oriënteren

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Borrowed from French orienter.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ɔ.ri.(j)ɛnˈteː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ori‧en‧te‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

[edit]

oriënteren

  1. (transitive) to orient (direct towards or point at a particular direction)
  2. (reflexive) to orient oneself

Conjugation

[edit]
Conjugation of oriënteren (weak)
infinitive oriënteren
past singular oriënteerde
past participle georiënteerd
infinitive oriënteren
gerund oriënteren n
present tense past tense
1st person singular oriënteer oriënteerde
2nd person sing. (jij) oriënteert, oriënteer2 oriënteerde
2nd person sing. (u) oriënteert oriënteerde
2nd person sing. (gij) oriënteert oriënteerde
3rd person singular oriënteert oriënteerde
plural oriënteren oriënteerden
subjunctive sing.1 oriëntere oriënteerde
subjunctive plur.1 oriënteren oriënteerden
imperative sing. oriënteer
imperative plur.1 oriënteert
participles oriënterend georiënteerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]