eiermuts
Dutch
editEtymology
editCompound of eier (“egg”) + muts (“tuque, cap”). Probably coined during the First World War.
Pronunciation
editNoun
editeiermuts f (plural eiermutsen, diminutive eiermutsje n)
- (chiefly diminutive) egg cosy [from 1910s]
- 1917, Martine Wittop Koning, Warmte bewaren. Besparing van gas en brandstof bij spijsbereiding, W. Hilarius Wzn. (publ.), page 21.
- Daar hebben we b.v. […] natuurlijk ook tea-cosies, eiermutsjes en eiermandjes, waar bij een papiervulling in de plaats kan komen voor de thans vrij wel onbereikbare kapok; […]
- (please add an English translation of this quotation)
- 1917, Martine Wittop Koning, Warmte bewaren. Besparing van gas en brandstof bij spijsbereiding, W. Hilarius Wzn. (publ.), page 21.