zitten
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
[edit]Etymology
[edit]From Middle Dutch sitten, from Old Dutch sitten, from Proto-West Germanic *sittjan, from Proto-Germanic *sitjaną, from Proto-Indo-European *sed-.
Pronunciation
[edit]Verb
[edit]zitten
- (intransitive) to sit
- Ze zaten op de bank.
- They were sitting on the couch.
- (intransitive) to be, to be placed or located
- (auxiliary, with te) Forms a continuous aspect. Although it carries an implication of sitting, this is vague and is not strictly required or emphasized.
- Terwijl jij rustig je tijd neemt, zit ik hier voor niets te wachten.
- While you're taking your time, I am waiting here for nothing.
- (intransitive, figurative, Netherlands, office jargon) to have a meeting, to consult, to sit down
- Ik zit morgen met de projectleider over de verdere implementatie van het verandertraject.
- Tomorrow, I'll have a meeting with the project manager about the further implementation of the transformation process.
- (intransitive, informal) to be in prison
- Hij heeft vijftien jaar gezeten.
- He was in prison for fifteen years.
Conjugation
[edit]Conjugation of zitten (strong class 5) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | zitten | |||
past singular | zat | |||
past participle | gezeten | |||
infinitive | zitten | |||
gerund | zitten n | |||
present tense | past tense | |||
1st person singular | zit | zat | ||
2nd person sing. (jij) | zit | zat | ||
2nd person sing. (u) | zit | zat | ||
2nd person sing. (gij) | zit | zat | ||
3rd person singular | zit | zat | ||
plural | zitten | zaten | ||
subjunctive sing.1 | zitte | zate | ||
subjunctive plur.1 | zitten | zaten | ||
imperative sing. | zit | |||
imperative plur.1 | zit | |||
participles | zittend | gezeten | ||
1) Archaic. |
Derived terms
[edit]adjectives
nouns
verbs
- aaneenzitten
- aanzitten
- achteraanzitten
- achternazitten
- achteropzitten
- achteroverzitten
- achteruitzitten
- achterzitten
- afzitten
- bezitten
- bijeenzitten
- bijzitten
- binnenzitten
- blijven zitten
- buitenzitten
- dichtzitten
- doodzitten
- dooreenzitten
- doorzitten
- dwarszitten
- er warmpjes bij zitten
- ernaast zitten
- gebakken zitten
- geramd zitten
- gereedzitten
- gevangenzitten
- gezitten
- in de lappenmand zitten
- in de piepzak zitten
- in de put zitten
- in de rats zitten
- in een lastig parket zitten
- in hetzelfde schuitje zitten
- in zak en as zitten
- ineenzitten
- inzitten
- kapotzitten
- klaarzitten
- kortzitten
- kromzitten
- leegzitten
- loszitten
- medezitten
- meezitten
- met de handen in het haar zitten
- met de poepers zitten
- miszitten
- nabijzitten
- nazitten
- nederzitten
- neerzitten
- omhoogzitten
- omzitten
- onderuitzitten
- ontzitten
- op rozen zitten
- opeenzitten
- opzitten
- overzitten
- platzitten
- rechtzitten
- rondzitten
- samenzitten
- scheefzitten
- snor zitten
- stilzitten
- tegenzitten
- terechtzitten
- terugzitten
- thuiszitten
- toezitten
- tussenzitten
- uiteenzitten
- uitzitten
- vastzitten
- verderzitten
- verzitten
- volzitten
- vooraanzitten
- voorinzitten
- vooropzitten
- vooroverzitten
- vooruitzitten
- voorzitten
- vrijzitten
- wegzitten
- zien zitten
Related terms
[edit]Descendants
[edit]Categories:
- Dutch terms derived from Proto-Indo-European
- Dutch terms derived from the Proto-Indo-European root *sed-
- Dutch terms inherited from Middle Dutch
- Dutch terms derived from Middle Dutch
- Dutch terms inherited from Old Dutch
- Dutch terms derived from Old Dutch
- Dutch terms inherited from Proto-West Germanic
- Dutch terms derived from Proto-West Germanic
- Dutch terms inherited from Proto-Germanic
- Dutch terms derived from Proto-Germanic
- Dutch terms with IPA pronunciation
- Dutch terms with audio pronunciation
- Rhymes:Dutch/ɪtən
- Rhymes:Dutch/ɪtən/2 syllables
- Dutch lemmas
- Dutch verbs
- Dutch intransitive verbs
- Dutch terms with usage examples
- Dutch auxiliary verbs
- Netherlands Dutch
- Dutch informal terms
- Dutch class 5 strong verbs
- Dutch basic verbs