Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch beschaemt. Past participle of beschamen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /bəˈsxaːmt/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧schaamd
  • Rhymes: -aːmt

Adjective

edit

beschaamd (comparative beschaamder, superlative beschaamdst)

  1. ashamed

Declension

edit
Declension of beschaamd
uninflected beschaamd
inflected beschaamde
comparative beschaamder
positive comparative superlative
predicative/adverbial beschaamd beschaamder het beschaamdst
het beschaamdste
indefinite m./f. sing. beschaamde beschaamdere beschaamdste
n. sing. beschaamd beschaamder beschaamdste
plural beschaamde beschaamdere beschaamdste
definite beschaamde beschaamdere beschaamdste
partitive beschaamds beschaamders

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Negerhollands: beskaamt