien we dat Vriezens interesse voor zending breed is. Deze interesse komt nog meer tot leven als we enkele van zijn bijdragen voor het daglicht halen. 18 19 20 21 22 23 Enkrateia, christelijk maandschrift voor geheelonthouding. Vriezen is bij dit blad betrokken geweest van 1930-1941. De term enkrateia komt uit de Griekse filosofie en is een van de centrale deugden in de filosofie van Plato, Aristoteles en de Stoïcijnen. De stam 'krat' betekent macht of controle. De deugd enkrateia vinden we 'when we excercise a mastery over ourselves'. In het Nederlands betekent het zoiets als 'zelfbeheersing'. Van de 35 deelnemers waren er 1/3 Europeaan, 1/3 Afrikaan en 1/3 Afrikaander. In dit Department zouden de volgende vakgroepen een plek moetren krijgen: Oude Testament, Archeologie, Oosterse Kerkgeschiedenis en Islam. Dit project, dat ook nieuwbouw en een grote bibliotheek omvatten, werd gezamenlijk gedragen door een aantal Europese en Amerikaanse synodes. De belangrijkste motor en geldschieter was echter het Theological Education Fund, onderdeel van de Commission for World Mission and Evangelism van de Wereldraad van Kerken. In deze Association werkten samen: St. Georges College, Jeruzalem; N.E.S.T., Beirut; Evangelical Theological Seminary, Cairo; Coptic Orthodox Clerical College, Cairo; Armenian Seminary, Antilyas [Libanon]; Orthodox Seminary, Balamond [Libanon]; American University in Cairo; American University in Beirut; en de Near Eastern Council of Churches was een advisory member. De oprichting van de Association was in de periode van maart-mei 1966. De Executive Commitee vergaderde regelmatig in Cairo, Antilyas en Tripoli [Libanon]. Zie ook W.A. Bijlefeld, ‘Theodorus Christiaan Vriezen. Een levensschets’, in: Meindert Dijkstra en Karel Vriezen (red.) (1999), Th.C. Vriezen: Hervormd theoloog en oudtestamenticus. Studies over theologie van het Oude Testament, bijbelse theologie en godsdienst van Oud-Israël, bij de 100 e geboortedag van Th.C. Vriezen, Kok: Kampen, 11-40. Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 5 3.2 Alcohol en Zending In 1927 heeft Vriezen een lezing gehouden voor een afdeling van de Nederlandsche Christelijke Geheelonthouders Vereeniging. 24 De lezing draagt als titel 'Alcohol en Zending'. In deze bijdrage gaat Vriezen in op wat hij als een van de grootste bedreigingen ziet voor zending – en mede daardoor is zijn lidmaatschap van de N.C.G.O.V. ook te begrijpen – namelijk: het alcoholisme, een misbruik van alcoholische dranken in al die gebieden waar ook de zending werkzaam is. Vriezen noemt in het bijzonder twee gebieden: Afrika en Nederlands Oost-Indië. Hij is verbijsterd over het feit dat er geen deel van de wereld is dat zo geteisterd is door de drank als Afrika. In Noord-Afrika, Egypte en Soedan is de drankhandel het Engelsche leger op de voet gevolgd. Ook West-Afrika is door een sterke vloedgolf van drank overstroomd. Jenever deed dienst als ruilmiddel. Er zijn miljoenen liters aan jenever en brandewijn ingevoerd. Hele dorpen zijn ontwricht, gezinnen uit elkaar gevallen. Volken gedemoraliseerd en gedecimeerd door de drank. Ik citeer: 'Is het niet ontzettend, als we een zendeling, die z’n leven lang aan Afrika heeft gewijd, hooren zeggen, dat 'de zendelingen overal reeds waren voorafgegaan door de jeneverflesch, en dat de helft van de zendingsuitgaven in geld en levens wel moet gesteld worden op rekening van de drankhandel?'. En dan is de jenever die ingevoerd wordt ook nog eens van de slechtste en goedkoopste soort. Ze wordt door geen Europeaan gedronken, terwijl de negers er vrouwen en kinderen mee voeren'. 25 Vriezen spreekt zijn verontwaardiging erover uit. Hij wijst op een open brief die geschreven is aan de zendingsdirecteur Zahn van de – hoor het goed! – Mission und Branntwein-Handel in Hamburg, in het jaar 1886, waarin het grote probleem van de drankhandel aan de orde wordt gesteld. Het antwoord van de directeur is veel zeggend. Cynisch vraagt hij wiens schuld de ellende nu is: van de drankhandel of van dien willozen, hartstochtelijken, mateloozen neger? En hij verdedigt de drankexport door er op te wijzen, dat deze handel grootendeels andere industriën aan arbeid helpt. Hoeveel voordeel heeft Duitsland wel niet van de heele zaak. Hij zegt dan: 'Wie staat ons nader: de vele duizenden Duitschers, die daardoor hun brood verdienen, of het op zichzelf geringe aantal negers, dat door den brandewijn tegronde zou kunnen gaan, terwijl ’t nog lang niet bewezen is, dat ze tegronde gaan?'26 Vriezen citeert verder Albert Schweitzer, die in Kongo als arts en zendeling werkzaam was: ' wij 24 25 26 Deze lezing werd gehouden voor najaarsdistrictsvergadering “Gelderland” der Nederlandsche Christelijke Geheelonthouders Vereeniging (N.C.G.O.V.) te Zutphen, 20 okt. 1927 en het eerste, grootste gedeelte werd ook gehouden voor N.C.G.O.V. Brunssum, 25 nov. 1928. In november 1942 werd een deel van deze tekst ook gebruikt bij een voordracht “De Zendingstaak der Kerk”, gehouden voor de N.C.G.O.V.-afdeling in Groningen, daarbij werden begin en slot van de lezing door een andere tekst vervangen (zie lezing “De Zendingstaak der Kerk” [1942], voetnoot 1). Lezing voor een afdeling van de N.C.G.O.V. te Zutphen op 20 okt. 1927. Lezing voor een afdeling van de N.C.G.O.V. te Zutphen op 20 okt. 1927. Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 6 brengen den negers alcohol en ziekten, die ze vroeger niet kenden. Weegt het goede, dat we hun daarvoor in de plaats geven, wel tegen het kwaad op?'. Schweitzer beschrijft hoe vroeger bloeiende dorpen in puin liggen, hoe geld, dat door de houthandel binnenkomt, in drank wordt omgezet. Tot slot nog een laatste citaat: 'Het maatschappelijk gevaar, dat de invoer van drank oplevert, beseft men eerst, als men leert, hoeveel drank in menige Afrikaansche haven per hoofd en per jaar wordt gebruikt, en als men in de dorpen gezien heeft, hoe kleine kinderen even goed als volwassenen zich een roes drinken.' Vervolgens noemt Vriezen Nederlands Oost Indië. Ook daar signaleert hij dezelfde tendenzen, alleen is het nog niet zo droevig gesteld als in Afrika. Citaat: ' Gode zij dank; maar toch wel zóó, dat het vraagstuk van de alcohol ernstig onder oogen gezien moet worden'. Het alcoholgebruik neemt ook onder de inlandse bevolking toe. Waarom baart dit hem zorgen? Vriezen zegt: '‘k Meen hieruit te moeten concludeeren, dat de Zending het Alcoholvraagstuk ernstig zal moeten onder oogen zien, en den alcohol ernstig moet gaan bestrijden. Als de Zending dat niet doet, dan zal de alcohol de goeden invloed der Christelijke Evangelieprediking vernietigen. Het zijn maar niet enkele gevallen, dat de Zending het slachtoffer werd van den drank'. Deze opmerking heeft alles te maken hoe Vriezen zending ziet. In het begin van zijn artikel was hij daar al uitgebreid op ingegaan. Was in vroeger tijd zending voor al het bijbrengen van Christelijke waarheden en de Christelijke geloofsleer aan de heidenen, en werd de zendingsgedachte werd sterk door politieke en dogmatische gedachten beheerst, in toenemende mate zien we een zuiverder besef van de zendingstaak, merkt Vriezen verheugd op. Men beseft, dat Zending geen politieke of commerciële bijoogmerken mag. Ook is het haar taak niet om de heidenen te brengen tot een bepaald type van Christendom. Het doel is hen in aanraking te brengen met ' den Christus des Evangelies'. Uit deze opmerking blijkt dat Vriezen oog heeft dat de Zendingsarbeid breder is dan alleen het brengen van een boodschap. Het gaat om Christus en niet om een type van christendom. Zending moet mensen trachten in hun milieu te begrijpen; men moet de mensen leren kennen vóór ze hun het Evangelie kan brengen. Studie van de taal en de cultuur is onmisbaar. De religie van de heidense volken hangt nauw samen met hun eigen maatschappij, cultuur en folklore. De zending kan niet straffeloos aan deze dingen voorbijgaan, omdat zij anders gevaar loopt de mensen voorbij te gaan. 'Men kan niet gemakkelijk de ziel van den mensch naderen, zonder dat men hem in z´n milieu, in zijn werk, in z´n familie ontmoet heeft'. Het kan niet gaan om alleen bekering van de enkeling, maar zending moet ook oog hebben voor de grotere verbanden van stam en volk. Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 7 Tegelijk liggen hier veel vragen. Vriezen is zich daar van bewust. Zending werkt in de hand, dat er zich bij een volk een kultuur ontwikkelt, dat op allerlei gebied nieuwe toestanden komen, nieuwe verhoudingen ontstaan. De Zending zal trachten de mensen te wennen aan geregelden arbeid, aan betere woningen, aan echt gezinsleven, enz. Maar de Zending moet ook op haar hoede zijn het te kerstenen volk zijn eigen eigenaardigheden te laten behouden, het volkskarakter te handhaven; het oude volksleven, voor zover niet in strijd met ’t Christendom moet bewaard blijven. 'De Zending is kultuurvernieuwend, maar ook kultuurbehoudend'. Een blijvende spanning. Dat is haar torso. 'De Zending heeft dus naast haar religieuse, ook een zedelijke en een natuurlijke taak te verrichten. Ze moet trachten het haar toevertrouwde volk of volksgroep voor Christus te winnen, èn daartoe een nieuwe zede te scheppen, waarin de Christenen hun geloof tot uiting kunnen brengen èn ten slotte trachten de natuurlijke grondslagen te leggen voor een Christelijke gemeenschap'. Vanuit deze gedacht is het onbestaanbaar, dat de zending zich niet zou in laten met het alcoholisme.27 Tot slot doet Vriezen een appel op zijn hoorders: 'Tot hier. Dan nog eenige woorden over de taak van ons, zendingsvrienden. We kunnen en mogen niet alles overlaten aan de Zendingsbesturen. Wij moeten strijden blijven tegen de ongebreidelde alcoholhandel. En de oogen v. ’t volk openen voor ‘t groote gevaar. Dan doen we tevens Zendingswerk.'28 3.3 De Zendingstaak van de Kerk 15 jaar later houdt Vriezen eveneens een lezing voor de N.C.G.O.V., nu voor de afdeling in Groningen. Voor deze lezing gebruikt hij grotendeels de vorige lezing, alleen voegt hij een nieuwe inleiding en slot toe. De toevoegingen zijn interessant, omdat zij een voortschrijdend inzicht laten zien in de vragen die met zending te maken hebben. Weliswaar komt Vriezen opnieuw op voor het probleem van het alcoholisme 29, maar hij stipt ook andere dingen aan. Hij heeft oog voor de complexiteit van de zendingsopdracht. Zo kan hij zeggen: 'Dat de Kerk een Zendingstaak heeft, beteekent, dat zij een marschbevel heeft gekregen van haar Heiland. Er is inderdaad een “imperialisme van den Chr. geest”, maar dan van andere aard dan het wereldsch imperialisme. De Kerk wil zelf niet heerschen, maar Christus Koning laten zijn. Zij breidt Zijn Koningschap niet uit door heerschen, maar door dienen, niet door ’t zwaard, maar door het Evangelie van Gods genade 27 28 29 Citaat uit lezing: Alcohol is namelijk een zedelijk kwaad: want waar alcohol heert, wordt het zedelijk besef vernietigd; een natuurlijk kwaad: gebruik van alcohol is niet alleen onhygiënisch, maar een ellende voor de organen van het lichaam, nog meer in de tropen, dan in ons koudere klimaat; een uitheems kwaad: de meeste heidense volken hebben het drinken van alcoholische dranken geleerd van de Europeanen, in elk geval van de blanken, dus van de Christen-volken! Later is in de lezing voor de afdeling van de N.C.G.O.V. te Zutphen op 20 okt. 1927 (versie 1928?) deze opmerking hier in het manuscript genoteerd. Citaat uit lezing gehouden in november 1942 voor de N.C.G.O.V.-afdeling te Groningen: jjjZoo kan de Zendingsactie der Kerk het alcoholvraagstuk niet buiten beschouwing laten' Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 8 in Christus'.30 Zending zal zorgvuldig oog moeten hebben voor de lokale culturen en tevens bewust moeten zijn dat ook haar boodschap in een bepaald cultureel kleed gewikkeld is, en nooit in 'Reincultuur' aangeboden wordt. Daarom is zending en de zendingstaak een onafzienbare taak. 'Ze omvat de gansche wereld: gaat heen, onderwijst al de volkeren. Dat zijn dus allen, nabij en veraf. Dat is ons eigen volk, dat is ook onze tegenvoeter, dat zijn de z.g. beschaafde volkeren en de z.g. wilde heidenen. De taak is niet alleen onafzienbaar in uiterlijke zin, maar ook in meer inwendige betekenis: Alle gebieden des levens moeten voor Christus worden opgeëischt'.31 Als we dit op ons laten inwerken, dan is het interessant dat allerlei noties die later in de theologische bezinning doordacht zijn, hier al in statu nascendi aanwezig zijn. Ik denk aan de notie van wederkerigheid, die in de zending erg belangrijk geworden is. Al vrij snel na 1951 kwam het besef op dat zending niet alleen een zaak was voor overzee, maar ook voor het geseculariseerde Europa. Dit besef leidde tot de gedachte van wederkerigheid: zending is niet eenrichtingsverkeer, maar een beweging die evenzeer uitgaat van overzee en zich richt op hier. Deze gedachte werd in praktijk gebracht door de komst van missionaire werkers, predikanten uit Indonesië en Afrika, die verbonden werden aan gemeenten en daar een aantal jaren werkzaam waren in pastoraat en/of apostolaat. Ik denk ook aan de gedachte van Integral mission, waarbij zending en evangelisatie enerzijds en sociale betrokkenheid en activiteit anderzijds niet twee afzonderlijke dingen zijn, maar als eenheid worden gezien.32 Vriezen vraagt ook aandacht voor de dubbele kant van zending: er is een negatieve taak: opruimingswerk, bestrijden van volkszonden als alcoholisme en andere ondeugden; er is ook een positieve taak: herstel en opbouw. Verder is hij is ook kritisch naar de dragers van de boodschap. Er is door de Westerse zogenaamd christelijke volkeren al veel verdorven in de niet-Christelijke wereld. In zijn ogen is het belangrijk dat de Christelijke wereld nauwlettend op zich zelf toe ziet en haar leden wijst op de taak van sober leven, van zuiver leven, ook met ’t oog op de buitenlanders, de niet-Christelijke Wereld. 'Helaas zijn de oogen van de Christenheid op dit punt verblind. De slordigheid van leven der Christenen zelf is voor de Kerk vaak een grooter vijand dan de vijandschap tegen Christus en de onwetendheid der heidenen tezamen'.33 Wat Vriezen hier opmerkt is van fundamenteel belang voor zending in een islamistische omgeving. 30 31 32 33 Citaat uit lezing gehouden in november 1942 voor de N.C.G.O.V.-afdeling te Groningen. Citaat uit lezing gehouden in november 1942 voor de N.C.G.O.V.-afdeling te Groningen. Uit declaratie die tijden de Internationale Consultatie van het Micah Network in Oxford in 2001 is opgesteld. Citaat uit lezing gehouden in november 1942 voor de N.C.G.O.V.-afdeling te Groningen. Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 9 Moslims voelen zich bedreigde door het secularisme van de Westerse cultuur: immorele films, pornografie, schunnige muziek, alcohol, opstandige tieners. Zij stellen de Westerse cultuur op één lijn met het Christendom. Moslims nemen vaak ook aanstoot aan de Westerse dominantie. Het Westen kent een geschiedenis van kolonialisme en bemoeienis. Bovendien voelen zij zich vaak verraden door de “voorkeursbehandeling” die Israël van het Westen krijgt en waardoor duizenden Palestijnen werden verdrongen. Al hoewel de laatste tijd in Nederland en de PKN dit tij behoorlijk aan het keren is. Deze overwegingen brengen ons bij de laatste bijdrage van Vriezen. Het betreft een voordracht die hij in 1972 gehouden heeft. 3.4 Moeilijkheden en mogelijkheden voor de Protestantse Zending in Nabije Oosten 34 We proeven in zijn aantekeningen dat er in de achterliggende tijd een hoop veranderd is. Er is een andere wind gaan waaien. Gelijk al de openingszin van zijn aantekeningen spreekt boekdelen: ' De moeilijkheden zijn zo groot en in de laatste tijd vergroot dat het nauwelijks mogelijk is van mogelijkheden te spreken'.35 De lezing is vermoedelijk gehouden enige tijd nadat Vriezen uit Beirut was teruggekeerd.36 In de aantekeningen is tussen de regels door teleurstelling te proeven vanwege zijn voortijdig vertrek uit Libanon. De moeilijkheden zijn groot. De Islamitische omgeving vijandig. De lokale kerken hebben een introvert bestaan. 'De oude kerken verzetten zich evenzeer tegen de protestantse missie als de Islam', merkt Vriezen op. De wereldraad van kerken wil alleen via de Grieks Orthodoxe kerken werken. Er is ook sprake van een sterk anti-westers gevoelen. Daar komt nog bij dat in de kerken Arabisch nationalistische tendenzen te vinden zijn. Ook weer niet zo vreemd, want de kerken zijn in hoofdzaak nationale Kerken. Moeilijk is het wel, want dit Arabisch nationalisme is anti-Oudtestamentisch en anti Zionistisch. De docenten aan de NEST krijgen ook veel tegenwerking van de lokale autoriteiten. Als gevolg van maatregelen tegen het Westen – in het bij zonder Amerika, maar ook Nederland wordt erdoor getroffen – krijgen enkele docenten geen werkvergunning meer. Die complexiteit heeft ook betrekking op de positie van Christenen en Zending in Israël. Het woord 34 35 36 Aantekeningen van een voordracht die vermoedelijk gehouden zijn tijdens een cursus in het Zendingshuis te Oegstgeest in het jaar 1970. Citaat uit de Aantekeningen van een voordracht die vermoedelijk gehouden zijn tijdens een cursus in het Zendingshuis te Oegstgeest in het jaar 1970. Zie § 3.1. Vriezen had de opdracht gekregen om aan de N.E.S.T. een academische bovenbouw op te zetten en daarnaast ook te werken aan de opzet van een samenwerkingsverband van academische christelijke theologische opleidingen in het Midden Oosten. Hij was daartoe vrijgesteld door de universiteit Utrecht voor de jaren 1965-1969, maar door omstandigheden moest hij in 1967 uit Libanon vertrekken. Er is in het archief een uitgebreide briefwisseling met de Lutheran World Federation (1963-1967). Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 10 zending is in Israël even belast als het woord Israël in Arabische landen. Kortom ook hier een veld vol voetangels en klemmen. 'De Christen is in Israël niet welkom – de Christen Jood wordt als vreemdeling beschouwd'. Gegeven deze complexiteit wordt de vraag prangender: wat kan zending in zo'n situatie betekenen? Wat zijn de mogelijkheden? Vriezen richt zich vooral op het theologische onderwijs. Ander onderwijs, meisjesscholen, werk onder vluchtelingen is niet onbelangrijk, maar er is een grote uitdaging: hoe voorkomt men dat er een exodus plaats vindt van veelbelovende jongelui naar Amerika, en die in hun eigen land niet meer willen werken? Vriezen opteert voor innerlijke verdieping en gedegen wetenschappelijk onderwijs. Onderwijs dat zelfstandig is en niet aan de leiband van een kerk of zendingsgenootschap gaat. Zelfstandig kritisch leren nadenken. Dat is werk in de stilte, onopvallend, maar wel het effectiefst. Het gaat niet om een prestigieus gebouw in het midden van de stad Beirut, waarvan sprake was, maar om gedegen academisch theologisch onderwijs. Omdat de situatie in het Midden-Oosten complex is en de informatie in de Nederlandse kranten fragmentarisch is en incompetent, suggereert Vriezen het oprichten van een studiecentrum of een nieuw zendingscentrum, eventueel aan de universiteit, om de vragen echt te bestuderen, zodat 'men van Kerkelijke zijde weet waarover men het heeft als men over ’t Midden-Oosten spreekt'. Tegelijk is hij bezorgd over de berichtgeving in de media. Het is eenzijdig en alleen op Israël gefocust. Vriezen oppert ook de vraag 'in hoever moet de eenzijdig op Israël gerichte belangstelling in Nederland gewijzigd worden – zodat ze zich op ’t Midden Oosten als geheel richt'. Omdat de staten van de Arabische wereld jong en zwak zijn, de nationalistische tendenzen, ook in de kerken, begrijpelijk zijn, doordat de families in de staten het voor het zeggen hebben, en vooral het belang van de groep, de eigen gemeente, de kleine kring in het oog hebben, acht Vriezen een bescheiden rol voor de zending weggelegd. 'De mogelijkheden liggen, dacht ik, voorlopig alleen in het trachten te handhaven van de posities, die men bezit en die geestelijk te versterken, zodat hier iets van nieuw, zelfstandig leven en denken, iets van de wil tot strijden en lijden voortkomt'. Tot zover zijn aantekeningen. 4 Zending in beeld: Een voorlopige balans en evaluatie De vraag waarmee ik deze lezing begon was: welke zijn Vriezens opvattingen en ideeën over zending en zijn deze ideeën van nut geweest in de periode dat ik als zendingsarbeider in Chili woonde en werkte? Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 11 Uit het voorgaande zijn wel een paar dingen duidelijk geworden, die ik als bagage graag zou willen meenemen: (1) De relevantie van het Oude Testament voor de christelijke gemeente; (2) Het belang van integrale missie; (3) Het onderscheid tussen een centrifugale en centripetale missie; (4) De blijvende spanning tussen missie en identiteit (denk aan de Tora en de mishpat als markers van identiteit). In de concrete praxis van de kerken in Chili, waar 80% van de Protestantse kerken Pinksterkerken zijn, bleken deze dingen relevant. Kijk ik nu terug dan is er ook veel herkenning in de opmerkingen die Vriezen maakt over de toekomst van het Theologische Onderwijs: (1) De complexiteit van zending; (2) de verstrengeling van belangen en nadruk op nationale identiteit; (3) hoe gestalte geven aan de wederkerigheid?; (4) Wat is rol van de zendingsarbeider?; (5) Alcohol was voor ons niet het hoofdthema, maar wel het geld. Het vertroebelde zo vaak de blik. Financiële afhankelijkheid die werd gecreëerd vanuit het Westen. Onbedoeld maar toch. Nee, het is er bepaald niet makkelijk op geworden. De ontwikkeling die Vriezen zelf op dit punt heeft doorgemaakt is hiervan een duidelijke illustratie: van heldere concepten en een duidelijk besef van wat te doen staat, van een heldere missie naar een complexe realiteit van zoeken en tasten, van kijken hoe de kerk elders te dienen? Ik eindig met een citaat van Vriezen. Het sprak me aan nu we gaan van Pasen naar Pinksteren. Het citaat is te vinden in zijn publicatie over Zending in het Oude Testament: 'Het is geen wonder, dat velen de zending niet vertrouwen en dat vele anderen het een dwaasheid noemen, want ze kan slechts daar leven en sterk zijn,waar visioenen worden geschouwd, waar leven uit het geloof aan het Rijk Gods een realiteit is geworden en waar de liefde van God een kracht is gebleken. En dit geloof ligt niet binnen de menselijke mogelijkheden, maar is een geschenk van God. Het is alleen de Geest Gods is, die de mens, ook de gelovige mens, uit zichzelf uitdrijft de vreemden tegemoet. Deuterojesaja heeft dit geweten en Pinksteren heeft het ons getoond'.37 Gerrit C. Vreugdenhil Woerden 37 De Heerbaan 1954, 110. Drs. G.C. Vreugdenhil Lezing studiedag Th.C. Vriezens bijdrage aan het kerkelijk debat 12