Israel en de Volken PDF
Israel en de Volken PDF
Israel en de Volken PDF
Ceci est une copie numérique d’un ouvrage conservé depuis des générations dans les rayonnages d’une bibliothèque avant d’être numérisé avec
précaution par Google dans le cadre d’un projet visant à permettre aux internautes de découvrir l’ensemble du patrimoine littéraire mondial en
ligne.
Ce livre étant relativement ancien, il n’est plus protégé par la loi sur les droits d’auteur et appartient à présent au domaine public. L’expression
“appartenir au domaine public” signifie que le livre en question n’a jamais été soumis aux droits d’auteur ou que ses droits légaux sont arrivés à
expiration. Les conditions requises pour qu’un livre tombe dans le domaine public peuvent varier d’un pays à l’autre. Les livres libres de droit sont
autant de liens avec le passé. Ils sont les témoins de la richesse de notre histoire, de notre patrimoine culturel et de la connaissance humaine et sont
trop souvent difficilement accessibles au public.
Les notes de bas de page et autres annotations en marge du texte présentes dans le volume original sont reprises dans ce fichier, comme un souvenir
du long chemin parcouru par l’ouvrage depuis la maison d’édition en passant par la bibliothèque pour finalement se retrouver entre vos mains.
Consignes d’utilisation
Google est fier de travailler en partenariat avec des bibliothèques à la numérisation des ouvrages appartenant au domaine public et de les rendre
ainsi accessibles à tous. Ces livres sont en effet la propriété de tous et de toutes et nous sommes tout simplement les gardiens de ce patrimoine.
Il s’agit toutefois d’un projet coûteux. Par conséquent et en vue de poursuivre la diffusion de ces ressources inépuisables, nous avons pris les
dispositions nécessaires afin de prévenir les éventuels abus auxquels pourraient se livrer des sites marchands tiers, notamment en instaurant des
contraintes techniques relatives aux requêtes automatisées.
Nous vous demandons également de:
+ Ne pas utiliser les fichiers à des fins commerciales Nous avons conçu le programme Google Recherche de Livres à l’usage des particuliers.
Nous vous demandons donc d’utiliser uniquement ces fichiers à des fins personnelles. Ils ne sauraient en effet être employés dans un
quelconque but commercial.
+ Ne pas procéder à des requêtes automatisées N’envoyez aucune requête automatisée quelle qu’elle soit au système Google. Si vous effectuez
des recherches concernant les logiciels de traduction, la reconnaissance optique de caractères ou tout autre domaine nécessitant de disposer
d’importantes quantités de texte, n’hésitez pas à nous contacter. Nous encourageons pour la réalisation de ce type de travaux l’utilisation des
ouvrages et documents appartenant au domaine public et serions heureux de vous être utile.
+ Ne pas supprimer l’attribution Le filigrane Google contenu dans chaque fichier est indispensable pour informer les internautes de notre projet
et leur permettre d’accéder à davantage de documents par l’intermédiaire du Programme Google Recherche de Livres. Ne le supprimez en
aucun cas.
+ Rester dans la légalité Quelle que soit l’utilisation que vous comptez faire des fichiers, n’oubliez pas qu’il est de votre responsabilité de
veiller à respecter la loi. Si un ouvrage appartient au domaine public américain, n’en déduisez pas pour autant qu’il en va de même dans
les autres pays. La durée légale des droits d’auteur d’un livre varie d’un pays à l’autre. Nous ne sommes donc pas en mesure de répertorier
les ouvrages dont l’utilisation est autorisée et ceux dont elle ne l’est pas. Ne croyez pas que le simple fait d’afficher un livre sur Google
Recherche de Livres signifie que celui-ci peut être utilisé de quelque façon que ce soit dans le monde entier. La condamnation à laquelle vous
vous exposeriez en cas de violation des droits d’auteur peut être sévère.
En favorisant la recherche et l’accès à un nombre croissant de livres disponibles dans de nombreuses langues, dont le frano̧ais, Google souhaite
contribuer à promouvoir la diversité culturelle grâce à Google Recherche de Livres. En effet, le Programme Google Recherche de Livres permet
aux internautes de découvrir le patrimoine littéraire mondial, tout en aidant les auteurs et les éditeurs à élargir leur public. Vous pouvez effectuer
des recherches en ligne dans le texte intégral de cet ouvrage à l’adresse http://books.google.com
Over dit boek
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http://books.google.com
COLUMBIA LIBRARIES OFFSITE
CU58822526
893.1 9 C823 Israel en de volken
Cotambia «Hntoertfitp
THE LIBRARIES
Presented by
Mrs. Emma Gottheil in menrory of her husband
RICHARD JAMES HORATIO GOTTHEIL
1862 — 1936
A.B., 1881, Columbia, Ph.D., 1886, Leipzig,
Litt.D., 1929, D.H.L., 1933
Professor of Semitic Languages and Rabbinlcal Uterature,
Columbia, 1887-1936
OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS DER JODEN.
ISRAEL EN DE VOLKEN
OVERZICHT
VAN DE
DOOR
TWEEDE DRUK.
A. C. KR ü SE MAN,
1873.
A travers tant d'états , d'ages , de lieux divers ,
Avec leur vieille loi parcourant l'univers ,
Seuls ils sont demeurés sur sa base profonde,
Comme ces vieux rochers, contemporains du monde.
VOORREDE BIJ DEN TWEEDEN DRUK.
Haarlem .
4\ vFebruari
v, ,Q,o
1873.
A. W. BKONSVELD.
TOEEIGENING
AAN
ISRAËLS VERSTROOIDEN.
EERSTE BOEK.
Blz.
Inleiding 1
Israël en Egypte 13
Israël en de Volken tot op de Babylonische overvoering 16
Israël en Edom 20
Israël en Moab 22
Israël en de Pheniciërs 23
Israël en Syrië 24
Israël en de Assyriërs 25
De tien stammen 26
De Babylonische overvoering 27
De Joden in Babyion 28
Cyrus , de Joden in Persië 30
Alexander de Groote en de Grieksche Joden 31
De Joden in het Macedonisch Egypte 33
De Joden te Rome 37
De Joden in hun land tijdens den tweeden tempel 38
De Joden en de Romeinen 42
De Joden en het Evangelie van Jesus Christus 45
Jerusalem en Rome 48
De Historieschrijver Flavius Josephus 51
Jerusalem en Rome , 55
Jerusalem tot op dezen dag 63
TWEEDE BOEK.
Inleiding 80
Tiberias 81
Mischnah en Gemara 83
De Talmud 84
Massorah en Kabbalah 85
Oostersche en Westersche ballingschap , 86
XIV INHOUD.
Blz.
De Joden in het Romeinsche keizerrijk 87
De Joden in het keizerrijk sedert Constantijn 88
De Jodeii in het Grieksche keizerrijk -. . . . 90
De Joden in Persië en Babylonië 92
De Joden in Arabië 95
De Joden en Mohammed 96
De Joden en de belijders Tan den Islam 97
Joden op de kust van Malabar 99
Joden in Hindostan 100
De Joden in China 101
De Joden en de Gothen 102
De Joden en de Franken 104
De Joden en Karel de Groote 105
De Joden en Lodewijk de Vroome 106
De Joden en de Noormannen 108
De Joden en de Kruistochten 109
De Joden en de abt Bernard van Clairvaux 110
Toestand der Joden in de middeleeuwen 113
Der Joden handel en woeker 114
Karakter der verdrukte Joden 115
De Joden in Frankrijk 119
De Joden in Engeland 123
De Joden in Duitschland 126
De Joden in de Nederlanden 129
De Joden in Polen 131
De Joden in Italië . 133
DERDE BOEK.
Spaansche en Portugeesche Joden 136
Israël en het Westen 139
Spanje en het Oosten 140
Oudheid der Joden in Spanje 141
Concilie van Elvira 144
Latere Conciliën en wetten omtrent de Joden in Spanje 145
De Joden in Spanje en de Arabieren 146
De Joden in het Christelijk Spanje 148
Joodsche godgeleerden en scholen in Spanje 162
De negen leeftijden der Spaansche Rabbanim 165
INHOUD. . XV
Blz.
Aben Ezra 169
Maimonides 170
Strijd over Maimonides in de Synagogen 175
De Joden in het vak der geneeskunst 179
De Joden in het vak der wiskundige wetenschappen 183
Ilebreeuwsche dichtkunst in Spanje 186
Joodsch-Spaansche dichters 194
Christenen in Spanje uit de Joden 198
Paulus van Burgos en zijne zonen 202
Dr. Geronimo de Santa Fe en de zaraenspreking te Tortosa 210
Bekeering van Joden by menigten 212
Voorname kerkvoogden van Joodsche afkomst 214
Verwikkelingen in Spanje 216
De regeering van Ferdinand en Isabella 217
Karakter van Koningin Isabella 221
Isabella en de Joden 222
Conversos aan het hof van Ferdinand en Isabella 223
De nieuwe Inquisitie 225
Verbanning der Joden uit Spanje in 1492 235
De .loden in Portugal 238
Don Isaac Abrabanel 243
De Joden en Koning Johan II 245
De Joden en Koning Manuel 246
Der Joden verstrooiing uit Spanje en Portugal 249
Joden uit Spanje in de Barbarijsche Staten 250
Joden uit Spanje in Turkije 252
Joden uit Spanje in Italië 254
Spaansche en Portugeesche drukpersen in Italië 256
Uitgewekene Spaansch-Joodsche schrijvers 258
De Joden uit Spanje in Frankrijk 262
De Joden op Deensch grondgebied 263
Portugeesche synagoge te Hamburg 264
Joden uit Spanje in de Nederlanden - 265
Wen uit Spanje in de Zuidelijke Nederlanden 266
Portugeesche Joden in de Vereenigde Nederlanden 267
Menasseh Ben Israël 272
üriêl da Costa 274
Spinosa 277
Dr. Isaac Orobio de Castro... 280
XVI INHOUD.
Bh.
Thomas de Pinedo 282
Joodsch-Spaansche dichters in Nederland 283
Portugeesche Joden in Nederland 284
Portugeesche Joden in Oost en West 290
Portugeesche Joden in Engeland 294
Terugblik 298
VIERDE BOEK.
De Joden en de Hervorming 300
Toestand der Joden van 1517 tot 1789 306
Sabbathai Zevi, de valsche Messias 308
Toestand in Italië 313
Toestand in Frankrijk en in Groot-Brittanje %. 318
Toestand in Hongarije. Boheme, Rusland , en Polen 322
Voortleving van hét Sabbathaïsmus 325
Jacob Frank en de Frankisten 328
Toestand in het Duitsche rijk 331
Toestand in 'de rijkssteden 334
Joden in Oostenrijk 338
Joden in Pruisen . 341
Moses Mendelssohn en zijne tijdgenooten 345
Christenen uit de Joden tot op het jaar 1 789 354
Toestanden en bewegingen van 1789 tot 1848 355
Israëls toekomst 389|
Narede . 396
BIJDRAGEN.
De Joden van Spanje en Portugal 403
De Joden uit Spanje en Portugal in Nederland 413
Paulus van Burgos en zijne zonen 443
Nog eene Joodsche geschiedenis 457
Adellijke geslachten onder de Israëlieten 460
Eenige byzonderheden uit het politieke leven van den heer van Scho
nenberg ; 538
De Hebreeuwsche boekwerken in het Britsche Museum, en de Boek
drukker Da Costa . . 546
OVERZICHT VAN
EERSTE BOEK.
handen van allen is. Welk een voorwerp voor belangstelling en veel
zijdige studie ! Alleen reeds als levend gedenkteeken der oudheid ,
ja als bloote antiquarische merkwaardigheid ware een enkel als
zoodanig wel bewezen afstammeling of stamhuis van Griekschen of
Romeinschen oorsprong een welkom en belangrijk verschijnsel ; —
en van Israël, van dat Israël der gewijde en ongewijde oirkonden
van zoo voorbecldelooze oudheid , zekerheid , en zamenhang , bestaat
niet blootelijk hier of daar een klein verborgen overblijfsel, maar
over geheel de wereld het erkend identisch geslacht.
Welk een voorwerp, zeer bijzonder, voor de aandacht, belangstel
ling en studie van den Christen, die in dat volk de onwetende of
onwillige getuigen huldigt van al hetgeen van den beginne God aun
menschen en eeuwen van Zijnen CHRISTUS heeft laten bekend maken ,
— in datzelfde volk, het vleesch en bloed, waaruit die CHRISTUS
zelf, voor zoo ver Hy een Zoon des menschen werd, gesproten is, —
in dat volk , het levend getuigenis van de waarheid der bereids ver
vulde zoowel als der in al hare volheid en heerlijkheid nog te ver
vullen prophecyen , — in het bloote daarzijn van dat volk , het overal
aanwezig bewijs der historische wezenlijkheid van ul die groote
feiten, waarop het Christendom rust en het bovenmenschelijke van zijn
wezen betoont! In het volksbestaan van dat onder alle natiën ver
strooide volk der Joden openbaart zich de zekerheid en vastigheid
van de belofte , aan ABRAHAM , ISAAC en JACOB eenmaal geschied ,
eener ontelbare en onvergankelijke nakomelingschap , — in zijne
besnijdenis , sedert zoo vele eeuwen onafgebroken onderhouden , de
wezenlijkheid dier inzetting, van God eenmaal aan ABRAHAM gege
ven tot voor verre nageslachten , — in zijne blijvende afzondering te
midden van alle volken , die eenmaal van God gewilde en daargestelde
scheiding tusschen hen en alle de overige geslachten der aarde , die
toch ook eenmaal in datzelfde zaad zouden en zullen gezegend wor
den, — in hunne voortdurende waarneming (hoedanig eene dan
ook) van de wet van MOSES, de historische wezenlijkheid harer god
delijke afkomst , — in hunne Godsdienstplechtigheclen en gebruiken ,
hunne feesten, hunne vastendagen, het zij op den tienden van Tisri
of op den negenden van Ab, even zoo vele gedenkteekenen van de
Goddelijk-historische Openbaring des Oudgn Verbonds , — in hunne
eeuwen lang vastgehoudene verwachting van eenen Messias , de wer
kelijkheid dier aan de Vaderen gegevenc en van eeuw tot eeuw
herhaalde Belofte, ingeweven in geheel de Schrift, in geheel het
INLEIDING. 5
1 Ezech. XXXVII: 7.
10 1NLEIDI1NG.
In dat alles, voorzeker, ligt nog niets (het zij ver!) dat voor den
Christen de beloofde nationale wederopstanding van Israëls volk ver
werkelijkt; in zeker opzicht veeleer het tegendeel. Toch is het eene
aankondiging , eene voorbereiding misschien zelfs , van gantsch andere
levensbewegingen, die nog aanstaande zijn.
Maar in die beroering van Israëls dorre beenderen
stellen uit meer dan ééne oorzaak de volken der Christenheid een
nog nimmer te voren dus gekend belang, — de Christenen, wier
oog op de vervulling der prophecyen is, en op de wederkomst huns
Heeren, allermeest. Beschouwde het Catholicismus eeuwen lang het
volk der Joden als eene menigte, die aan het einde der eeuwen
bestemd blijft in den schoot der Moederkerk opgenomen te wor
den, — stond over het geheel het Protestantismus , zelfs ten aanzien
van deze of eene soortgelijke verwachting voor Gods aloude volk,
veelal koel en onbestemd, — de Evangelische opwekking, wnarvan
in onze dagen de behartiging en onderzoeking der prophecyen meer
en meer het vernieuwende en bezielende middelpunt is, ziet in het
verstrooide Israël een volk, dat volksgewijze tot den Heer, als tot
zijn eigen Koning en Verlosser, zal worden toegebracht, als volk
onder dien Koning het land der vaderen op nieuw zal beërven en
bewonen , en niet blootelijk opgenomen worden in de Kerk of kerken
der volkeren , . maar zelf de kern en het centrum zijn van het ko
ninkrijk van God en Zijnen CHRISTUS over de gantsche aarde. Be
schouwde de Christenheid dan ook eeuwen lang , ja reeds van de
vroegste tijden na den Apostolischen leeftijd, de Joden uitsluitend
als verraders en moordenaars van den Heer , onterfde kinderen , om
hunne zonden en der Heidenen roeping Gods eigen volk thands niet
meer, — eene geheel andere verhouding gevoelt de Christen, die de
waarde en het wezen der nog onvervulde prophecyen heeft leeren
kennen, tot den Israëliet en diens lotgevallen van ouds, tegenwoor-
digen toestand, en toekomstige bestemming. Terwijl zijn oog is op
de wolken des hemels, waarmede de Heer staat te komen, is zijn
gebed, als dat van PAULUS, voor Israël als natie, en het voor die
natie aanbrekend heil.
In deze belangstelling jegens het volk deelt , door eenen merkwaar-
digen zamenloop van omstandigheden , ook zeer bijzonder de hoofd
stad van zijne aloude heerlijkheid: dat Jerusalem, even als Israëls
volk, te gelijk gestorven en onsterfelijk. De eeuw, waarin wy leven,
pnderscheidt zich door eenen geheel nieuwen trek van het Christelijk
INLEIDING. 11
Westen naar die koninklijke weduwstad van het Oosten. Zeker heeft het ,
sedert hare zeventiende en laatste verwoesting, sedert hare achttien-
honderdjarige vertreding door allerlei Heidenen, nimmer haar ontbroken
aan bezoekers, bedevaartgangers uit drieërlei Godsdiensten, aan *ie
hare overblijfselen heilig of dierbaar zijn. Maar de geschiedenis dier toch
ten wordt op eens eene geheel andere , van het oogenblik waarop CHA
TEAUBRIAND in 1806 den zijnen volbracht en beschreef, en na hem talrijke
reizigers , met den Bijbel in de hand en in het hart , reizigers als
ROBINSON, KEITH, SCHUBERT , LABORDE, en zoo vele anderen den
grond gingen opnemen, en met schatten van nieuwe opmerkingen en
bevindingen voor Godsdienst en wetenschap wederkeerden. Even als
de beenderen van het verstrooide Israël, zoo spreken thands tot
de harten der Christenen ook de muren en ruïnen van Jerusalem.
In zoodanig eenen tijd is de geschiedenis van Israëls lotgevallen
onder allerlei tijden en onder allerlei volken een voorwerp niet slechts
van belangwekkende studie, maar van behoefte voor het hart. Doch
zulk eene geschiedenis volledig te geven, mag voor het oogenblik
wel eene onmogelijkheid heeten. Naauwlijks is men begonnen bouw
stoffen te vergaderen voor die der eeuwen eener verstrooiing, die
Israël in aanraking gebracht heeft met alle volken der aarde en in
de innerlijkste betrekking tot dier volkeren maatschappelijke inzet
tingen en maatschappelijk bestaan. De geschiedschrijvers plegen meer
werk te maken van de lotgevallen en toestanden der overwinnende
dan van de overwonnene natiën, en hoe zeldzaam zijn zy, die zich
in vorige eeuwen het zwervende Israël hebben aangetrokken , of zelfs
het belangrijke beseft hebben van eene geschiedenis der Joden van
na de tijden, beschreven in den Bijbel en door JOSEPHUS! Een
teeken wederom is het van onzen tijd dat én Joden én Christenen
zich uit zeer onderscheidene standpunten aangegord hebben tot een
dergelijken arbeid. Het overzicht, hier ondernomen, bedoelt die ge
schiedenis alleen in hare groote omtrekken ter beschouwing te bieden.
Maar ook aldus zoekt het op een eenig bepaald punt zijne betrach
ting te zamen te trekken; d. i. Israël voor te stellen in betrekking
tot de onderscheidene volken, door welker midden zijne geschiedenis
van den beginne aan loopt. Het moet ons aantoonen de wegen en
voornemens Gods in de verhouding, die op zoo onderscheidene tijden
en onderscheidene wijzen tusschen Israël en de niet-Israëlitische volken
heeft bestaan. Zoo gaan wy Israël beschouwen in zijne betrekking
allereerst tot Egypte , vervolgens tot de verschillende volken en stam-
12 INLEIDING.
-,
men met welke het in Asië in betrekking van vijandschap , nabuurschap
of ook wel verwantschap, daarna ook vooral van vreemdelingschap
stond , als Midian , Edom , Moab , Ammon , de Philistijnen , Syrië ,
Assyrië , straks de vier groote wereldmonarchyen van Babylonië ,
Persië, Macedonië en Rome. Wy gaan hier verder Israël na in zijne
verhouding tot de intrede van het Evangelie in de volheid der tijden ;
dan, na den val van Jerusalem, in zijne verstrooiing, zoo wel Oos-
tersche als Westersche, in betrekking tot het Grieksch- en tot het
Westersch-Roomsch Keizerrijk, in betrekking tot Parthen en Persen,
Oost- en West-Gothen, in betrekking tot Arabië en de opkomst van
den Islam, in betrekking tot de Saraceensche Rijken, in betrekking
tot Franken , Duitschers , Noormannen , Engelschen , Polen en Slaven ,
in betrekking zeer voornamelijk tot het Spaansche Schiereiland , en
van daar tot Nederland, Engeland, Italië, America, — in verhou
ding, eindelijk, tot onzen leeftijd en zijne eigene toekomst. Wy zul
len Israël daarby gekenmerkt zien ten allen tijde als het volk der
groote voorrechten, der groote overtredingen, der groote ellenden,
der groote beloften. Maar hetgeen daarby bepaaldelijk op den voor
grond staat, is de volgende hoogst merkwaardige van God gestelde
verhouding tusschen Israël en de volken buiten Israël : van de oudste
tijden af elkander tegengesteld, van elkander door een middelmuur
gescheiden, aan elkander vijandig, is er toch ten allen tijde eene
diepe betrekking van wederzijdsche behoefte aan elkander in beider
geschiedenis aanwijsbaar. Een scherpzinnig Schrijver uit de vorige
eeuw in Duitschland ' heeft die betrekking by wijze van zinnebeeld
vergeleken by de omhelzing (Gen. XXXIII: 4) tusschen ESAU en
JACOB : //Zy zijn met elkander in vijandschap , maar kunnen van
elkander niet los komen." En zoo bevinden wy het ook in de ge
schiedenis. In allerlei maatschappelijke betrekkingen was eeuwen lang
de Israëliet den Heiden hatelijk , en toch onmisbaar ; — van we
derzijde bestond Israël, hoe ook afgezonderd van de volken , nooit
toch van die volken onafhankelijk of zelfstandig. Een gevolg en te
gelijk eene afbeelding van die hoogere Godsbedeeling , volgens welke
de volken het Evangelie moesten ontfangen van Israël, maar ook
van wederzijde Israël niet tot de volmaakte beërving der aloude
Godsbeloften geraken, zonder de voorafgaande roeping en den ge-
lijktijdigen vollen ingang der Heidenen. Daar is van natuur een
1 HERDER.
ISRAËL KN EfiYPTR 13
kloof, een middelmuur tusschen die beide ; doch verzoend met elkan
der door het kruis van CHRISTUS , zullen zy eenmaal onder Zijnen
scepter elkanders heil vervolledigen, met elkander voor eeuwig veree-
nigd, doch in één gesmolten — nimmer.
van Gods volk tot Egypte door eene merkwaardige uitspraak. Waar
andere volken, die Israël mishandelden of tot verleiding konden
zijn , werden uitgesloten van de vergaderingen des Heeren , daar wordt
de Edomiet uitgezonderd, //omdat hy een bloedverwant is, en de
Egyptenaar, omdat Israël in zijn land gastvrijheid had genoten '."
En voorts door geheel de geschiedenis heen houden deze twee be
ginselen elkander als het ware in evenwicht ten aanzien van Israëls
verhouding tot Egypte : geen terugkeer naar Egypte , maar ook tegen
den Egyptenaar geene vijandschap! In velerlei aanraking bleef alzoo
de Israëliet, door al de tijden heen van zijn volksbestaan, tot den
Egyptenaar. De gemalin des konings, onder wiens scepter Israëls
bloei en vrede haar toppunt bereikte, was eene dochter der PHARAOOS.
Toch was het hem en zijn volk , by al de grootheid dier weelde ,
niet goed, dat hy paarden uit Egypte liet komen. (In Israël by
name was het gezegd 2: //Het paard feilt ter overwinning, en be
vrijdt niet door zijne groote sterkte"). Later, onder de koningen uit
SALOMOOS lenden, was het Juda niet goed den Egyptenaar tot bond
genoot, maar ook niet wenschelijk hem tot vijand te hebben. JOSIA ,
hoe Godvreezend een Vorst ook anders, zag deze wet voorby, en hy
viel in den door hem zelven aangebonden strijd mot PHARAO NECHO 3.
Doch even weinig baatte het zijnen zonen , Egypte tegen Babylonië
ten bondgenoot te hebben. Gelijkelijk bezweken zy voor NEBUCADNE-
ZAUS van God verwekte overmacht. En als Jerusalem ingenomen ,
<le tempel verwoest, zijne inwoonders naar Babel weggevoerd waren,
zoo was het eene laatste smart van den Propheet JERT.MIA, dat een
nog zondiger overblijfsel naar Egypte trok, en hem gedwongen der
waarts medevoerde.
Later, na de dagen der Babylonische overvoering, bleef de be
trekking tusschen Egypte en Juda door de geographische ligging
voortdurend bestemd. Ten allen tijde moest wel Palestina de twist-
appel zijn tusschen die twee groote erfdeelen der monarchy van
ALFAANDER den Groote : Syrië en Egypte. Wy komen op die be
trekking van het Joodsche volk , beide in zijne aanvankelijke ver
strooiing sedert de wederkeering uit Babel en in het land zijner
vaderen gedurende datzelfde tijdvak , terug. Maar ook de toekomst ,
zoo als de Propheteri des Ouden Verbonds die verkondigen, heeft,
zeer bepaaldelijk ir. verband met Israëls herstel, beloften voor dat
Met eene sterke hand en met een uitgestrekten arm leidt God
Zijn volk uit Egypte. Onmiddelijk na de uitleiding ontfangt het de
bezegeling van zijn volksbestaan door de Goddelijke wetgeving op
Sinaï. De veertigjarige tocht door de woestijn neemt een aanvang.
Op dezen zijnen door eigene zonden lang gerekten weg uit Africa
naar Asië, ondergaat het als volk pas geborene Israël nog eene
krachtige bewerking, eene soort van besnijdenis, eer het tot den
ingang en de verovering van Canaan verwaardigd wordt. Prachtig
is het gezicht dier twaalf stammen Israëls, elk onder zijne banier
en onder zijn stamhoofd kampecrende in de woestijn, en als met
vier aangezichten gekeerd naar de vier streken der aarde , wier
heil en heerlijkheid het omdraagt in zijne lenden , en afgebeeld voert
volken, tot straf van welker gruwelen zy van Go'd gezonden waren,
gespaard, — zich met die volken vermengd en hunne afgoden ge
diend. Zoo bleven dan ook die volken als in het midden van Israëls
snoeren wonen, hun tot een blijvenden doorn, en tot eene roede
der kastijding in de hand van den God, aan wien zy ongehoorzaam
en ontrouw waren geworden. Jerusalem zelve bleef in het bezit der
Jebusiten tot op de dagen van DAVID, die met zijne helden den
burg Zions innam en er zijn koninklijk verblijf en de Arke zijns
Gods vestigde. Zelfs JOSUA had zich een oogenblik door list laten
verschalken; en de Gibeoniten waren dien ten gevolge met Israël
het land blijven bewonen, schoon alleenlijk op den voet van ver
overde en dienende volken, //houthouwers en waterputters." Doch
ook dat groote kwaad van een blijvend overblijfsel der volken in
Canaan , na de in bezit neming door Israël , gebruikt de Heer hun
God wederom eenigermate hun ten goede, om namelijk die geslach
ten der Israëliten, //die den krijg nog niet wisten, daarin te oefe
nen."1 Van iien beginne toch was Israël verordend tot een militair
volk. Dat karakter, in geheel de Mosaïsche wetgeving ondersteld
en bevestigd, blijft het volk der Joden by, tot na hunnen volledigen
ondergang by den laatsten val van stad en tempel. Het treedt eerst
op den achtergrond in den loop dier tijden, welke Israël als een
volk geen-volk meer, over de oppervlakte der aarde vertoonen.
Het is vooral na de dagen van SALOMO, onder de regeering der
Koningen zoo van Israël als van Juda, dat de invloed der vreemde
volken verderfelijkst op hen werkt. Door de navolging dier volken
in allerlei betrekking, maar vooral in hunne veelsoortige afgoderij,
berokkende zich het nageslacht van JACOB eeuwen lang alle zijne
onheilen en de straffende oordeelen van zijnen God. De vorsten gin
gen voor door ongeoorloofde of gevaarlijke vermaagschapping , bond
genootschap, overneming van zeden en gebruiken, ook de meest
gruwelijke. In die dagen was en deed Israël juist het tegendeel van
hetgeea wy het later onder de volken zien worden , dat is , getuigen
en verkondigers van den eenig waren God te midden en tegenover
de valsche Godsdiensten der wereld. Deze roeping beginnen zy reeds
eenigermate te vervullen onmiddelijk na de Babylonische overvoering.
In gantsch andere volheid openbaarde zich later diezelfde echt-
Israëlitische roeping by de prediking van het kruis. In hare vol-
Richt. III: 1, 2.
DE BABYLONISCHE OVERVOERING. 10
1 Num. XXIV: 18. l Sam. XIV: 47. 2 Sam. VIII: 14. 2 Chron. XXI: 10.
ISRAËL EN EDOH. 21
Op eene geheel andere wijze als met EDOM was Israël vermaag-
schapt ook met MOAB en AMMON, het nakroost van LOT, den broe
derszoon van ABRAHAM. By het uittrekken van Canaan was ook van
deze volken het erfland door Israël gespaard geworden op JEHOVAAS
bevel 2. Wel was de Moabiet beangstigd geworden by het naderen
der kinderen Israëls tot zijne grenzen. Wel had BALAK, hun koning,
den valschen Propheet gehuurd om het volk te vervloeken, en de
dochteren van zijn volk uitgezonden om het tot ontucht en afgodery
te verleiden '. De vloek, door BILEAM bedoeld, werd door de kracht
van dien God, die de gedachten ook der boozen in zijne hand heeft
en aan zijne raadslagen dienstbaar maakt, verkeerd in eene prophecy
van zegen en heerlijkheid. De verschijning van JACOBS volheerlijke
Morgenster moest aangekondigd worden door een Heidenschen
mond, tegen eigen wil en dank; — te gelijk met MOABS vernede
ring en Israëls wijd uitgebreide heerschappy 2. Maar in de vergade
ring van Israël, het volk des Heeren, zou de uit bloedschande ge
boren Ammoniet en Moabiet niet toegelaten worden tot in het tiende
geslacht 3. En toch! daar is door CHRISTUS, en, reeds eeuwen
vóór Zijne geboorte, om CHRISTUS, verzoening ook tusschen MOAB
en Israël. In de dagen der Richteren verricht de Dochter uit MOAB,
aan den God Israëls geloovig geworden, aan de Weduwe uit JUDA
eene daad van liefde en trouw, die ten gevolge heeft, dat op de ge-
slachtlijst van Israëls Koning, den Zaligmaker der wereld, de naam
eener Moabitische nog heden ten dage gelezen wordt. Op diezelfde
geslachtlijst vond ook eene andere dochter uit de volken van Canaan
eene plaats: RACHAB van Jericho was, bij den zegevierenden intocht
der kinderen van ABRAHAM, een vroege eersteling dier Heidenen,
die in het Zaad van ABRAHAM gezegend zijn geworden. Gehuwd,
dien ten gevolge, met SALMON uit Juda, werd ook zy eene moeder
naar den vleesche, van den Messias, DAVIDS Zoon *.
Mum. XXII—XXV.
Num. XXIV : 17—19.
Deut. XXIII: 2—6.
Matth. I: 5.
ISRAËL EN DE PHENICIERS. 23
1 Richt. X: 1—12.
1 Ps. LXXXVII: 4, 5.
1 Mare. VII: 26 en volg.
* Hand. der Apost. XXI: 2—7. XXVII: 3.
24 ISRAËL EN SYRIË.
zelve, by name te Jerusalem, ook nog wel tot op den dag harer
verwoesting, nakomelingen uit andere stammen dan die van Juda
en Benjamin zullen hebben bevonden, — lijdt geen twijfel '. Des
niet minder waar blijft het, naar het eenparig getuigenis van ge
schiedenis , prophecy en volkenkunde , dat een lichaam van Israëli-
ten uit de tien stammen ook afzonderlijk heeft blijven bestaan
op de oppervlakte der aarde, en dat alzoo ook nog in onze dagen
een tweederlei verstrooiing ISRABLS , die van EPHRAÏM en die van
JUDA, hare hereeniging en gezamenlijke nationale herstelling te
gemoet ziet. Het moge zoo zijn, dat het Rationalismus ook der he-
dendaagsche Joden dit afgezonderd bestaan der tien stammen sedert
den wederkeer uit Babel, in twijfel trekt! — tegen eene enkele
plaats van den Talmud in dien geest, staat, nevens een beslissend
getuigenis van JOSEPHUS 2 , de doorloopende algemeen bekende over
levering der Joden over. Deze overlevering, — op den voorgrond
altijd stellende, dat de prophecy van EZECHIËL (Hoofdst. XXXVII)
op het nog toekomstig tijdstip wijst der hereeniging van alle de
stammen Israëls onder de Messiasheerschappy , — stelt dan ook,
in verband met de bepaalde terugbrenging der tien stammen, zich
het verblijf van dit gedeelte der Israëlitische verstrooielingen voor
in een afgezonderd oord ergens in Asië. De Portugeesch-Joodsche
Rabbijn MENASSEH BEN ISUAËL, in zijne Hope Israels 3, hield het
er voor, op het getuigenis van den Joodsch-Spaanschen reiziger
ANTONIO DE MONTESINOS, dat een gedeelte van meergemeld over
blijfsel onder de Indiaansche stammen van Noord-America nog te
herkennen was. In onzen leeftijd heeft de welbekende Joodsche
Zendeling en Evangelieverkondiger JOSEPH WOLF een dergelijk over
blijfsel meenen te herkennen onder de schoone krijgshaftige stammen
van Afghanistan en Groot-Bucharye. Maar -geene nasporing betref
fende dit hoog belangrijk onderwerp is rijker aan uitkomsten ge
weest, dan die waartoe de zendelingsreis van den Americaanschen
Dr. QUANT, ten j are 1834 ondernomen, aanleiding gaf. Volgens dat
onderzoek zijn de Nestorianen der schier ontoegankelijke gebergten van
1 Men vergelijke in den Gids van 1845, bl. 657 en volg., Prof. VETH'S
belangrijk verslag der Hoogduitsche overzetting van het werk van Dr.
ORANT door Dr. PREISSWERK.
28 DE JODEN IK BABTLON.
1 Dan. X: 1.
DE JODEN IN BABYLON. 29
ZAR geheeten) , den zoon van SEALTHIEL , uit den vorstelijken stam
van DAVID. Doch in het Persische rijk ook zelve vermenigvuldigt
zich het overblijfsel der Joden binnen weinige leeftijden in verba
zende mate. In het Boek van ESTHER blijkt reeds genoegzaam uit
deze byzonderheid het aantal en de macht der Joden in het Persi
sche rijk: dat Koning ASSUERUS, om naar Persische wijze zijn vroe
ger besluit tegen dat volk krachteloos te maken zonder het recht
streeks te herroepen, boden met brieven zond naar alle de deelen
van zijn gebied , berichtende , dat de Koning //den Joden toeliet ,
die in elke stad waren , zich te vergaderen , en voor hun leven te
staan, om te verdelgen, om te dooden en om om te brengen alle
macht des volks en des landschaps, die hen benaauwen zouden, de
kleine kinderen en de vrouwen, en van hunne buit te mogen roo-
ven '." Van dezen zelfden Koning ' ASSUERUS (waarschijnlijk den
XERXES der Grieksche historieschrijvers) werd MORDECHAI eerlang
de eerste Staatsdienaar, ongeveer gelijk DANIÜL dat geweest was in.
Babylon tot onder de heerschappy van DAUIUS den Meder. Onder
XERXES zoon en opvolger, ARTAXERXES, was die NEHEMIA konink
lijk Schenker, wiens hart zoo aandoenlijk uitging //naar de stad
der begrafenissen zijner vaderen" terwijl hy stond voor het aange
zicht des Konings en der Koningin in zijne Persische bediening 2.
Ook deze ARTAXERXES was, volgens Oostersche overleveringen, door
zijne moeder, van Israëlitische afkomst.
Doch ook de beide bevolkingen oefenden op elkander eenen we-
derzijdschen invloed, die zich in verre" leeftijden laat onderkennen.
Dat op de leer van ZOROASTER, gelijk beweerd wordt, de schriften
of wel alleen reeds de herinneringen van DANIÏL gewerkt zullen
hebben, is zoo veel te minder onwaarschijnlijk, daar de Persi
sche Godsvereering , als bekend is, iets meer geestelijks, en vooral
minder afgodisch had, dan de meeste godsdiensten der oude volken
buiten Israël. Omgekeerd, indien al namen en vormen van Persische
afkomst, sedert der Joden verblijf in die oorden, hebben kunnen
gebezigd worden tot ontwikkeling en nadere bestemming van zuiver
Israëlitische denkbeelden, — tegen de gronddwaling der Persische
Theosophie werd Israël van ouds reeds (en misschien met het oog
bepaaldelijk op de betrekkingen met Persië) gewaarschuwd door den
Propheet, wiens woord 3 tegen elke kiem van hetgeen in later tijd
1 Esther VIII: 10, 11. * Nehom. H; 1—7. « Jes. XLV: 6, 7,
ALEXAJJDER DE GROOTE. 31
Aan het lot der Joden over de wereld en aan hunne betrekking
tot de volken der meest beschaafde oudheid gaf de verschijning
vooral van ALEXANDER den Macedoniër op het tooneel van wereldver
overing en wereldbestier eene beslissende richting. Men laat dien hoog
merkwaardigen Vorst geen genoegzaam recht wedervaren , wanneer men
hem den titel van groot alleenlijk in zijne hoedanigheid van held of
veldheer toekent. Hy verdiende dien in de rij van de Vorsten der oude
wereld ook in een veel belangrijker opzicht. Zijne eerzucht, zijne
buitensporigheden zelfs, mogen den onpartijdigen geschiedvorscher
niet doen voorbyzien, van wat grootsche denkbeelden voor den vrede ,
de welvaart, de beschaving der wereld zijne welbekende daden en
ontwerpen getuigen. Asië te onderwerpen niet alleen aan de Griek-
sche wapenen , maar ook aan de Grieksche beschaving , was een
denkbeeld, den veroveraar waardig, discipel van ARISTOTELES, be
wonderaar van HOMERUS en PINDARUS , vriend en beschermer van APEL-
LP.S , kenner en bevorderaar van al wat groot en schoon was , met
zijn machtig genie en helderen blik. Aan zulk eene Grieksch-Asia-
tische wereldmonarchy het groote Babylon ten hoofdzetel te geven,
en, in plaats van het door hem verwoeste Tyrus, Alexandrië naby
de wateren van den Nijl, van de Middellandsche en van de Boode
zee, als middelpunt van wereldhandel te doen verrijzen, — wie
zal tegenwoordig meer , het zij de grqotheid , het zij de menschelijke
wijsheid van zulke plannen miskennen? Doch ook deze wereldsche
grootheid moest, nog vóór hare voltooiing, instorten. De ontzach-
lijke held en vorst had zich verheven tot een god , — hy stierf aan de
gevolgen van buitensporigheden beneden het dier! Zijne groote plan
nen bleven slechts ten halve uitgevoerd, — genoeg evenwel voor
dat hoogere plan, aan hetwelk zijne stichtingen en geheel zijne op
treding weldra dienstbaar werden gemaakt.
Geen wonder, dat bepaaldelijk ten aanzien der Joden deze ver
schijning in de wereldgeschiedenis zeer beduidend was. Wie zal het
bevreemden, dat niet alleen de Joden in Palestina genade vonden
in zijne oogen, juist om hunne getrouwheid aan den laatsten der
32 ALEXANDER DE GROOTE.
Persische Koningen, DARIUS CODOMAN, maar dat ook zijn blik spoe
dig doorzag , wat zy in betrekking tot z ij n e monarchy en tot z ij n e
denkbeelden , vooral ook buiten het land hunner vaderen , zouden kun
nen zijn? Hoe het zij, van het tijdvak der monarchy van ALEXAN
DER dagteekent de oorsprong eener geheel nieuwe ontwikkeling voor
de wereld in het algemeen, voor de Joden in het byzonder: de
kennis en beoefening van de Grieksche taal, letteren, straks wijs
begeerte , en van wederzijde de invloed van hunne Godsdienst en
Godsdienstbegrippen op de Grieksche en Romeinsche wereld, —
de groote en scherpe afdeeling der Joden in Hebreeuwsche en Griek
sche, — de verbreiding hunner Synagogen in de drie werelddee-
len, — de overzetting (dus genaamd der Zeventig) van Israëls
gewijde Schriften in het Grieksch.
Groote voorbereiding voor de verkondiging van het Evangelie der
//zaligheid die uit de Joden is" onder alle volken lagen by name
in elke deze drie byzonderheden : de vermenigvuldiging der Jood-
sche Synagogen op vreemd grondgebied, het algemeen gebruik der
Grieksche taal, en de overbrenging in die taal van de Heilige
Schriften.
De Synagogen — (een enkele blik op Bijbel en Geschiedenis is
genoegzaam om het te doen erkennen!) — de Synagogen in het be
stuur van Gods voorzienigheid zijn als ware het de deuren geweest
waardoor, eerst by wijze van voorbereiding of vóórschemering, de
kennis van den eenig waren God van Israël tot de volken doordrong ;
maar vooral later, de Apostelen (de Apostel der Heidenen by uit
nemendheid) hunnen weg hebben gevonden tot verkondiging en uit
breiding van het Evangelie van CHRISTUS aan allerlei plaatsen en
onder allerlei volken. '
Niet minder vruchtbaar voor de volheid der tijden van het Evan
gelie is ook gebleken het algemeen gebruik der Grieksche taal (in
haren Hebraïseerenden . vorm) , zoo binnen als buiten Palestina. By de
komst van CHRISTUS en het Evangelie zijns Koninkrijks in de wereld
was het Grieksch wereldtaal geworden, — de taal alzoo, waarin do
boodschap en leer des heus beide tot Joden en Heidenen,
Grieken en Barbaren, Romeinsche overheerschers en overhoerschten
kon gebracht worden. De openbaringen van God, tot hiertoe alleen
1 Handel, der Apost. IX: 20. XIII: 5, 14. XIV: 1, 10, 17. XVIII: 4, 19,
XIX: 8.
EN DE GRIEKSCHE JODEN. 33
kelijk van den tempel bloeiden ook in Egypte , zoowel als in Cy-
réne en Libye, talrijke en aanzienlijke Synagogen. By uitnemend
heid stonden dezen als vertegenwoordigsters van het Grieksche,
in tegenoverstelling dus genaamd van het Hebreeuwsche, Joden
dom. Vertakkingen van die Grieksch-Joodsche Synagogen , by name
der Egyptische en Cyrenische, toont ons onder anderen het Boek
der Handelingen ' in het midden van Judea en Jerusalem zelve,
bloeiend en van machtigen invloed.
Zoo stonden eenige eeuwen lang tegen elkander over Jerusalem en
Alexandrië, als middelpunten, deze van het Grieksche, gene van het
Hebreeuwsche Jodendom. Terwijl in Palestina het Phariseïsme met
zijne overleveringen tot dat ingewikkelde stelsel opwies , waarin het de
Heiland , op aarde komende vond en veroordeelde , vormde zich te
Alexandrië dat mengsel van Israëlitische Godsdienst met Grieksche wijs
heid, waarvan ons in den Pythagorisch-Platonischen Joodschen PHILO
een zoo merkwaardig toonbeeld is overgebleven. Tijdgenoot van den wijs
geer PHILO was uit datzelfde Alexandrië de welsprekende Schriftgeleerde
APOLLOS, verkondiger eerst van den doop van JOHANNES, straks van
het volle Evangelie van JESUS CHRISTUS 2. Krachtig werd alzoo door
dezen vurigen en geleerdei! Evangeliegetuige de Grieksch-Joodsche
afdeeling in de Christelijke Gemeente vertegenwoordigd. Het zoude
zelfs kunnen zijn , dat de kerkelijke partij te Corinthe , die zich naar
APOLLOS noemde 3 , zich door een element van Alexandrijnsche wijs
begeerte of manier van uitleggen onderscheiden hebbe. Zeker is het in
elk geval , dat APOLLOS zelve noch tot de eene noch tot de andere dezer
afwijkingen door zijne richting aanleiding zal hebben gegeven , schooji
dan ook de Alexandrijnsche Jood evenzeer in h e m zijne eigenaartigheid
behouden zal hebben , als de Hebreeuwsche Israëliet in PAULUS. Het
Evangelie dooft geene enkele natuurlijke gave of richting uit, maar
neemt ze op en heiligt en vernieuwt ze.
Van de Joden in het Egypte der Ptolemeën was het onderschei
dend karakter de gemeenschap met Grieksche beschaving, Grieksche
letteren, Grieksche wijsbegeerte. Ruim zoozeer Griek als Jood was
in die eeuwen meer dan een dier Joodscho Geleerden, welke te
Alexandrië deel namen aan de beoefening van Grieksche taal en
letteren, of wel de voorvaderlijke overleveringen bekend maakten
Hand. der Apost. VI: 1, 9. verg. met II: 10. XVIII: 24.
Hand. der Apost. XVIII: 24 en volg. ' \ Cor. I: 12.
3»
36 DE JODEN IN HET MACEDONISCH EGYPTE.
1 Hand. der Apost. II: 10, alwaar oi èmSvpoüvre; 'Piapoüot niet uitland-
sche Romeinen, maar bewoners van Rome zijn.
DE JODEN IN HUN LAND. 39
1 De doorluchtige.
• De waanzinnige. s 1 Cor. VII: 18.
TIJDENS DEN TWEEDEN TEMPEL. 41
Bladz. 34 boven.
DE JODEN EN HET EVANGELIE. 45
mate van grootheid , ook wel meermalen ten goede van zijne onder
danen aangewend) voerde byna veertig jaren lang over het Joodsche
volk het bestier. Bevlekt met gruwelen van afgodische hulde aan
Heidensche goden en menschen, nevens de dienst van dien Jehova,
wiens tempel hy uitbouwde op eenen voet, als nog nimmer voor
hem gezien was, werd dat bestier geschandvlekt ook door eene
reeks van moorden , waaronder die der drie laatste Asmoneën ' :
zijne eigene Gemalin MARIAMNE, den zeventienjarigen Hoogepriester
ABISTOBULÜS (UI) zijnen schoonbroeder , den zeventigjarigen HYR-
CANUS (II.)i beider moederlijken grootvader, — de moord van eigene
zonen , — de moord , ten slotte , der kinderkens van Bethlehem ,
bedoeld tegen den Zone DAVIDS, den geborenen Koning
der Joden, gekomen in de we.reld, gekomen tot het
Z ij ne , even voor het uiteinde der dagen van IIEEODES , den Ko
ning van Judea, toen CAESAR OCTAVIANUS AUGUSTUS Keizer van
Kome was.
Daar stond geschreven : //13e Scepter zal van Juda niet wijken ,
noch de Wetgever van tusschen zijne voeten, tot dat Silo komt, en
Denzelven zullen de volkeren gehoorzaam zijn "." En het was alzoo!
l
JOHANNES.
r
JONATHAN.
i
JUDAS,
i
SIMON.
i
ELEAZAR.
de Machabeër.
JOHANNES HYRCANUS (de Groote) .
l l
ARISTOBULUS III. MARIAMNK.
! Geil. XLIX : 10.
46 DE JODEN EN HET EVANGELIE
Nazareth aankondigde; , had vun Hem gezegd , dat //God Hum den
troon Zijns Vaders DAVIDS zoude geven , en dat Hy over het huis
JACOBS Koning zijn zoude in eeuwigheid '." Geboren Koning der
Joden , werd Hy in deze hoedanigheid begroet door de Wijzen van het
Oosten , werd Hy , met dezen titel boven het hoofd , gekruisigd.
Het was de volheid des trjds. In de meest onmiddelijke aanraking
stond de wereld tegen over haren Schepper, Israël tegen over zijnen
Koning. God was geopenbaard in het vleesch. Wat in de wereld
was, en wat de menschheid door de zonde geworden was, werd
openbaar. Joden en Heidenen stonden tegen over den Heilige en
Rechtvaardige , en zy kruisigden Hem. Israël vervulde de maat der
Godsverwerping zijner vaderen. De overige wereld , door Rome ver
tegenwoordigd , voerde de bloedzonde uit. JESUS CHRISTUS bad voor
Zijne moordenaren. Het bloed , dat Joden en Heidenen vergoten in
hunne zondige onwetendheid, werd voor Joden en Heidenen het
bloed der verzoening en der uitdelging hunner zonden, alleenlijk —
door het geloof in Hem.
En Zijn koningschap over Israël wierp Hy by dat alles niet weg.
Hy zal hun eenmaal in heerlijkheid het koninkrijk wederopriehten 2.
Maar eerst Gods oordeel over hunne Messiasverwcrping, eerst hunne
ballingschap en ellende over de geheele wereld ! Dan zal Hy ze allen
te zamen vereenigen , alle de twaalf stammen , tot heil van geheel
eene vernieuwde wereld van volkeren onder den eenigen Herder , het
Lam dat geslacht is, den Leeuw die overmocht heeft.
Hy sprak ook tot Jerusalem en tot haren tempel: //Gy hebt niet
gewild! — Ziet! uw huis wordt u woest gelaten." En als hy de
stad naby kwam by Zijnen intocht op het veulen der ezelin //en over
haar weende", zoo propheteerde Hy: //Er zullen dagen over u ko
men, dat uwe vijanden eene begraving rondom u zullen opwerpen,
en zullen u omsingelen, en u van alle zijden benaauwen, en zul
len u tot den grond nederwerpen , en uwc kinderen in u , en zy
zullen den eenen steen op den anderen steen niet laten ; daarom dat
gy den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt." En toch! ook hier,
nevens de bedreiging, het uitzicht op eindelijk herstel: //Jerusalem
zal van de Heidenen vertreden worden, TOT DAT de tijden der Hei
denen zullen vervuld zijn '."
l l
PHASAEL. HERODES DE
GROOTE.
i
l l l l
ARISTOBULUS , ARCHELAUS. HERODES HERODES
door zijnen vader PHILIPPUS. ANTIPAS.
ter dood gebracht. (Matth.H: (Mare. VI: 17. (Luc. IX: 9.
22.) Luc. 111:1). XXIII: 7-12).
l
HERODES AGRIPPA.
(Hand. XII). •
\ i l
AGRIPPA. BERENICE. DRUSILLA,
(Hand. XXV en XXVI).
DE HISTORIESCHRIJVER FLAVIUS JOSEPHUS. 51
houden geeft hy zich over aan VESPASIAAN, voorzegt dezen het glans
rijk lot, dat hem wacht, wordt eenigen tijd in bewaring gehouden,
straks wederom in vrijheid gesteld, en sedert in eere gehouden by
de twee veldheeren, naar wie hy van nu aan den naam van FLA
VIUS voert.
Hy heeft van dat oogenblik af de wapenen tegen de Romeinen
niet meer gevoerd, maar zich veeleer (even als Koning AGRIPPA)
alleen, en tot den einde toe, als bemiddelaar gedragen tot redding
van het Joodsche volk door vrede op, zijns inziens, aannemelijke
voorwaarden. De verwoesting van Jerusalem, de verstrooijing van
zijn volk heeft hy overleefd, — zelf intusschen het overige van zijn
leven in stille rust en eere doorbrengende op de hem door de gunst
der VESPASIANEN behoudene goederen in Graliléa en te Rome. De
geschiedenis van den laatsten Joodschen oorlog met de Romeinen,
die van het Joodsche volk in het geheel, die van zijn eigen leven,
zijn door hem te boek gebracht in uitvoerige geschriften, tot op dit
oogenblik de hoog belangrijke en in velen zeer betrouwbare bron der
voorbeeldelooze lotgevallen van zijnen tijd en van zijne natie. Hy
heeft die beschreven zonder partijdigheid voor zijn volk, veeleer
met groote ingenomenheid ten aanzien van de overwinnaars; toch
ook niet zonder Joodsch nationaal gevoel, niet zelden. zelfs met na-
tionalen trots, al te vaak intusschen met inmenging van meer dan
gewoon zelfbehagen.
Het kan wel niet anders of een dergelijk karakter moest door
vertegenwoordigers van geheel andere richtingen onder zijne tijdge-
nooten, by name door de Zeloten, hard aangevallen worden. Zijn
gedrag, gedurende de belegering van Jerusalem, is dan ook van die
zijde voor rechtstreeksch verraad tegen vaderland en afkomst be
schouwd. En geen wonder, dat ook in onze dagen, by hier en daar
herlevende, diepe en gegronde belangstelling in het volk der Joden
en hunne lotgevallen, zoowel als by het meer en meer ontwaken
van den kritischen zin in alle vakken van studie en wetenschap ,
het oordeel over JOSEPHUS en zijne voorstellingen van den Joodschen
oorlog aanmerkelijk verschilt van dat in vroegere dagen. Met veel
ingenomenheid toch en nagenoeg onvoorwaardelijk had eeuwen lang
de Christenheid het getuigenis ontfangen en bewaard van eenen Jood ,
die, zelf aan het Christendom vreemd gebleven, den ondergang
van zijn volk had bijgewoond en grootendeels gebillijkt. In onzen
tijd daarentegen verhief zich van twee zeer verschillende zijden
DE HISTORIESCHRIJVER FLAVIUS JOSEPHUS. 03
1 Joh. XI: 48, 49. Hand. XXIII: 12, V: 36. XXI: 38 en elders.
JERUSALEM EN ROME. 55
Zegevierend staat TITUS met zijn leger voor Moria. Wederom laat
by den Joden genade bieden. Wederom antwoorden zy met hard
nekkige weigering. Op den tweeden Augustus, ten drie ure des na
middags, staan Home's geduchte krijgsmachines tegen de wallen van
den Tempel gericht. Zes dagen lang blijven zy onvermogend tegen
den ontembaren moed der verdedigers en de sterkte van den rots-
muur. Eindelijk wordt ook het Heiligdom vermeesterd. Trrus, in
een daags te voren gehouden krijgsraad besloten hebbende den Tem
pel te sparen, had zijnen soldaten strenge bevelen gegeven. Maar
in de felle woeling en verwarring van dien uitersten kamp werpt
een Eomeinsch krijgsknecht den brandenden fakkel in een der zij
vertrekken ten' noorden van het Heilige der heiligen. De brand is
weldra niet meer te blusschen.
De prophecyen des oordeels worden vervuld. Daar stond geschre
ven by den Propheet ': //Een volk der Vorsten, hetwelk komen zal,
zal de stad en het heiligdom verderven. En zijn einde zal zijn met
een overstroomenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn
en vastbeslotene verwoestingen. — Het slachtoffer en het spijsoffer
zullen ophouden, en over den grouwelijken vleugel zal een verwoes
ter zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde zal
uitgestort worden over den verwoesten." En op den veertienden
July des jaars 70 had het dagelijksche offer opgehouden in Israël.
Op den tweeden Augustus daaraanvolgende lag het heiligdom ver
brand en verwoest. Het was diezelfde negende der maand Ab , waarop
de eerste tempel door NEBUCADNEZAR was verwoest. Zes honderd
a«ht en zestig jaren later stond nu de gouden adelaar van Rome
aan de oostzijde van den Tempel geplant.
In dien alleruitersten nood verzochten eindelijk de belegerden om
een mondgesprek. Zy boden ontruiming der stad tegen vrijen aftocht
met vrouwen en kinderen. Maar op zijne beurt was thands de be
legeraar onverzettelijk. Nu wierpen zich de Joden in de koningsburcht ,
en verdedigden niet denzelfden wanhopigen moed de bovenstad,
waarmede zy voet voor voet de benedenstad aan den vijand hadden
betwist. Nieuwe inspanning en nieuwe gevoelige verliezen kostte ook
déze verovering den Roméinen. Op den achtsten September, in het
eind, ging de zon over Jerusalems ten eenenmale vermeesterde en
brandende gebouwen op. De voleinding was daar. Aan wraak, plon-
Triumphus Judaïcus.
JERUSALEM EN ROME. 61
ren in dienst der beide Keizers MARCIUS TURBO, aan den opstands-
krijg der Joden zoo in Azië als vroeger in Egypte een eind werd
gemaakt.
Die oorlog was slechts een voorspel geweest van den grooten op-
standskrijg in Palestina zelve, gevoerd in de laatste levensjaren van
Keizer HADRJAAN.
Het was nu ongeveer het jaar 132 of 133 n. C. , een weinig
minder dan twintig jaar na den door MARCICS TURBO bedwongenen
opstand, een weinig meer dan zestig sedert Jerusalems verwoesting.
Die nadering van het getal van zeventig, hetwelk na eene vroegere
verwoesting van den Tempel (door NEBUCADNEZAR) een zoo gezegend
getal van herstel geweest was, doet het lang gebroede plan in de
gemoederen rijpen. De oudsten onder Israël, die in hunne kindsch-
heid nog de heerlijkheid van den Tempel gezien hadden, vleiden
zich het nationaal herstel, den wederopbouw van stad en tempel,
nog te zullen beleven. Een tweederlei maatregel van HADRIANUS,
altijd tegen de Joden op zijne hoede en niet zonder grond wan
trouwend , wordt de vonk , die de opgeladen stof eerlang in vlammen
zal doen opgaan. Hy maakt van Jerusalem cene Romeinsche kolonie
met den nieuwen , dubbel heidenschen naam van Aelia Capitolina,
naar zijn eigen geslachtsnaam, naiir den naam van dien JUPITER,
die op het Capitool zijnen tempel had. Hy verbiedt den Joden de
besnijdenis. Omstreeks diezelfde tijden had de Keizer in persoon de
gewesten van Syrië en Egypte bezocht. Een diepe stilte heersehte in
Palestina gedurende dat bezoek. Maar naauwlijks heeft HADRIANUS
den rug gewend naar de verder gelegene provintiën van het Asiatisch
werelddeel, of met onbeschrijflijke woede barst achter hem de op
stand uit. Middenpunt der beweging en hoofdzetel van den aanvoer
der, BAR COCHBA, is Bether (Bethhoron, ten noordwesten van het
verwoeste Jerusalem). Daar vallen hem toe de vele duizenden Joden
van alle plaatsen, dio hem uitroepen als Vorst en Messias uit den
huize DAVIDS. Van daar breidt hy wijd en zijd, tot in Syrië toe,
zijne veroveringen uit, vervolgt de Christenen, die zich aan den op
stand weigeren aan te sluiten , verovert Jerusalem , en slaat aldaar
nmnt, of liever herstempelt Samaritaansche munten met zijnen naam
en den titel daarby van Nasi (Vorst) van Israël. Vier jaren
lang duurt de ontzettende guerilla-oorlog. De slachting van Romeinen
daarby moet voorbeeldeloos geweest zijn , te oordeelen naar de uit
drukkingen van sommigen hunner eigene Schrijvers, die dezen oorlog
5*
68 JERUSALKM TOT OP DEZEN DAG.
huldigen dag wel niet zoude ontgaan hebben. Het is dat door AM-
MIANUS MARCELLINUS, een gelijktijdig Heidensch en van alle zijden
als onpartijdig erkend Schrijver ' , geboekte feit : dat onder de re
gering van JULIANUS de Joden, op 's Keizers gezag van alle kan
ten zamengekomen , reeds werkelijk de handen aan het werk gesla
gen hadden , om Jerusalems heiligdom te herstellen. Mannen , vrou
wen , kinderen , in feestkleederen , ruimden alreede met prachtig
versierde spaden en houweelen de ruïnen op , als ziet ! op eens on-
deraardsche vuurkloten, verzeld van aardschuddingen en wervelwin
den , den arbeid verstoorden 2 , waartoe eerlang door den spoedig
tusschengekomen dood van JULIANUS alle verdere poging voor altoos
verijdeld werd. JOST, een der nieuwste beschrijvers der Joodsche
Geschiedenis, alles wat by die verstoring plaats had op natuurlijke
wijze verklarende , erkent daardoor zelve het feit , als voor geen
tegenspraak vatbaar. Zoo bleef dan ook in dien tijd en op deze
wijze, de prophecy des oordeels ook nog na hare vervulling op in
drukmakende wijze gehandhaafd.
Na den dood van JULIANUS waren de Keizers van Rome weder
om, en sedert zonder tusschenpozing , belijders van het Christendom.
Jerusalem draagt ook van deze bedeeling eeuwenlang de teekenen
en overblijfselen. Zy wordt van nu aan meer en meer de stad der
groote bedevaarten zoo van Joden als van Christenen, en straks
ook van Mohammedanen. Een belangrijke en nu reeds vijftienhon
derdjarige geschiedenis is die der pelgrimaadjen naar het Heilige
Land, waartoe ook de vermaalde kruistochten behooren, die zelve
eigenlijk een soort- van gewapende bedevaarten mogen worden ge
noemd. Sints de vroegste tijden vestigden zich ten gevolge van dit
alles tallooze pelgrims, kloosterlingen, kluizenaars te Jerusalem. en
in de omgelegen streken. Men telde niet minder dan elf duizend
dergelijke bewoners in de cellen en rotsholen van het dal Kedron,
alwaar thans alleen blaauwe duiven nestelen. De dorrebeenderenver-
eering nam over de hand toe, en de verhuizingen naar de gewijde
tenen tot misdaad gerekend; op het maken van vrije mannen tot
proselyten de doodstraf gesteld. Zelfs het eigendomsrecht der Joden
wordt op velerlei wijzen beperkt, vooral ten aanzien van uiterste
wilsbepalingen. Streng bovenal is de Keizer tegen het gezag dier
voorschriften en overleveringen, die in hun geheel den Talmud
uitmaakten.
Geen wonder dat diezelfde regering, meer dan eenige andere,
uitbarstingen van op- en wederstand onder de Joden van het Kei
zerrijk zag, die tot de laatste stuiptrekkingen van eene Joodsche
nationale beweging aldaar kunnen gerekend worden. Reeds had zich
(a°. 530) een valsche Messias, met name JULIANUS, opgeworpen,
die na de demping van den door hem verwekten opstand onthoofd
werd. Eenige jaren later (a° 555) braken te Cesaréa geweldige op
roeren van vereenigde Joden en Samaritanen uit, die met grooto
inspanning bedwongen, door zware tuchtiging voor het vervolg zoo
goed als onmogelijk werden gemaakt. Te Constantinopel was (altijd
onder dezelfde regering van Keizer JUSTINIANUS) een geweldige gis
ting te weeg gebracht door het gezicht der toen nog aanwezige ge
heiligde tempelvaten, die eertijds door TITUS na Jerusalems val naar
Rome waren overgebracht , later door GENSERIK , den Vandaal ,
by de inneming van Rome vermeesterd en naar Africa gevoerd
(a° 455), nu eindelijk (a° 535) door BELISARIUS, JUSTINIANOS' beroem
den Krijgsoverste , naar de hoofdstad van het Grieksche keizerrijk
gezonden waren. Zoo hevig moet intusschen die opschudding geweest
zijn, dat de gewijde vaten uit Constantinopel naar Jerusalem ver
plaatst werden. De geheugenis dezer overblijfselen is sedert vergaan.
Na JUSTINIANUS werd de toestand der Joden in het Byzantijn-
sche rijk ten eenenmalc gedrukt, en staatkundig onbeduidend. Al
leenlijk in het voorvaderlijke Palestina, dat met Syrië tot deze
afdeeling van het Roomsche Keizerrijk behooren bleef, hielden de
Godgeleerde en Masorethische studiën der Joden in dat Tiberias
nog stand, van waar in het laatst der tweede eeuw de Mischnah
was uitgegaan. Evenwel ook aldaar was het overblijfsel van natio
nale heerlijkheid ontvallen. Sedert het jaar 429 had de waardigheid
van Patriarch ofNassi der Joodsche ballingschap in die streken
opgehouden te bestaan, en was alzoo de band der onderscheiden
Synagogen van het Romeinsche rijk in dat gedeelte van het Oosten
verbroken, — de studiën zelve grootelijks verbrokkeld geraakt. Vele
Joden, vooral dezulken die zich op Talmud en Godgeleerdheid
92 DE JODEN IN PERSIË EN BABYLONIË.
Bladz. 71 boven.
DG JODEN IN ARABIË. 95
zijne behoefte aan eene zuiverder Godsdienst een tijd lang gezocht.
Eindelijk sloot hy zich by den pas opgetreden MOHAMMED aan, en
oefende hy sedert een aanmerkelijken invloed op diens vorming.
Het is meer dan waarschijnlijk, dat door de gemeenzaamheid van
dezen WARAKA IBN NAUFAL met de Gewijde Schriften zoo der Jo
den als der Christenen , in het byzonder ook met de overleveringen
en Babbijnsche geleerdheid der Joden, vele dingen ter kennis van
MOHAMMED zullen gekomen zijn , die wy in meer- of mindere zui
verheid of verbastering terugvinden in den Koran. Inzonderheid heeft
men de Bijbelsche legenden, in dat Boek opgenomen, teruggevon
den in den Talmud en in de schriften der Joodsehe Wetuitleggers. De
Koran is tot op zekere hoogte een Arabisch-militaire Mischnah.
Wy werpen nog een enkelen blik op de Joden in het door den
Islam vermeesterde Asië, by name in het Arabische Schiereiland
zelve, sedert MOHAMMEDS opkomst en nieuwe Godsdienststiehting.
In het Mohammedaansche Oosten zoo wel als in het Christelijke
Westen bleef overal de Joodsehe bevolking talrijk te midden der
vernedering en, by wijlen, der verdrukking. Gelijk by menigen
Christenvorst in Europa, zoo vonden zy ook by meer dan éénen
Kalif en Sultan, onder anderen by den beroemden HARUN AL RA-
SCHID, bescherming en schitterende gunst. Ook op het gebied van
den Islam was het steeds meer bepaaldelijk de lagere volksklasse,
die den Joden de bitterste vijandschap toedroeg tot op dezen dag.
In Arabië, de bakermat der. Mohammedaansche Godsdienst, bleven
zy ook sedert, ofschoon dan in veel ongunstiger en merkelijk ver
nederden toestand, bestaan. Overal elders, hier en daar verspreid,
bleven zy in Zuidelijk Arabië , by name in Jemen , meer by elkan
der en van de overige bevolking afgezonderd. In de bergachtige
omstreken van Cheibar, ten Noord-Oosten van Medina, treft men,
volgens de berichten van reizigers, nog drie geheele Joodsehe stam
men aan, by de Mohammedaansche Arabieren, als natuurlijk, ge
haat, zoo dat de benaming van Beni Cheibar by dezen vooreen
schimpwoord geldt. Omdat deze Joden (wellicht blootelijk uit hoofde
der ligging midden in de woestijnen) ook met andere Joden geene
gemeenschap schenen te houden , hebben sommigen hen Karaiten gegist.
Men heeft eindelijk ook in het van alle volken streng afgezonderd
China eene Joodsche bevolking ontdekt. Sporen dier bevolking wer
den het eerst ten jare 1642 door de Jesuiten gevonden te Peking,
Nanking, en bepaaldelijk te Kae-fung-foo , hoofdstad der provintie
Ho-nan, op een afstand van omstreeks 150 mijlen van Peking. Latere
zendelingen (a° 1720) van hetzelfde Gezelschap, doch met het He-
breeuwsch beter bekend , gaven aan de eerste berichten meerder
bestemdheid. De uitkomsten, die onder anderen in Frankrijk een
voorwerp van naauwkeurig onderzoek (als van DE SACY in onze eeuw ,
van DE GUIGNES in de voorgaande), hebben uitgemaakt, kwamen
sedert neder op de volgende byzonderheden. Tusschen de tijden van
ESRA en die der tweede tempelverwoesting moeten Joden uit Persië
zich naar China begeven hebben en zich aldaar in vijf voorname
steden gevestigd hebben. De tijdsbepaling dier vestinging rechtvaardigt
zich onder anderen ook uit de byzonderheid , dat deze Chineesche
Joden wel kennis dragen van f.SRA, wien zy niet minder dan MOSES
in eere houden , terwijl zy intusschen van Talmudische of Phariseesche
Overleveringen niet schijnen af te weten. Hunne afkomst uit Persië
(waarschijnlijk over Chorasan en Samarkand) blijkt uit de Persische
overblijfselen, nog lang in de taal der Joden van China, zoo gemeld
wordt, behouden. De geheele bevolking van Joodschen oorsprong in
die gewesten wordt -by diezelfde opgaven terug gebracht tot zeven
stammen of familiën, waarvan de namen (SING-TSCHAO-TI , SING-
KAO-TI, SING-GNAITI , SING-KING-TI , SING-TSCHI-TI , SING-THSCHAN-TI ,
SING-LI-TI) gegist worden van die dor onderscheidene Keizers afkomstig
te zijn , onder welke op verschillende tijdspunten de even genoemde
afdeelingen achtervolgens in China zich zullen gevestigd hebben. Niet
later zeker dan het begin der tweede eeuw vóór CH. zal alzoo de
eerste vestiging van Joden in het Chineesche rijk te plaatsen zijn.
Voorts hebben zy met Mohammedanen en Christenen aldaar den
naam van Hwwy-Hwwy(Hoei-hoei) gemeen , doch met de karak
teristieke onderscheiding daarby van Taou-kinkeaou d. i. het
volk dat de zenuw afsnijdt (l Mos. XXXII: 32). Van de
102 DE JODEN IN CHINA.
De bekeering der Keizers van het Romeinsche rijk tot het Chris
tendom had, als wy zagen, op den toestand der Joden aldaar be
DE JODEN EN DE GOTHEN. 103
•Een geheel anderen keer nam de zaak der Joden by het verval
van het Carolingsche stamhuis, dat na den dood van Keizer LODE-
WIJK den Vroome hand over hand toenam. De inval, verspreiding
en veroveringen der Noormannen, die in de laatste levensjaren van
CHARLEMAGNE Europa]; begonnen te overstroomen , waren deels de
oorzaak , deels het sein eener algeheele verandering over geheel de
oppervlakte van dit werelddeel. Door deze laatste en allerbeduidend-
ste volksverhuizing uit het Noorden ging bepaaldelijk in Duitschland
en Frankrijk , deels ook in Italië en Engeland , een vroegere staat
van zaken als in eene geduchte overstrooming onder. Een tijd van
barbaarschheid brak over geheel de Christenheid aan, die handel,
welvaart, koninklijke machten, geregeld verkeer der volken onder
ling, inwendige rust en orde binnenslands, schier overal voor een
tijd den ondergang berokkende. Te midden van dat in vele opzich
ten revolutionair en anarchiek tijdvak ontwikkelt en vormt zioh het
leenstelsel, die karakteristieke staatsvorm der middeneeuwen, waar
van de krachtige overblijfselen nog heden ten dage bestaan en , schoon
met steeds verminderenden invloed, blijven werken. Voor de Joden
was op nagenoeg geheel dat grondgebied de nieuwe staat van zaken
allernoodlottigst. Met de opkomst van de leentijden in Europa, die
van het stamhuis der CAPETS in Frankrijk , die van hot geslacht der
Normandyscho Hertogen op den Engelschen koningstroon, dagteekent
gelijktijdig het begin dier zeven eeuwen van allerdiepste verdruk
king en ontaarding, welke het oordeel over het verstrooide Israël
door de bitterste haat en verachting der volken als tot zijn hoogste
toppunt hebben gevoerd.
Geen grooter contrast fin der daad laat zich denken dan tusschen
den Noorman en den Jood sints den morgenstond der middeneeuwen.
In het geheel is opmerkelijk dat, by hunne algemeene verspreiding
over de aarde de Joden ten allen tijde nergens minder te huis be
vonden zijn (behoudens eenige weinige uitzonderingen) dan in de
Noordelijke deelen van Europa. Maar in het byzonder ten aanzien
van dien wereldberoemden stam der Noormannen, die in de negende
eeuw de Europeesche bevolking deels overheerschten deels als ver-
verschten, loopt het in het oog hoe zy in allerlei opzichten de tegen
voeters der Joden in de politieke wereld verdienen genoemd te
worden. Niet bloot toevallig was de tijd van hunne hoogste heer
lijkheid die der diepste vernedering van het Joodsehe volk in de
meeste deelen van Europa; en was, als in den regel, hetgeen den
DE JODEN EN DE KRUISTOCHTEN. 109
der diepste ellende zijner natie herinnerde vaak aan edele of be-
minlijke figuren van het Oude Testament, of strekte den schilder
ten voorbeeld by de afbeelding van den Koning der Joden aan het
kruis. Uit scherpe contrasten bestaat allerwege Israëls eigenaartig-
heid en zijne geschiedenis: de hoogste uitverkiezing en de diepste
verwerping, — de zegen van AHKAIIAM, den edelaartigen Herder-
vorst, en de vloek der dertig zilverlingen van JUDAS, — der ver
werping van JESUS en de blijvende betrekking van dien JKSUS tot
hen.
Wy hervatten den draad der geschiedenis. Geschetst hebbende den
maatschappelijken toestand, den Joden in het Europa der middel
eeuwen schier overal gemeen, willen wy thands in enkele byzon-
derheden nagaan , wat de voornaamste Staten der Europeesche Chris
tenheid , elk op zich zelve beschouwd, daaromtrent nader
aanbieden.
Heilige Schriften en van den Talmud, geven nog blijk van belang
stelling in iets hooger dan bloot stoflijke belangen in den Engel-
schen Jood dier eeuwen. Van Scholen of Geleerden anders geen
spoor.
Het verblijf der Joden in Engeland dagteekent, voorts, reeds
„van de tijden der Saxische Hierarchie. Zy kwamen hoogstwaarschijn
lijk derwaart uit Frankrijk. De eerste melding van hun aanwezen
levert eene Kerkordening van EGBRICHT, Aartsbisschop van York
(a° 740) op , die de Christenen verbood de feesten der Joden by te
wonen. De wetten reeds van EDUARD den Belijder (a° 1041)
verklaarden hen tot koninklijk eigendom, in dien zin namelijk,
waarin zy dat in Frankrijk waren. Roeds met WILLEM den V e r o-
v er a ar schijnen op nieuw in het laatst dierzelfde eeuw vele Jo
den naar Engeland overgekomen te zijn uit Normandye. Onder
WILLEM den Roode, tweeden Koning uit den Normandyschen
stam, wordt eerlang meer gewag van hen gemaakt. De Koning, der
Geestelijkheid zijner Kerk vijandig en zelf in zijne Godsdienst hoogst
lichtzinnig, als hy was, liet hen ongehinderd in het openbaar de
hunne verdedigen tegen de Christenen. Hetgeen intusschen ook hy
het liefst in hen had, was hun geld, hetwelk hy hen zoo ten zij
nen als ten hunnen nutte in de gelegenheid stelde, ten koste vooral
ook van de Geestelijkheid, te vermeerderen. Te dier tijde bezaten
de Joden te Londen en elders, maar inzonderheid te Oxford en tu
York, aanzienlijke, hier en daar als ridderkasteelen uitziende woon
huizen, mitsgaders geheele straten, sedert naar hen genoemd.
Het was onder HENDRIK den Tweede en zijne zonen (in de
twaalfde eeuw), dat de uitpersing en mishandeling der Joden hare
hoogte begon te bereiken. Wy herinnerden reeds met een woord '
den gruwelijken Jodenmoord, by gelegenheid der krponing van BI-
CHARD Leeuwenhart. Te Stamford leden zy onder dezelfde re
gering veel van de ter kruisvaart naar het Heilige Land zich
wapenende Ridders. Te York gaf de wrevel tegen der Joden welvaart
zich lucht in een aanval, waartegen zy te vergeefs op het nabygele-
gen koninklijk slot eenige veiligheid zochten. Ook aldaar vervolgd
en belegerd, vervielen zy tot zoo groote vertwijfeling , tot zy met
eigene handen vrouwen en kinderen en elkander ombrachten, het
slot met alle hunne have en bezittingen daarin aan de vlammen
JJladz. HO boven.
DE JODEN IN ENGELAND. 125
prijs gevende. Koning RICHARD, op zijne wijze rechtvaardig jegens
de Joden, deed de aanleggers dezer wrcede vervolging straften. Ook
stelde hy, na zijnen terugkeer uit Palestina en zijne daarop gevolgde
gevangenschap, Richters (Justices itinerant) aan, die het land
moesten doorreizen om van de zaken der Joden kennis te nemen.
Maar ook by dezen Vorst bleek het eerlang , dat het niet te doen
was om der Joden goed recht , maar om hun ellendig geld , of liever
om het geld zijner onderdanen , waartoe hem de woeker , dien hy
hen liet drijven , moest dienen.
Even dezelfde staatkunde was , maar op laaghartiger wijze , die van
BICHARDS broeder en opvolger JOHAN (a° 1199), welke zijne rege
ring begon met den Joden allerlei vrijheden en voorrechten te verze
keren , maar eerlang deed blijken , op welke wijze en in wat zin
hy deze welwillendheden bedoelde en gestand deed. Over de beurzen
en eigendommen der Joden te beschikken , het zij om dezen of genen
daarvan een feestgeschenk te maken , of tot verrijking zijner eigene
schatkist, was nog wel de minst drukkende uitwerking der konink
lijke gezindheid jegens hen. Niet te vrede met hunne hembekende
schatten als zijn eigendom te beschouwen, dwong hy hen, soms on
der hevige martelingen (het uittrekken hunner tanden of het uitgraven
hunner oogen), hem ook nog hunne verborgene schatten bekend
te maken, en daarvan af te staan wat den Koning goed dacht. Op
die wijze werd onder anderen een Jood te Bristol tot het betalen
van tien duizend mark zilver genoodzaakt (a° 1210).
JOHANS opvolger, HENDRIK III (a° 1217—1272), behandelde de
Joden naar wederom dezelfde beginselen. Voorrechten en bescherming ,
den Joden verleend tegen de Geestelijken en het volk , moesten ten
slotte alleenlijk dienen om den Koning met hunne schatten te ver
rijken. De verdrukking werd er slechts te heviger om. En diezelfde
Vorsten ontzagen zich niet inrichtingen te stichten tot bekeering der
Joden! Maar bekecringen uit hun midden tot het Christendom volgden
dan ook soms, zonder dat de geschiedenis ons in staat stelt de
echtheid daarvan te vertrouwen. Hoe het zij , ook hieruit ontstonden
dan wederom de gewone middeleeuwsche beschuldigingen van moord ,
door de Joden gepleegd aan kinderen , by name , van hunne gedoopte
stamgenooten.
Zoo ondragelijk was onder dat alles de toestand in Engeland den
Joden zelven geworden, dat zy met aandrang den Koning baden het
koninkrijk te mogen verlaten. Doch ook dit werd hun op hun eigen
126 DE JODEN IN UUITSC.HLAND.
verzoek niet toegestaan. Eerst ten jare 1290 vaardigde Koning EDUARD I
(zonder eenige aanleiding van de zijde der Joden , maar op eene
hem voordeelige voordracht van de zijde van het Parlement) het
bevel uit tot hunne eeuwigdurende verbanning. De Joden met hunne
familiën en wat zy van hunne roerende goederen nog hadden kunnen
behouden, verlieten ten getale van vijftien of zestien duizend zielen
het rijk. Tot op het laatste toe, en by hunne uitzetting zelve, on
dervonden zy kwellingen en mishandelingen van dien aart , dat velen
in de golven van de Noordzee omkwamen , anderen niet dan in
berooiden en ellendigen toestand de overzijde bereikten.
of een nieuwe storm verhief zich tegen hen aan de oevers van den
Ehijn. Zekere ARMLEDER, een herbergier van beroep , maakte (a° 1337)
onder een voorwendsel het volk in die streken tegen de Joden op,
met dat gevolg, dat in den Elzas alleen by de vijftien honderd van
dat ongelukkige volk zullen gevallen zijn. Straks (a° 1348) vond
men wederom eene nieuwe aanleiding tot Jodenmoord in eene epi
demische ziekte, niet ongelijk aan de cholera-morbus, uit Asië.
Half Europa leed onder dien geduchten geessel. Maar het volk gaf
de schuld van den ramp aan de Joden, die wederom de bronnen
moesten vergiftigd hebben. Ontzettend was op dit vermoeden, hoe
ongerijmd ook, de uitbersting der woede. Een algemeene Jodenmoord
volgde , waartegen geen tusschenkomst van Vorsten , Magistraten ,
Bisschoppen, van den Paus zelfs, mocht baten. In het Zuiden van
Duitsehland , ook in Zwitserland , waren de vervolgingen hevigst.
Hertog ALBRECHT van Oostenrijk, die de Joden wilde sparen, werd
door het geweld van den opstand zelve genoodzaakt drie honderd
Joden ten vuurdood te doemen. Te Esslingen sloten zy zich op in
de Synagoge en brachten zich onderling om het leven. Te Bazel werd
een huis met Joodsche vluchtelingen in brand gestoken , en de Over
heid gedwongen by eede te beloven, dat zy hen in geen twee hon
derd jaren in de stad meer zoude dulden. Te Straatsburg werden
zy op het rad gelegd, of by honderden verbrand; voorts hunne Sy
nagoge aldaar afgebroken, om plaats te maken voor een kapel. Geen
Jood voorts heeft na het jaar 1389 te Straatsburg mogen wonen,
tot dat vier eeuwen later by de aanvangen der Fransche Omwente
ling de aloude verbodswet werd opgeheven. Te Frankfort bracht de
plundering van de huizen der Joden een brand te weeg, die een
vierde gedeelte der stad verwoestte. Ten slotte werd op de meeste
plaatsen aan de bewerkers dier gruwelen by keizerlijke brieven straf
feloosheid verzekerd. Ook in de steden van Zwitserland (Zurich , Bern ,
en anderen) zijn zy, na hevige vervolgingen ook daar, sedert niet
meer toegelaten.
klaarde, dat geen handeldrijvend land of volk anders dan tot zijn
groot nadeel van Joden ontbloot kan worden '. Doch in het tijd
vak, waarby zich op dit oogenblik onze beschouwing bepaalt, werd
dit beginsel op min gunstige wijze voor den Israëlitischen vreemde
ling erkend, en was trouwens in de Nederlanden hunne verhouding
tot Vorsten en ingezetenen een geheel andere.
Toch wordt door de Schrijvers vermeld, dat sedert den inval der
Noormannen de voornaamste koophandel in deze gewesten door Joden
werd gedreven , en dat integendeel het verval van den handel in
het Luiksche toe te schrijven zou zijn aan hunne verdrijving uit die
vermaarde Bisschoplijke stad.
In Vlaanderen hebben reeds ten tijde der kruistochten Joden ge
woond. Later zijn derwaarts ook vluchtelingen zoo uit Frankrijk,
als vooral uit Engeland aangekomen. Voorts vindt men hen in de
twaalfde eeuw wel eens verdreven , maar in de veertiende wederom
talrijk in dat Graafschap. In Braband zijn zy dan eens beschermd
en gebruikt geworden, dan wederom zwaar vervolgd en verdrukt.
Hunne eindelijke verbanning uit dat Hertogdom ten eeuwigen dage
was het gevolg eener beschuldiging van heiligschennis, die hun eerst
nog op talrijke veroordeelingen tot den brandstapel was komen te
staan. Het volk, ten jare 1370, legde hun ten laste, dat zy by her
haling gewijde hostiën met priemen doorstoken hadden. De gedach
tenis van dit den Joden van Braband aangetijgde feit en de daarover
genomene wraak is sedert in dat gewest door jubileën voortgeplant,
waarvan het jongste nog merkelijk ten jare 1820 gevierd is. De
Joden hebben de gedachtenis van dezen hunnen ramp bewaard in
eene Elegie , waarin by name , als een der eerste slachtoffers der
vervolging, zekere JONATHAN vermeld wordt, een rijke Bankier van
Enghien.
In Gelderland waren de Joden talrijk, en onder de bescherming
der Graven (later Hertogen) meermalen bloeiend; te Nijmegen, vroe
ger eene Rijkstad, in het byzonder, maar ook te Zutphen, te Does
burg, te Arnhem, alwaar omsteeks het midden der vijftiende eeuw
een Jood tot Stads-geneesmeester werd aangesteld, en de Regering
alle openbare of geheime mishandelingen van dat volk streng ver
boden had. In diezelfde eeuw werd eene adelijke Jonkvrouw uit
1 Van waar de Prinsen BAGRATION nog heden ten dage zich onder
hunne titulaturen afstammelingen van DAVID noemen, blijkt niet
genoeg. Zie Hamelsveld, Geschiedenis der Joden, blz. 327.
9*
132 DE JODEN IN POLEN.
reden te gelooven, dat deze Karaïten ruim zoo zeer uit vijandschap
tegen de Talmudische geroemd zijn, als wegens een zoo veel hooger
trap van beschaving of voortreflijkheid boven dezen.
het geheel door sommigen in die dagen geklaagd is, dat daar,
waar geene Joden gevestigd waren, de woeker door Onjoden nog
veel sterker gedreven werd. Zelfs de glansrijke stad Florence werd
gezegd veel van haren rijkdom hieraan verschuldigd te zijn.
Het is evenwel wederom deze rampspoedige praktijk, die, hoe
gematigd anders de algemeene verdrukking der Joden in Italië
geweest zij , toch ook hier en daar uitberstingen der volkswoede
tegen hen te weeg bracht. Die te dezer oorzake , meer nog dan om
der Godsdienst wille, de bevolkingen tegen hen opruide, was in
het laatst der vijftiende eeuw de kloosterling BERNARDINO THOMITANO
van Feltre , aan wiens onvermoeid streven en ijveren men de eerste
banken van leening te danken heeft, waarvan de naam ook nog
heden ten dage aan Lombardye herinnert.
Vervolgingen der Joden worden voorts nog vermeld in het ko
ninkrijk Napels. Aldaar vestigden zich Joden eerst omstreeks het
jaar 1200. De Portugeesch-Joodsche Schrijver SAMUEL USQUE maakt
onder anderen gewag van eene uitbersting, die in het midden van
de dertiende eeuw by zeer velen een gedwongenen overgang tot het
Christendom zal veroorzaakt hebben, terwijl de Synagoge eene Kerk
werd, aan de H. CATHARINA gewijd.
Joodsche Godgeleerdheid, Taal- en Letterkunde hebben voor het
overige in Italië gedurende deze eeuwen ruim zoo welig gebloeid als
in Frankrijk. Reeds in de elfde eeuw, toen anders de Joden en
hunne studiën in eerstgemeld land nog meer op den achtergrond
stonden, bestierde R. NATHAN BEN JECHIËL eene Joodsche Academie
té Rome , en ondernam hy een arbeid , die hem lang nog , ook by
Christen-Geleerden, een naam verworven heeft. Zijn Woordenboek
(genaamd Aruch) op den Talmud wordt niet alleen door BARTO-
LOCCI hoogelijk geprezen, maar is ook door de BUXTOEFEN veel ge
bruikt by het vervaardigen van hun bekend Chaldeeuwsch,
Talmudisch en Eabbijnsch Lexicon. ,
De dertiende eeuw, die van de herleving der letteren in Italië
in het geheel, was ook voor Joodsche geleerdheid en poëzy aldaar
een tijdvak van ontwikkeling en bloei. Men houdt EMMANUEL BEN
SALOMO, die in het begin der even genoemde eeuw te Rome geboren
werd, voor een der grootste en sierlijkste Dichters, waarop de He-
breeuwsche letterkunde van de dagen der verstrooijing roem draagt.
Zijne Verzameling (Mechabberoth) van dichtstukken levert onder
anderen ook proeven op van minnepoëzy, een vak by de Joden an
DE JOUEN IN ITALIË. 135
1 Men denke, behalve de reeds (bladz. 29) genoemde, ook nog aan de
volgende namen , het zij van plaatsen of van geslachten , waarin de ver
wantschap tusschen den Hebreeuwschen en den Spaanschen of Portugee-
schen klank onmiskenbaar is : Yepes (Joppe) , Tavora (Thabor) , Avila
(Abila) , Gaona (Gaon) , Correa (Core) , Zaeuto (Zachuth) ; voorts Meneses,
Geremias, Salema, Cariel, Sazan en vele anderen.
OUDHEID DER JODEN IN SPANJE. 141
zonder vele teekenen zal verkondigd hebben, met dat gevolg, dat
velen der toen alreeds sedert eeuwen aldaar gevestigde en voortge
plante Israëlieten het Christendom zullen hebben omhelsd, en de
kern gevormd dier Christelijke Catholieke kerk in het Schiereiland,
waarvan by het Aartsbisdom van Brega (in Portugal) het Primaat
sedert is verbleven. De Joden zelve, te weten die van Toledo, na
de herovering dier stad op de Saracenen door Koning ALFONSUS
(VI) van Leon en (I) van Castilië, vertoonden, zegt men, dien
Vorst een Hebreeuwschen Brief, die door hunne voorouders, reeds
sedert emirs (dus luidt de overlevering weder eenigszins anders
hier) in Spanje gevestigd, aan de Overpriesters en Schriftgeleerden
te Jerusalem geschreven zal zijn geweest, om veeleer de erkenning
dan de veroordeeling van den Propheet van Nazareth aan te raden.
Dezen Brief, waarvan overigens taal en inhoud om strijd de blijk
bare onechtheid by ieder regel doen uitkomen , zal de Koning wel
willend aangenomen hebben , en in het Archief der stad Toledo doen
plaatsen. Hy is sedert meermalen afgeschreven en door onderscheidene
Schrijvers over Spaansche of Joodsche zaken overgenomen '. Anderen
beweerden ten overvloede, dat de Brief aan de Hebreën oorspronk-
lijk aan de Joden van Zamora zal zijn gericht geweest!
Men gevoelt hoe licht het eene betere oordeelkunde op het gebied
der geschiedenis, zoo by de Joden als in Spanje zelve, gevallen
moet zijn, dergelijke vertellingen naar 't gebied der Legende te
doen verwijzen. Niet alles, intusschen, wat eene, hoe fabelachtig
ook anders opgesierde , Legende onder het volk verspreid heeft , is
daarom nog zoo geheel en volstrekt en in elke zijner byzonderheden
verwerpelijk. De inkleeding, vooral, kan met volle recht voor louter
dichting en dwaasheid verklaard worden, zonder dat daardoor de
hoofdzaak zelve behoeft te vervallen. Voor de hoofdzaak hier (het
eenvoudige feit, dat zich de Joden in Spanje bevonden hebben lang
vóór de verwoesting van den tweeden Tempel) pleiten omstandighe
den, die, althands vereenigd, een belangrijk getuigenis uitmaken.
Wy rekenen hiertoe allereerst de reeds opgemerkte byzonderheid der
Joodsche namen van zoo vele oorden en steden in Spanje, die het
willekeurig zoude zijn, voor het minst allen aan een Arabischen
1 Men zie den Brief in het Spaansch en in het Latijn bij WOLF in zijne
SUUotheca Ralbinica, II. 1171—1174; in het Spaansch alleen, by sou-
ÏHEY in zijne aanteekeningen op den Badrigo, D. I. (in de Nederduitsche
overzetting van Vrouwe K. w. BILDERDYK, bl. 170, 171) en anderen.
142 OUDHEID DER JODEN IN SPANJE.
JOSEPHUS , de S. J. II. 9. § 6.
OUDHEID DER JODEN l!V SPAPÜK. 143
1 Bladz. 93 boven.
1 Zach. XII: 10—14, op welke plaats hoogst opmerkelijk de verklaring
's van VAN DER p AT. K: »Men ziet zich door onoverkomelijke zwarigheden
omringd, indien men de verklaring verwerpt, die het Nieuwe Testament
(Joh. XIX : 37 en Openb. 1 : 7) van de plaats geeft. Neemt men daarente
gen deze aan, dan heeft de voorzegging weinig of geene duisterheid, en
levert ons' een trelïend tafereel van den rouw , dien de Joodsche natie eens
bedrijven zal over den gruwel aan JESUS gepleegd, wanneer zij Hem voor
den Messias zullen erkennen; een tijdperk, waarmee de roem van hun
herstelden staat steeds op het naauwst wordt verbonden."
144 CONCILIE VAN ELVIftA.
* Of wel misschien van de plechtige gebeden, die nog heden ten dage
tot de liturgie van den grooteu Hoschanna-dag in het Loofhuttenfeest be-
hooren , om eenen zegen over allerlei veld- en boomvruchten , elk in het
byzonder,
LATERE CONCIL1ËN EN WETTEN. 145
zijde der Joden gepleegd. Evenmin is hier nog sprake van bet ver
bieden van gemengde huwelijken.
onder de regering van EGIZA had plaats gevonden. Hoe het zij,
voor de Joden van Spanje was de inval en vestiging der Saracenen
eene gebeurtenis even beslissend en in de meeste opzichten gewenscht
en gunstig, als in het geheel de invloed der Arabische heerschappy
op Spanje, en ten deele op geheel het Christelijk Europa, bedui
dend geweest is.
Men weet hoe spoedig het Kalifaat der Ommajaden in Zuidelijk-
Spanje dat der Abassiden in Asië, waarvan het zich had losgemaakt
en waartegen het vijandig overstond, in bloei en grootheid van al
lerlei aart op zij streefde. De geschiedverhalen dier tijden vloeien
over van beschrijvingen der heerlijkheid, waartoe inzonderheid de
vijftigjarige regering van ABDERRAMAN III. (912—961) de Arabi
sche heerschappy in het Spaansche Schiereiland opvoerde; toen in
de omstreken van den Guadalquivir niet minder dan twaalf duizend
steden, dorpen, vlekken of sterkten zullen geteld zijn, — in Cor-
dua, den hoofdzetel van het rijk, twee maal honderd duizend hui
zen, zes honderd moskeeën, vijftig hospitalen, tachtig openbare
scholen , negen honderd openbare badplaatsen , — terwijl alom fa
brieken en allerlei nijverheid, handel en allerlei welvaart, wedij
verden met kunsten en wetenschappen, door den edelaartigen en
overal vereerden Vorst gekweekt en beschermd.
In dien voorbeeldeloozen (zij het dan ook in de opgave met
cijfers meermalen ietwat overdreven) bloei en glans der Arabieren in
Spanje hadden de Joden een beduidend deel. Cordua was langen
tijd het middelpunt ook van Joodsche geleerdheid en beschaving.
Eerlang was het Arabisch nevens het Hebreeuwsch de spreek- en
schrijftaal geworden dier Joden, die nog heden ten dage in Spanje
en Portugal geroemd worden als de vroegste voorgangers der Chris
tenen op het gebied van allerlei wetenschappen, en van welke in
dien zin wel te recht door iemand gezegd is, dat er voor Israël
geene middeleeuwen hebben bestaan.
In staatkundige betrekking was de heerschappy der Arabieren in
het Spaansche Schiereiland den Joden insgelijks alles behalve druk
kend of ongunstig. Wel zag de belijder van den Islam met gelijke
minachting op den Christen en op den Jood van Godsdienst neder.
Vervolging om der Godsdienst wille lag, althands sints de ves
tiging zijner wereldheerschappy , in zijne richting niet rechtstreeks.
Zelden hebben dan ook in het Spaansche Schiereiland de Joden
verdrukking geleden van de Arabische heerschers, te« zij naar
10*
148 DE JODEN IN SPANJE EN DE ARABIEREN.
Spanje heeft zamengesteld '. Koning ALFONSUS VI. (a° 1086) wordt
daarin gezegd aan Koning JUZEF, het Hoofd de Almoraviden, een
brief te hebben geschreven, waarin hy tot het leveren van den kort
daarop gevolgden slag by Zalaca den eerstkomenden Maandag voor
stelt, aangezien de Vrijdag voor de Muselmannen , de Zaturdag
voor de Joden, van welke er velen in zijn leger waren,
en de Zondag voor de Christenen geen geschikte dag was. De
Joodsche Jaarboeken gewagen ook nog van een lid van het geslacht
der JACHIAAS, die in de twaalfde eeuw een Portugeesch leger zal
hebben aangevoerd *. Het is voorts waarschijnlijk wel een Israëliet ,
althands van geboorte , geweest , die Tresorier van Koningin ISABELLA
(vroeger koopman), welken de Cardinaal DE MENDOZA, zelf een even
beroemd krijgs- als staatsman in die dagen, der Vorstin als den
Judas Machabeër van haar leger voorstelde, ter zake zijner
ongemeene dapperheid betoond by het beleg van Malaga 3.
Tegenover al deze uitnemendheden en voorrechten stonden dan
weder, als wy reeds te kennen gaven, verdrukkingen en vervolgin
gen van onderscheidene zijden. Terwijl nevens de Koningen meestal
ook de groote Kroonvasallen , dikwerf zelfs de hoogere Geestelijk
heid, het zij uit louter zelfbelang, het zij uit edeler beginselen, de
Joden handhaafden en begunstigden , stond de stand der vrije bur
gers , in de Cortes vertegenwoordigd , mitsgaders de lagere Geestelijk
heid, maar vooral de mindere volksklasse, opgezet voor het meest
door onderscheidene monnikenorden , vijandig tegen hen over. Van
de Dominicaner-orde , als bekend is , ging ten laatste de Inquisitie
en de algeheele verdrijving der Joden uit. In de Cortes werd, niet
te onrechte vaak, geklaagd en geijverd zoo tegen den woeker der
lagere klassen onder de Joden (waarvan by name in Arragon wordt
gewag gemaakt), als over knevelarijen en misbruik van macht en
middelen door hooger geplaatsten. By het volk werkte veelal als
heeft dan van het bestier zijner Staten ; te onrechte ! behalve de over
winningen, door hem en onder zijne regering op den Muselman
behaald, hebben ook zijne vele vreedzame bemoeijingen tot nut en
voordeel van zijn land gestrekt. Aan hem en niet (gelijk sommigen
gemeend hebben) aan zijnen vader FERDINAND III. had het de Ver
zameling van wetten in de landstaal te danken, wel bekend onder
den naam van Las partidas. De invoering van het Spaansch in
plaats van het Latijn in openbare acten bevorderde hy met alle
macht; en in het geheel hebben de eerste beginselen eener eigene
Spaansche letterkunde groote verplichtingen aan dien Vorst, wiens
gestadige zorg het was de taal van zijn land te beschaven en te
verrijken, tot welk einde hy onderscheidene schriften der Ouden,
als van CICERO , VIRGILIUS , OVIDIUS , insgelijks van BOKTIUS en
PRUDENTIUS, uit het Latijn in het Spaansch deed overzetten. In
dienzelfden geest van bevordering der nationale taal en van welda
dige verlichting zijner volken was ook het voornemen dat hy ten
uitvoer bracht om den Bijbel zelven in het Castiliaansch te doen
overbrengen. Het Oude Testament werd bearbeid door Joden, daar
toe door den Koning aangesteld. Deze overzetting wordt door som
migen gehouden voor dezelfde, behoudens eenige verbeteringen en
veranderingen, die ten jare 1553 door de Joden in Italië gedrukt,
sedert onder den naam van Bijbel van F e r rara hare eigene ver
maardheid verkregen heeft. Zeker in elk geval is die oude vertaling
by het latere werk veelvuldig gebruikt. Niet minder dienst deden
Joodsche Geleerden aan 's Konings wetenschappelijke werkzaamhe
den op het gebied van Wis- en Sterrekunde. Door R. ISAAC BEN
SID, Voorlezer in de Synagoge van Toledo, R. SAMUEL en diens
broeder R. JEHUDA BAR MOSES HACCOHEN ', mistgaders R. ZAG, al
len te Toledo insgelijks geboren of woonachtig, liet de Koning on
derscheidene voor dien tijd belangrijke schriften over Astrologie,
over het Astrolabium, over Mineralogie, en dergelijken, uit het Ara
bisch van ALI ABEN RAGEL, AViCENNA , AVERROËs en anderen, soms
in het Spaansch, soms ook wel in het Latijn overbrengen. Niet alle
1 Zeker wel dezelfde, die elders genoemd wordt JUDA (EL-COHEN) ALFAQUI
(welk laatste Arabisch woord in het Spaansch dier tijden hetzelfde betee-
kent met het Hebreeuwsche : Haccohen (de Priester). Misschien is
ook R. JUDA MOSCA, die insgelijks voorkomt als een geleerd Wiskundige
en tevens Geneesheer van Koning ALFONSUS X. met R. JEHUDA HACCOHEN
een en dezelfde persoon.
»E JODEN IN HET CHRISTELIJK SPANJE. 155
die overzettingen zijn later door den druk algemeen gemaakt; onder
scheidene daarvan bestaan nog in handschrift ter Bibliotheek van
het Escuriaal. De even genoemde en nog vele andere zoo Joodsche
en Arabische als ook enkele Christen-Geleerden, ten getale alle te
zamen van meer dan vijftig, werden door denzelfden Vorst gebruikt
by de zamenstelling van den sterrekundigen arbeid, bekend onder
den naam van Tabulae Alfonsinae, welken hy niet zonder
groote kosten en met vlijtige toebrenging van eigen medewerking,
als een gedenkteeken van zijne byzondere belangstelling in deze we
tenschap tot stand bracht.
Onder ALFONSUS opvolgers, SANCHO IV., bygenaamd de Dappere
(1284—1291), en FERDINAND IV. (1291—1312), blijft de betrek
king der Joden tot het koninklijk huis onveranderd. In het Archief
der groote Kerk te Toledo heeft men 'van uit de tijden van eerstge-
melden dezer beide Vorsten een stak gevonden betreffende de op
brengsten der Joodsche Synagogen aan de schatkist, zoo als die ten
jare 1290 werden geregeld en omgeslagen. De geheele som bedraagt
eene hoeveelheid van 2,100,000 oude maravedis ', ongeveer 10,000
mark goud, bygedragen, naar men in het gros berekent, door een
getal van 80,000 Israëlitische inwoners, verspreid in ongeveer ze
ventig steden en andere woonplaatsen in Castilië, Leon, en Murcia.
Men rekent, dat een gelijk getal Israëlieten in diezelfde eeuw het
koninkrijk van Arragon zal bewoond hebben, en dat aldus de ge
heele Joodsche bevolking van het Spaansche Schiereiland in die da
gen veilig op meer dan een half millioen zielen mag geschat wor
den. De steden, alwaar zy talrijkst en bloeiendst was, zijn in het
Zuiden (onder en gedeeltelijk vóór en tot na de heerschappy
der Arabieren) Sevilla, Cordua, Granada, — in Oud- en Nieuw-
Castilië Toledo, Burgos, Guadalaxara, Segovia, Avila, Leon, Pa-
lencia, Zamora, Valladolid, Calatrava, Jaën, — in Arragon en
Catalonië Saragossa , Calatayud , Huesca , Tarragona , Barbastro , Bar-
celona, Girona, Lerida, Tortosa, — in Portugal Lissabon, Santa-
rem , Viseu , Covilhao , Porto , Bvora , Faro. In al die onderscheidene
deelen van het voor Israël zoo veelzins merkwaardige Gewest vindt
men in de middeleeuwen de Joden op den voet der hoogste stan
den, waarvan zy, tot lang nog na hunne verbanning ook uit dit
hy den geest gaf. ' Het schijnt evenwel dat de ongenade van D. SA
MUEL EL LEVI zich niet veel verder dan zijne evengemelde bloedver
wanten heeft uitgestrekt. Men leest althands nog van twee andere
Israëliten van denzelfden (by de Joden van het Schiereiland zeer
algemeenen) naam: D. SAMUEL ABF.N ALHADOC, en D. SAMUEL, zoon
van D. MEIR ABEN MAZA , Opziener der Synagoge , welke beide in
naauwe betrekking tot het hof en de regering van Don PEDRO
schijnen te hebben gestaan. Althands eene Hebreeuwsche inscriptie,
nog heden gedeeltelijk leesbaar in de kerk van Nuestra Senora
del Transito te Toledo, uit den tijd (a° 1366) toen zy als
Synagoge gebouwd en ingewijd is 2 , maakt gewag van cenen SAMUEL ,
wien zy als een man van oorlog en van vrede met dank
bare erkentenis van zijnen invloed ten goede der Joodsche natie lof
geeft. Deze SAMUEL nu kan wel niet Don PEDROOS bekende Treso-
rier van dien naam zijn , als welke reeds , gelijk wy zagen , schier
zeven jaren vóór die dafgteekening ter dood is gebracht. Men heeft,
om meer dan ééne reden, daarom gedacht aan den mede hier zoo
even vermelden D. SAMUJBL , zoon van D. MEIR. Hoe het zij , de.
inscriptie wijst door een cijfer, naar Hebreeuwsche wijze met letters
uitgedrukt, op het zeventiende jaar der regering van Don PEDRO ,
aan wien wellicht de Joden van Toledo op dat oogenblik een merk
waardig blijk van getrouwheid gegeven hebben; indien namelijk,
gelijk sommigen meenen, Prins HENDRIK van Transtamarc (die de
banier des opstands tegen den Koning had opgestoken) zich juist
op dat tijdstip als overwinnaar te Toledo bevond. De getrouw
heid der Joodsche bevolking aan den wreeden, maar wettigen Vorst
van Castilië is in allen geval gebleken in de kloekmoedigheid , waar
mede de Joden van Burgos het zij de stad, het zij het Joodsche
kwartier daarin , te zijnen behoeve tegen de opstandelingen verde
digd hebben. Kort daarop overleed de Koning, in wien de echte
stam der Bourgondische Koningen van Leon en Castilië eindigt. Met
zijnen broeder, Prins HENDRIK, nam de basterd-Bourgondische lijn,
de dynastie der Transtamares', haren aanvang.
Van den grooten invloed, den rijkdom en het aanzien der Joden
in het Spanje dier dagen bestaan, elkander wederzijds versterkende,
1 Zie Samuel el Levi als medegezant van Pedro van Castilië tot Pedro
van Portugal, vermeld by Schafer I 400.
1 In 1411 werd zy den Joden ontnomen en tot eene Christelijke kerk
gewijd.
158 DE JODEN IN HET CHRISTELIJK SPANJE.
leden vader gold, den even gemelden PICHON. Zoo werd dan ook
werkelijk het vonnis door den Alguazil op last van de Oversten der Jo
den uitgevoerd te Sevilla. Als de Koning het gebeurde vernam , liet
hy alle degenen die middelijk of onmiddelijk daaraan schuld of
deel hadden, streng vervolgen en ter dood brengen, en ontnam hy
den Joden de tot hiertoe bezetene rechtspraak in het lijfstraflijke.
Onder HENDRIK III. vindt men de Joden nog steeds , als vroeger ,
in bedieningen , en zelfs eenen Don MEIR als Geneesheer by den
Koning in aanzien en vertrouwen. Doch hevig waren onder diezelfde
regering, vooral tijdens 's Vorsten minderjarigheid, de bewegingen
en bloedig de tooneelen in onderscheidene steden ontstaan tegen de
Joodsche bevolkingen. Te Sevilla stoof op de prediking, zoo gezegd
wordt, van den Aartsbisschop de menigte woedend op, en werd
met moeite door strenge maatregelen van de burgerlijke en militaire
Overheid voor het oogenblik bedwongen. In het volgende jaar (1391)
hernieuwden zich de bewegingen, de Jodenwijk werd aangevallen
en in asch gelegd. Het voorbeeld werkte aanstekelijk op Oordua,
Madrid , Toledo , in geheel Catalonië en Valencia , te Barcelona en
tot op het eiland Majorca, alwaar later Koning JOHAN I van Arra-
gon de belhamels liet ter dood brengen. Men berekent het getal der
omgebrachten by deze gelegenheid op tien duizend, en dat der plaat
sen, alwaar het oproer woedde, op niet minder dan zeventig. Een
aantal der wreed vervolgden vluchtte naar Africa, onder dezen
R. SIMON BAR ZEMACH DE ORAN , vermaard door geleerde schriften
en door zijne treurliederen op de gebeurtenissen van den tijd. Anderen
in den schrik van het oogenblik gingen by menigte over tot de Kerk .
De eerste jaren der regering van JOHAN II., die zijnen vader
opvolgde nog een zeer jong kind zijnde (a° 1406) , waren den Jo
den op nieuw ongunstig. Een koninklijk bevel, gedagteekend van
Valladolid ten jare 1412, bevatte in eene reeks van vier en twintig
artikelen de meest drukkende bepalingen , die immer sedert de da
gen der Catholieke West-Gothen tegen hen gemaakt waren. Even
als de Saracenen moesten zy voortaan op lijfstraf hunne woningen
hebben binnen een bepaald kwartier, geen omgang met Christenen,
geen Christenen in hunne dienst houden, geen geneesheeren , artse
nijmengers, drogisten, geen ontfangers, rentmeesters van den Staat
of van byzondere personen zijn, geenerlei handwerk uitoefenen. Eigene
rechters zouden zy voortaan niet meer mogen hebben , ook niet hunne
eigene wetten en gebruiken behouden noch onder elkander de lasten
DE JODEN IN HET CHRISTELIJK SPANJE. 11)1
1 Bladz. 82 boven.
DE NEGEN LEEFTIJDEN DER SPAA.NSCHE RABBANIM. 160
gaande gemaakt. Hoe het zij, hy werd eerlang tot Overste dier
Synagoge en Richter der Joden benoemd, kwam by den
toenmaligen beschermheer van Joodsche Geleerden aan het hof van
den Kalif, R. CHASDAI BEN ISAAC, in gunst en aanzien, verkreeg
voo zijnen zoon R. HENOCH eene dochter uit het aanzienlijke geslacht
der BENI PHALIAG ten huwelijk , en vestigde alzoo den grond tot
den voorspoed zoo van zijn huis als in het algemeen der Joodsche
Academie in Spanje. Als in het laatst der elfde eeuw de Persische
School der G é o n i m in den persoon van R. HAI BAR RAB SCHERIRA
onderging, werd deze Spaansche School der Ra b ban i m hare op
volgster, en werd van nu aan uitsluitend het Schiereiland van Spanje
in plaats van het Oosten de zetel en het middelpunt van alle Jood
sche geleerdheid en verlichting. Weldra deelden Toledo en Sevilla,
straks Saragossa, Lissabon en een aantal andere steden van het
Schiereiland , in den roem van Cordua. Te Toledo alleen wordt in
de middeleeuwen soms het aantal kweekelingen voor Joodsche God
geleerdheid en Wetenschap op een getal van twaalf duizend geschat ;
een cijfer buiten eenigen twijfel overdreven, maar dat door die
overdrijving zelve het denkbeeld uitdrukt, dat men zich van den
bloei der Hebreeuwsche studiën in de aloude Castiliaansche hoofd
stad meende te kunnen maken.
Van het begin de elfde eeuw tot de uiteinden der vijftiende telt
men negen geslachten of leeftijden, elk daarvan genoemd het
zij naar een voornaam Synagogehoofd, het zij naar eenig buiten
gewoon vermaard man uit haar midden. Ofschoon R. MOSES van
Pumbeditha voor den stichter dier nieuwe School te Cordua gehou
den wordt, zoo rekent men evenwel gemeenlijk den eersten leef
tijd der Rabbanim noch van hem noch van zijnen zoon, die hem
in den leerstoel met groote toejuiching opvolgde , maar van R. SAMUEL
HALLEVI, bygenaamd Hannagid (de Vorst). Men houdt dezen
voor den eersten eigenlijken Rabbino-mayor of Vorst d er ge
vangen schap in Spanje (a° 1027). Te gelijk eene aanzienlijke
waardigheid bekleedende in den raad van den Mohammedaanschen
Vorst van Granada, HABUZ BEN MOKSAN, gebruikte hy zijnen in
vloed en rijkdommen dertig jaren lang met grooten voorspoed ten
behoeve zijner natie ,- zoo in Africa , Sicilië , en Palestina , als in de
Spaansche koninkrijken zelve. Eene menigte boeken liet hy op eigen
166 • DE NEGEN LEEFTIJDEN DER
ABRAHAM BEN MEIR ABEN EZRA werd in het begin der twaalfde
eeuw (volgens het meest algemeene gevoelen (a° 1119) te Toledo ge
boren, uit een aanzienlijk geslacht, dat meer dan éénen vermaarden
naam aan de Joden van het Schiereiland geleverd heeft. De nako
melingschap onder zijne geloofsgenooten heeft hem by uitnemendheid
den Wijze (Hachacham) bygenaamd. De Geleerden der Christen,
heid hebben evenzeer hulde gedaan aan zijn veelomvattende weten
schap en genialen aanleg. Hy heeft zich , zoo ver het licht zijner
eeuw reikte, ook door werken over zeer onderscheidene vakken ge
schreven, Taalkundig Uitlegger, Geneesheer, Stel-, Wis- en Sterre-
kundige, Cabbalistisch Wijsgeer en uitstekend Dichter bewezen. Van
uitwendige middelen ruim genoeg bedeeld, kon hy aan eene zucht,
hem met vele zijner stamgenooten in die tijden gemeen, zonder be
zwaar van die zijde toegeven. Men heeft als iets eigenaartigs opge
merkt in de Joodsche Geleerden der middeleeuwen, in tegenstelling
van de levenswijze van Geestelijken en kloosterlingen in de toenmalige
Christenheid, dat zy een zoo byzondere roeping gevoelden om de
wereld, hoe vijandig die voor het meest hun ook was, door reizen
te leeren kennen, en al reizende hunne studiën by te houden en te
schrijven. Deze zucht om zijne vreemdelingschap als ware het te ver
zachten door ze te vermenigvuldigen, in den meer beschaafden Jood
dier dagen uit onderscheidene oorzaken verklaarbaar, vindt zich be
paaldelijk in hunnen ABEN EZRA terug. De zeer onderscheidene plaatsen ,
van waar zijne verschillende werken gedagteekend zijn , geven te kennen
hoe zy geschreven zijn in nadruk door een vreemdeling en zwerver.
Hy voleindigde het een te Mantua , een ander te Rome , wederom
een ander te Londen, een vierde in Griekenland. Hy bezocht ook
het land zijner vaderen, en onderhield zich by die gelegenheid met
de Geleerden te Tiberias over den Massorethischen tekst van het
Oude Testament. Hy overleed op de terugreis in vijfenzeventigjarigen
ouderdom , ongeveer een twaalftal jaren vóór MAIMONIDES die , onder
velen, hem hoogachting en bewondering toedroeg. Als uitlegger der
Schrift wordt hy door allen gelijkelijk geprezen. Gelukkig in de aan
wending zijner diepe taalkennis ook van het Arabisch, scherpzinnig
in de opvatting, by bevalligheid, soms zelfs met eene hem eigene
geestigheid en luim, in de uitdrukking, heeft zijne Schriftuitlegging,
die over alle de Boeken van het Oude Testament gaat, ook by de
Christenen grooten byval gevonden, zoodat alle zijne Commentariën
in het Latijn door hen zijn overgebracht. Men beklaagt zich alleen
170 MAIMONIDES.
1 Ook de secte der Sadduceën vond een tijd lang machtige, althands te
Burgos talrijke aanhangers, eerlang evenwel na de Karaïten overwonnen,
en sints versmolten.
STRIJD ÜVER MAIMON1DES IN DE SYNAGOGEN. 177
Aan een dichter, die hem den moeitevollen tocht had afgeraden,
zendt hy het antwoord in een uitvoerig gedicht, waarin hy zich be
klaagt, dat onder des briefschrijvers smaakvolle verzen dolken ver
borgen waren, en in den honig zijner gladde redenen distels. Dan
wijst hy hem op die vaderen, die in het land van Gods onmidde-
lijke openbaringen en van Zijne herauten, de Propheten, gewandeld
hebben in zijne nabyheid, en aldaar een grafstede voor het minst
gezocht hebben. Ten slotte waarschuwt hy den al te koelzinnigen
raadgever tegen Grieksche wijsheid, die eene vijandin is van
alle Godsdienstige diepte, en met de grondslagen van het Jodendom
in een zoo onverzoenlijke tegenspraak staat.
Menig lied dagteekent dan voorts van de dagen zijner werkelijk
in het eind ondernomene reis. Op zee gedenkt hy met aandoening
aan zijne achtergelatene magen , broeders , zusters , dochteren , aan
zijn vaderlandseh bedehuis en zijnen leerstoel ; maar altijd behoudt
de zucht naar de plaats waar eens altaar en verbondsark stonden ,
in zijn gemoed de overhand. Mag hy slechts zijne reisgelofte vervul
len, zoo zijn schakhals en hyenen hem verschijnselen eerder wel
kom dan verschrikkend, het brullen van den leeuw een even lief
lijke toon als het blaten van kudden. Zijne laatste gedichten zijn
geschreven in Egypte , alwaar den algemeen geroemden Dichter overal
een lieflijk en vereerend onthaal te beurt viel. De verdere uitkomst
zagen wy. Aangaande zijne schriften zij nog met een woord aange
merkt dat, — behalve zijne talrijke, in de liturgiën der Synagogen
uitblinkende hymnen, treurzangen (onder welke zijne Elegie op Sion
eene eerste plaats bekleede) , huwlijksliederen , dichterlijke uitbreidin
gen van Psalmverzen (by name van het slot van den honderd der
den Psalm), — ook nog een werk in Arabisch prosa van zijne hand
een grooten naam gemaakt heeft. Het is zijn boek Khusari, eene
apologie van het Jodendom in den vorm eener onderstelde zamen-
spraak tusschen een Koning der Chasaren ' en een Joodschen Schrift
geleerde, waarby de Godsdienst en Godgeleerdheid der Talmudisten
gehandhaafd wordt zoo tegenover de leer der Karaïten, als tegen
de wijsbegeerte der Heidenen. Een Latijnsche overzetting van dat
1 WOLF, SM. Rail. III. w. 334. Verg. DANIEL LEVI DE BARRIOS, Se-
lacion de los Poetas Espanoles de la, naclon Judaica, p. 57. SOUTHEY'
Letters, written during a journey in Spain and Portugal, II. 115.
CHRISTENEN IN SPANJE UIT DE JODEN. 199
heeft hij minderen lof geoogst, althands van de zijde der monnikenorden,
welke hy niet begunstigde, en die van hunne zijde hem van kettery en
toovery verdacht hebben gemaakt.
1 Hy voerde van toen af den naam van PAULUS met toevoeging van dien
van SANTA MARIA. ter eere der Moedermaagd, van Burgos naar zijne ge
boortestad, van Cartagena naar zijn eerste Bisdom. Zijne zonen wor
den meest met dn eerste of laatste dier familienamen aangeduid.
PAULUS VAN BURGOS EN ZIJNE ZONEN. 203
en aan U heeft betoond , zal ik hier niet melden ; gy weet het. Eén
ding is er , dat ik niet onopgemerkt kan voorbygaan , hoe namelijk
aan ons , die van Levitische - afkomst zijn , eenigermate gezien is ,
hetgeen zoo vele eeuwen te voren geschreven is, dat aan den sta m
van Levi in Israël gegeven werd daarom, wijl de Heer
zelve Levi's erfdeel heeft willen zijn [5 Mos : X. 1].
Want ja, God zelf is onze bezitting, CHRISTUS is ons erfdeel, die,
de kinderen van Levi zullende reinigen, opdat zy den
Heer spijsoffers zouden toebrengen in gerechtigheid,
gelijk hy oudtijds in het prophetische woord beloofd heeft (Mal.
III : 3) , nu in deze dagen door onze handen zich een offerhande
wil laten toebrengen , (o , moge het zijn !) ons daarin niet alleenlijk
verdragende, maar ook genadig aannemende. Meen niet, dat ik dit
zonder noodzaak of als roemende in het midden breng , of dat ik
U doelloos van mijnen levensweg dus heb geschreven ; daar ik het
integendeel gantsch niet onnut, maar veeleer zeer neodig achte, dat
de weldaden des Allerhoogsten gekend worden, en eene juiste en
ongeveinsde erkenning van eigen zwakheid aan geenen hoogmoed
mag worden toegeschreven. En dit vooral, daar ik tot U spreek,
uit wiens geheugen ik niet hoop dat deze dingen immer zullen wor
den gewischt. Ik zoude inderdaad my niet waarlijk dankbaar achten
voor zoo groote weldadigheden , indien hare vermelding moest op
houden met mijn leven. Aan U schrijf ik onder velen deze dingen
des te eerder, opdat gy hetgeen gy wegens uwen leeftijd zelve niet
gezien hebt, voor het minst uit den mond van uwen vader in het
geheugen prent, en op uwe beurt aan uwe jongeren, die het mis
schien niet gehoord hebben, zoo dikwerf daartoe gelegenheid is,
weder overbrengt, opdat dezen het aan hunne kinderen verhalen,
ten einde zy de daden des Heeren niet vergeten, en Zijne Wet
mogen onderzoeken."
Als hy vervolgens nog eenige ophelderingen gegeven heeft van den
aart en het nut van DE LYRA'S Postillen en zijne eigene bearbeiding
daarvan, zoo besluit hy zijne Inleiding met deze woorden: //Zie
daar dan, geliefde zoon! mijn testament. Dit zij U mijne erfmaking,
dat in de Wet des Heeren uw lust zij , en gy Zijn Woord over
denkt dag en nacht. Die overdenking zal U door het lezen van
deze en dergelijke schriften des te zuiverder en liefelijker worden.
Aanvaard het geschenk uws vaders , U met vaderlijke tederheid en
vreugde aangeboden. En thands genoeg hiervan. De hulp van dien
t>AULUS VAN BURGOS EN ZIJNE ZONEN. 207
almachtigeri God, van wien alleen ten allen tijde alle wijsheid is,
met ootmoedige gebeden aangeroepen hebbende, laat ons thands de
hand aan den ploeg slaan!"
Van mindere uitgebreidheid maar nog ruim zoo belangrijken in
houd is het andere hoofdwerk van den Bisschop van Burgos: On
derzoek der Schriften geheeten. Hy arbeidde daaraan tot in
hoogen ouderdom, en het mocht hem te beurt vallen het nog kort
vóór zijn overlijden ten einde te brengen. Ons bestek laat niet toe,
hier plaatsen by te brengen uit dat werk, ingericht voornamelijk
tot overtuiging zijner voormalige geloofsgenooten , en waarin hy , naar
zijne gemeenzame bekendheid met de oudere zoowel als latere Rab-
bijnsche Godgeleerdheid, zeer merkwaardige aanhalingen tot staving
van het Christelijke geloof heeft ingelascht uit de verklaringen dier
Joodsche Meesters wegens den persoon, de kenmerken, en het ko
ninkrijk van den beloofden Messias. Alleenlijk moge een enkel ge
tuigenis, als uit des eerbiedwaarden grijsaarts zwanenzang, hier nog
eene plaats vinden ! Hy drukt zijne byzondere verwachting aangaande
de toekomst der Israëlitische natie volgens de Propheten (eene ver
wachting trouwens, die in haren grondslag in geheel de Roomsche
Kerk nimmer uit het oog verloren is gegaan, veel min ten eenen-
niale verloochend) op deze wijze uit: //Aangaande de overige Israë-
liten , die tegen den tijd van CHRISTUS wederkomst zullen overgebleven
zijn, zoo houden wy vast, dat zy, de logen van den Antichrist
geopenbaard zijnde, den CHRISTUS getrouwelijk zullen aanhan
gen, voor het geloof in Hem groote vervolgingen tot den marteldood
toe ondergaan, en in dat geloof met overgegevenheid volharden tot
den einde. Hiervan is te verstaan hetgeen de Apostel schrijft (Rom.
XI): Geheel Israël zal zalig worden: en de Propheet
HOSEA (III :4, 5): De kinderen Israëls zullen vele dagen
blijven zitten zonder Koning en zonder Vorst en zon
der offer en zonder opgericht beeld, ofEphod ofTe-
raphim. Daarna zullen zich de kinderen Israëls be-
keeren en zoeken den Heer hunnen God en David
hunnen Koning, alwaar de Chaldeeuwsche Paraphrast dus heeft:
En zy zullen Messias, den Zone Davids, hunnen Ko
ning, gehoorzaam zijn. Zoo zal dan ten slotte geheel de
Israëlitische natie bekeerd worden tot het geloof in CHRISTUS.//
De vier zonen, welke PAULUS, vóór zijnen doop en zijne spoedig
daarop gevolgde wijding tot den priesterlijken stand, uit zijnen
208 PAULUS VAN BURGÖS EN ZIJNE ZONEN.
MAUIAN.V, XIX. 12. »In mui Hispania Maurorum octo millia, Judaeo-
BEKEERIKG VAN JODEN BY MENIGTEN. 213
verhaalt in zijn Annalen van Aragon , dat Koning FERDINAND voor hem
den Cardinaalshoed verlangd heeft.
1 HERNAN PEREZ DE OUZMAN in de boven aangehaalde Generaciones,
p. 309. c. 4.
DE REGERING VAN FERDINAND EN ISABELLA. 217
1 DIEGO ARIAS , Tresorier en Secretaris van HENDRIK IV. , was een dier
Joden, die in den loop der veertiende eeuw by menigten den doop hadden
begeerd en ontfangen. Een zijner zonen was Bisschop van Segovia, een
meer woelig staats- en krijgsman dan lofwaardig kerkvoogd, die ook later
de vervolging der Inquisitie door uitwijking naar Rome ontging. Van
DIEGO'S anderen zoon, PEDRO ARIAS D'AVILA en diens zoon PEDRO en JMN
(voorvaders der Graven van Punoënrostro, Grandes van Spanje tot den
huidigen dag) stamt een geslacht af, dat even als evengenoemde hunne
vaders door ongemeene krijgs- en heldendaden eeuwen lang heeft uitge
blonken.
KARAKTER VAN KONINGIN ISABELLA. 221
aan de Academie van Salamanca , een zoon van den Graaf van Parédes
te Alcala de Henarez , Don FEBDINAND DE VELASCO verklaarde PLINIUS
en OYIDIUS , Dona LUCIA DE MEDRANO gaf onderwijs in de klassieke
letteren, met welke de Markgraaf van Denia nog op zijn zestigste
jaar wilde kennis maken.
Voor Europa, voor de Christenheid, bereidde zich in die dagen
een geheel nieuw tijdvak. De drukkunst was uitgevonden en had
hare machtige werking reeds verre uitgebreid ' ; de Kerkhervorming
stond eerlang door te breken ; de inneming van Constantinopel (a°. 1453)
door de Turken zoude een laatste verovering van den Islam in Europa
zijn, doch die eerlang in de hand der Goddelijke Voorzienigheid
tot nieuwe ontwikkelingen ten goede in het midden der Christen
heid zelve moest dienstbaar worden. Spanje in die dagen stond onder
zijne FERDINAND en ISABELLA aan eene der hoogste plaatsen van het
Gatholieke Christendom en de Europeesche beschaving. Aan de ko
ninkrijken van het Spaansche Schiereiland had de wereld drie voor
hare geschiedenis hoogst merkwaardige en beslissende gebeurtenissen
by de uiteinden der middeleeuwen te danken : de opening van een
nieuwen weg naar Oost-Indië door de omzeiling van Africa, die de
Portugeesche zeeheld VASCO DE GAMA het eerst beproefde, — de
verovering van Granada en de algeheele vernietiging daarmede der
Muselmansche heerschappy in Spanje , door FERDINAND en ISABELLA , —
en de ontdekking van America door COLUMBUS in hunne dienst.
winnen voor het Evangelie, maar ook, gelijk hare vaderen, uit be
trekking tot hunne in Spanje gevestigde geslachten van ouds. Zy
ook zelve droeg door hare afkomst in de vrouwelijke lijn uit Ko
ning JOHAN I. van Portugal , wiens moeder eene Israëlitische ge
weest is, Israëlitisch bloed in hare aderen. Van Joodsche Geleerden,
Geneesheeren , Rentmeesters , Staatsdienaars waren, als wy zagen,
de Koningen hare Voorgangers van ouds omringd geweest; en ook
aan Koningin ISABELLA en haren gemaal hebben Joodsche mannen
dikwerf trouw en diensten bewezen. Een hunner, Don ABRAHAM SE
NIOR, had zich in een gewichtig oogenblik voor hare troonsopvolging
(dat der verzoening van FERDINAND en ISABELLA met Koning HENDEIK
IV.) derwijze in haar voordeel gekweten, dat by eene algemeene in
trekking of vermindering van gunsten en pensioenen, door de kroon
van Castilië verleend, de evengenoemde Joodsche Rentmeester onder
de zeer weinigen in getal geplaatst werd, wier inkomen geoordeeld
werd niet te mogen verminderd worden'. Ook de vermaarde R. DON
ISAAC ABARBANEL, gelijk wy nader zien zullen in byzonderheden,
heeft een geruimen tijd het vertrouwen der Catholieke Koning
en Koningin genoten. Van Conversos in allerlei betrekkingen
waren beide steeds en talrijk omgeven, even als in de dagen van
Koning JOHAN II., ISABELLAAS vader, tot de Conversos, onder
anderen, heeft behoord een der grootste Staatsdienaars van dien tijd,
in de kronijken der evengenoemde regering eervol telkens met vele
byzonderheden genoemd, FERDINAND DIAZ DE TOLEDO, wiens zoon,
Don PEDRO DE TOLEDO , onder de regering van ISABELLA eerst Deken
geweest is van het Aartsbisdom van Toledo onder den Cardinaal DE
MENDOZA, later (a° 1489), by de inneming van Malaga op den Moor ,
om zijne uitnemende verdiensten de eerste Bisschop dier glansrijk
heroverde stad geworden is. Voorts' hebben tot de naaste omgeving
der Koningin nog behoord en haar, deels als Geheim- en Kronijk-
schrijvers , deels als Secretarissen van Staat , gediend FERNAN ALVA-
RES DE TOLEDO (die later Protonotaris van Granada geworden is en
wiens afstammelingen, sedert, den titel van Graven van Cedillo be
zeten hebben) 2, FERNANDO DEL PULGAR, de welbekende Schrijver
sluiten, die, onder hare regering eenmaal genomen, niet dan met
de uiterste vastheid en zonder eenigen schroom voor de gevolgen
zoude worden doorgezet. Zoowel Cortes als Adel en Grooten in
Spanje waren tegen de Inquisitie ingenomen ; het waren de Ordes
geestelijken eigenlijk die ze dreven , het was alleen het ruwe gros
der bevolking , dat ze hier en daar begeerde of althands ondersteunde.
Men heeft later (toen de geschiedkunde in Spanje zich ten eenen-
male onder het geweld der Inquisitie tot allerlei vervalsching en
verdonkering van feiten heeft moeten laten gebruiken) aan meer dan
éénen grooten naam uit de omgeving van Koningin ISABELLA het
aanraden of goedkeuren zoo der nieuwe Inquisitie als der verbanning
van de Joden als een titel van eer toegeschreven. Zeker is het dat
althands noch de Groote Cardinaal, noch XIMENES, noch TALAVERA
de hulp van hunnen invloed aan dezen (ook bloot staatkundig be
schouwd) hoogst verderflijken maatregel hebben verleend. Aan XIME
NES wordt veeleer een Vertoog toegeschreven, dat tegen de invoe
ring met klem van redenen ten ernstigste waarschuwt, ofschoon het
waar is , dat diezelfde Staatsman in latere tijden de toen reeds een
maal bestaande Rechtbank tegenover den invloed der Vlaamsche
Edelen (zijne natuurlijke vijanden) veeleer ten stelligste gehandhaafd
en ook zelf de waardigheid van Inquisiteur-Generaal bekleed heeft '.
Van den Cardinaal DE .MENDO/.A was geheel de richting alles be
halve in den geest der Inquisitie2. En wat, eindelijk, TALAVERA
betreft, uit zijne handelingen als Aartsbisschop van Granada met be
trekking tot de aldaar verblevene Mohammedanen heeft hy zich ge
noegzaam doen kennen als den man die (even gelijk zijn voortref-
lijke Oom en opleider ALONSO DE OROPESA) niet met geweld, maar
door edele en werkdadige menschlievendheid de ongeloovigen tot het
Christelijk geloof zocht te brengen. Hy zelf heeft dan ook na den
dood zijner koninklijke Vriendin ISABELLA de vijandschap der In
quisitie, zoo met betrekking tot bloedverwanten als tot zijn eigen per
soon , tot groote verontwaardiging van alle braven , moeten ondervinden.
Alleen van Koning FERDINAND is gezegd geworden, dat hem voor
namelijk ten gunste der nieuwe Inquisitie het voordeel der schat
kist stemde, als die langs dien weg door eene reeks van verbeurd
verklaringen zoo zeer verrijkt stond te worden ; maar dat de con-
scientie der ook in hare dwaling altijd gemoedelijke ISABELLA juist
1 LLORENTE, IV. 354 et suiv.
1 PRESCOTT, I. 249.
15*
228 DE NIEUWE INQUISITIE.
by dit punt geenen vrede vond. Veel moeite had het ook deswege
nog in, om haar tot de invoering der Inquisitie te bewegen. Het
geen meest tot dat besluit moet hebben vermocht , was eene gelofte ,
toen zy nog slechts jeugdige Infante was , ten overstaan van dienzelfden
THOMAS DE TORQUEMADA (baren toenmaligen biechtvader) afgelegd,
dat zy, eenmaal Koningin wordende, het Catholiek geloof ten hoogste
zoude verheerlijken door de ketterijen ten wortel toe uit te roeien.
De eerste Pauselijke Brief, waarby dan nu de nieuwe Inquisitie
in het koninkrijk Castilië werd gegrondvest, dagteekent van het jaar
1478. "Van toen af volgden allerlei nieuwe verordeningen , voorrechten
der Inquisiteurs, regeling van hunne werkzaamheden, en wat des
meer mag zijn, elkander spoedig op. Te Sevilla het eerst opende de
Geloofsrechtbank de reeks harer gruwelen. De onderscheidene auto
riteiten ontfingen van regeringswege bevel haar in alles de sterke
hand te bieden. Alleenlijk werd dit bevel aldu3 begrepen, dat het
nog slechts de steden en het koninklijk domein gold, en niet het
grondgebied van den hoogen adel. Men zag daarop een menigte der
nieuwe Christenen op de goederen van den Hertog DE MEDINA
SIDONIA , den Markgraaf DE CADIZ , en andere Grooten in den ora-
-trek van Sevilla en in geheel Andalusië, eene schuilplaats aoeken.
Onmiddelijk vaardigden de Inquisiteurs bevelschriften tegen deze uit
gewekenen uit, met strenge bedreigingen van ban en andere straffen
aan allen, hoe verheven ook hun rang mocht zijn, die aan de schul
digen eene schuilplaats hadden verleend en de uitlevering zouden
blijven weigeren. In Sevilla zelve werden eerlang (a° 1481) als eerste
lingen der nieuwe Inquisitie omstreeks drie honderd Conversos
ten vure gedoemd; in de overige deelen van het gewest een getal
van twee duizend, terwijl zeventien duizend dezer beschuldigden
veroordeeld werden tot onderscheidene mindere straffen. Talrijke
scharen, dien ten gevolge, verlieten toen reeds het land, om veilig
heid te zoeken in Africa, in Portugal, in Frankrijk.
Geheel Castilië was van deze aanvangen der nieuwe Rechtbank
geschokt. Daadwerkelijke wederstand werd evenwel in dat Rijk niet
geboden. Met grooter bezwaren had de invoering in Arragon te
kampen (a° 1483). Aldaar stonden in een zelfden afkeer daartegen
verbonden die van ouds op hare vrijheden en onafhankelijkheid zoo
fiere en naijverige Ridderschap , de voornaamste geslachten der hoofdstad
(Saragossa) , en de menigte der Conversos en afstammelingen van
Gonversos, voor een gedeelte zelve tot de ovengenoemde standen
DE MEUWE INQUISITIE. 229
het zij van medeplichtigheid aan den dood van AEBUES verder te
niet ging.
De Inquisitie vervolgde van nu aan over geheel Spanje ongehin
derd haren loop. Zy vestigde haren zetel straks ook in de nieuw
ontdekte wereld met gelijke bloedgierigheid. Alleenlijk in het ko
ninkrijk van Napels gelukte , later , de invoering niet. In Spanje
woedde zy gedurende een drietal eeuwen , en daarboven ; zy heeft
nog' in de negentiende eeuw een oogenblik onder de regering van
FERDINAND VII. het hoofd opgestoken. Doch het tijdvak van hare
hoogste machtoefening was dat der uitgangen van de vijftiende en
geheel de zestiende eeuw. De slachtoffers, in hare vlammen verteerd,
in hare kerkers verstikt, zijn talloos. Alleen reeds gedurende de
achttien jaren van TORQUEMADAAS Inquisitoriaal bestier berekent men
het cijfer der ten vure gedoemden op meer dan zeventien duizend,
waarvan zes duizend acht honderd zestig slechts in beeldtenis; tot
mindere straften werden binnen datzelfde tijdperk veroordeeld meer
dan negentig duizend.
Het ligt geheel buiten ons bestek de geschiedenis dezer gedroch-
telijke Rechtbank ook slechts van verre na te gaan. By een oogen
blik , dat voor de Spaansche Kerk gewichtig en hachelijk was in de
dagen der eerste Kerkhervorming , en waarby Israëlieten van afkomst
weder op een geheel nieuwe wijze in aanmerking kwamen , moeten
wij evenwel de aandacht nog als ter vlucht bepalen.
De stem uit Wittenberg in het begin der vijftiende eeuw had
weerklank gevonden tot in de landen , het dichtst naby den Pause-
lijken zetel en het diepst onder zijne heerschappy gebukt. Wat voort
gangen een tijd lang de Kerkhervorming, of liever het woord van:
gerechtigheid niet uit de werken, maar uit het geloof!
zoo in Italië als in Spanje gemaakt heeft, is nog onlangs door een
Engelsche pen tot in byzonderheden beschreven '. In Spanje sperde
by de eerste verschijning dier leer de Inquisitie haren brandenden
muil wijd op. Vijftien jaren lang hielden processen wegens Luther-
aansche ketterijen hare rechtbanken bezig, by name die te Sevilla
en te Valladolid. Het was vooral in de eerste jaren der regering in
•
Spanje van PHILIPS II. , zoon en opvolger van Keizer KARET, V. ,
dat het gevaar van wege de nieuwe leer dringendst geoordeeld werd.
Dr. JUAN GIL, verkozen Bisschop van Tortosa, was bevonden ge
worden in het Protestantsche gevoelen te. staan , maar tot eene her
roeping (a°. 1552) gedwongen, die hy later diep betreurde. Andere
Spanjaarden, in zijne overtuiging deelende, waren uitgeweken; onder
dezen CASSIODORUS DE REINA, CYPRIANUS DE VALERA, JUAN PEREZ
DE PINEDA , die Bijbels en Catechismen in de Spaansche taal by me
nigten in hun vaderland wisten te doen verspreiden, door de dienst
vooral van eenen JULIAAN HERNANDEZ. De Inquisitie, dezen man in
handen gekregen hebbenUe, kwam weldra op het spoor van eene
menigte Protestanten in het koninkrijk, waarvan velen uitstekend
door geleerdheid, betrekkingen, en rang. Op een ontzachlijk auto-
da-fé, in tegenwoordigheid van den Koning en geheel het hof ge
houden, werd dan ook in het voorjaar van 1559 eene tallooze menigte
te Valladolid onthaald. Onder de slachtoffers van dien dag hebben
behoord, onder vele anderen, Dr. AUGUSTIN CAZALLA, Priester en
Kanonnik van Salamanca, Hofprediker en Aalmoesenier van Keizer
KAREL V. , mitsgaders zijn broeder FRANCISCO DT. VIBEEO CAZALLA ,
Priester , en zijne zuster BEATRIX DE VIBERO CAZALLA , alle drie
kinderen van den President der Rekenkamer PEDRO CAZALLA en
diens echtgenoote ET.EONORE DE BTVERO, van Jooclsche afkomst beide.
Aan alle drie werd het vonnis der verbranding (aan BEATRIX na
voorafgegane worging) voltrokken. Van de moeder werd op bevel
van diezelfde Rechtbank het lijk uit de kapel , haar familie-eigendom ,
opgegraven en in de vlammen geworpen, haar huis geslecht, een
gedenkteeken ter plaatse, waar het gestaan had, opgericht. Voorts
werden op datzelfde auto-da-fé en eenige lateren, gehouden eerst
op nieuw te Valladolid, vervolgens een en andermaal te Sevilla,
met den vuurdood gestraft: Don CARLOS DE SESO van Verona, een
moedig belijder der waarheid tot in den dood (zijne echtgenoote ,
Dona ISABELLA DE CASTILLA van koninklijk bloed, was veroordeeld
tot een onteerende straf en verbeurdverklaring harer goederen) , —
PEDRO CAZALLA van Valladolid , broeder der drie reeds genoemden van
hetzelfde geslacht, — Dona MARIA DE BOHORQUES, van het geslacht
der Markgraven van Ruchana, en wegens hare groote geleerdheid
op naauwlijks twintigjarigen ouderdom beroemd ' , met nog een aan-
werd later door de Inquisitie gevangen gezet, omdat zy, de gevoelens ha-
rer zuster Dona MARIA kennende, die niet behoorlijk had tegengegaan of
tegengesproken. Deze Dona JUANA werd in het kerkerhol der Inquisitie
moeder. Pas hersteld werd zy ter pijnbank gebracht, aan de gevolgen
waarvan zy na weinige dagen bezweek. De Inquisitie daarop — sprak hare
nagedachtenis vrij! LLORENTE, T. II. 293—295.
1 Men zie het proces van CARRANZA uitvoerig medegedeeld door LÏ.Q-
RENTE, T. III. 183—315.
234 DE NIEUWE INQUISITIE.
In het stelsel, dat aan de nieuwe Inquisitie het aanzijn gaf, was
deze maatregel, met hoe veel ijzerharde consequentie ook ten uit
voer gebracht, slechts een halve maatregel, zoo lang er nog Joden
in de Spaansehe koninkrijken bleven. En toch ! byna twaalf jaren ver
liepen nog tusschen de invoering der Inquisitie tegen de geheime,
en het edict ter verbanning ten eeuwigen dage van de openbare
Joden. Gedurende dat tijdsverloop waren dezen nog steeds in be-
treklijk goede verstandhouding met de Regering, en zelfs aan het
hof van FERDINAND en ISABELLA in ambten en aanzien. Aan reden
van klacht, vrees en mistrouwen scheen het intusschen niet te ont
breken. Als in 1480 de Cardinaal DE MENDOZA een Catechismus ten
behoeve der gedoopte Joden had uitgegeven, was eerlang daarop een
allerhevigst geschrift van eenen Jood verschenen , zoowel tegen de
Catholieke Godsdienst als tegen de regering der Catholieke Konin
gen. Men beschuldigde voorts de Israëlieten , dat zy niet alleen onder
de nieuwe Christenen, maar (hetgeen anders aan die natie se
dert hare verstrooijing in Christelijke landen gantsch niet eigen was)
ook onder de oude (van afkomst geen Joden geachte) Christe
nen proselyten maakte, — en het schijnt hun werkelijk by velen
dezer, vooral in Andalusië, gelukt. Gevaarlijk bovenal schenen de
talrijke , vermogende , en overal invloed hebbende Joden beide voor
Kerk en Staat te kunnen worden door verbindtenissen of verstand
houding het zij met buitenlandsche of ongeloovige Mogendheden , het
zij vooral met de insgelijks over geheel het land verbreide Con ver
so s. En had Israël als volk niet ten allen tijde en ter aller plaatse
uitsluitend op Palestina als op zijn eenig ware vaderland het oog
gehad, de kans zoude (volgens een Spaansch-Joodschen Schrijver)
hun wel eens schoon gestaan hebben , om eene machtige omkeering
van zaken in Spanje te beproeven. Hoe dit zij, het lang gedreigde.
236 VERBANNING DER JODEN UIT SPANJE IN 1492.
het zelfs door Paus GRKGORIUS II. (onder andere klachten tegen de
zen met den Stoel van Rome niet zeer bevrienden Vorst) verweten ,
dat de Joden in het begeven van openbare ampten aan de Christe
nen werden vóórgetrokken'. Wat hier van zij, men vindt ongetwij
feld de Joden in Portugal, onder de regering van dezen Vorst en
van meer dan éénen zijner opvolgers , in de hoogste staatsbedienin
gen geplaatst. Minister vun finantiën was onder Koning Dom DINIZ de
Rabbino-Mor JI:I>A. Van Koning Dom FERNANDO was een latere D.
JUDA Groot-Tresorier , D. DAVID een zeer bevoorrecht gunsteling.
Weinig (even als wy zulks ook in Castilië en Arragon gezien heb
ben) deden daartegen af enkele besluiten van Vorsten in tégenover-
gestelden zin, als wanneer b. v. Dom DUARTE (in de eerste helft
der vijftiende eeuw, waarschijnlijk op aandrang van Cortes of Gees
telijken) alle openbare ampten by Koning , Koningin , Infanten ,
Grooten en Prelaten den Joden ontzeide. Wy zagen reeds de byzon-
dere betrekking, die tot dit volk door zijne geboorte gehad heeft
Dom DUARTKS Vader , Koning JOHAK I. 2.
En niet slechts enkele Israëlitische mannen , maar het gansche lichaam
der natie heeft onder al die Koningen uitgebreide voorrechten ge
noten , haar verzekerd als eene op zich zelve staande , van de Chris
ten-ingezetenen geheel afgescheidene , en met dezen op nagenoeg ge
lijken voet behandelde bevolking. Dus, onder anderen, was in geen
gedeelte van het Schiereiland de waardigheid van Groot-Rabbijn
(Babbi-mör in Portugal) aanzienlijker en met meer zorgvuldigheid
door de wetten omschreven en gewaarborgd dan in dat koninkrijk * .
Dus, insgelijks, werd door Koning JOHAN I. een Pauselijke Bul van
CLEMENS VI., hernieuwd door BONIFACIUS IX. (a°. 1389), op voor
spraak van zijn hier reeds vermelden Hofarts *, bekrachtigd, ter
handhaving van der Joden meest volledige vrijheid in het houden
hunner feesten , het volbrengen hunner plechtigheden , en in het ge-
Wy keeren terug tot den algemeenen loop van der Joden lotge
vallen in Portugal. Koning JOHAN II. , in 1492 een zeker aantal der
uit Spanje verdrevenen in zijne Staten opgenomen hebbende, begon
reeds in 1493 meer of min in de voetstappen te wandelen der Ca-
tholieke Koning en Koningin. Al wat nu boven het bepaalde
aantal familiën met welke het verdrag gemaakt was over de grenzen
kwam, werd gegrepen en ter slaverny gedoemd; onnoozele kinderen
van de harten hunner ouders, van de borsten der moeders weggerukt
en naar de nieuw ontdekte eilanden van St. Thomas en anderen
gevoerd. Aan deze schreeuwende mishandelingen stelde wederom de
zwakke gezondheid des Konings en andere nevenomstandigheden
eenigermate perk en paal '. Zy hielden ten eenenmale op, als (a°
1495) Dom MANUEL, JOHANS neef en schoonbroeder , by ontstentenis
van erfgenamen in de rechte lijn, zijn opvolger op den troon van
Portugal werd. Deze Vorst begon zijne regering met de edelmoe
digste besluiten ten opzichte der Joodsche vluchtelingen , en nog lang
is , niettegenstaande de vervolging straks ook van hem ondervonden ,
zijne nagedachtenis onder de Joden uit Portugal in groote achting
geweest, blijkens den naam van El Rey Judeo (de Joodsche
Koning), die hem in sommige familieoverleveringen gegeven wordt.
Van overoude tijden was Africa een werelddeel voor Israël belang
rijk, en door zijne verstrooiden op onderscheidene punten bevolkt.
Egypte, het land zijner vroegste volksgeschiedenis, onderscheidde
zich even als in de dagen der Grieksche en Bomeinsche wereldheer-
schappy, zoo ook later onder die van den Islam, door het groote aantal
steeds zijner Joodsche bewoners. Sedert de tijden van MAIMONIDES
bleef zoowel Caïro als Damiate en andere Egyptische steden ook
roem dragen op beduidende Talmudische geleerdheid en Rabbijnsche
kweekscholen. Naar die gewesten dan , werwaarts in die eeuwen
Joden van onderscheidene plaatsen in bedevaart plachten op te
gaan om de Synagoge te bezoeken, waar MOSES de groote Wetgever
gezegd werd geboren te zijn (!) , zullen zich waarschijnlijk ook wel
vluchtelingen uit het Spaansche Schiereiland begeven hebben. Even-
w.el zijn het niet zoozeer de Oostelijke deelen van Africa, als wel de
Westelijke, bepaaldelijk de dusgenaamde Barbarijsche Staten, alwaar
de Spaansch-Joodsche uitgewekenen zich eigenlijk als afzonderlijke
Gemeenten hebben neergezet en voortgeplant. De betrekking tusschen
de Joden oorspronkelijk in Noord-Africa gevestigd en die van het
Spaansche Schiereiland was reeds eeuwen lang vóór de dagen van
FERDINAND en isABELLA veelsoortig en levendig. Thands, nu de bo
dem aan deze zijde van de straat van Gibraltar aan den Israëliet
van Godsdienst ontzegd werd, was niets natuurlijker dan hunne
nederzetting in grooten getale aan gene zijde dier van ouds beroemde
wateren. Te Tripoli, Tunis, Algiers, Mequinez, Oran, Fez en ge
heel het Marokkaansche keizerrijk vonden zy, by tien duizenden,
geloofs- en stamgenooten , die aldaar niet slechts talrijke, maar ook
tot zekere hoogte door geleerdheid aanzienlijke Synagogen vormden.
Toch bleef ook in die Gewesten de nieuwe uit Spanje afkomstige
bevolking een tot op dezen dag, zoowel van de Barbarijsche als
van de zoogenaamde Frankische (algemeen-Europeesche) Joden, afge
zonderd bestaan behouden. Doch hun toestand was hier op verre n»
zoo glansrijk niet, als in het Spaansche vaderland of in de meeste
hunner Europeesche vrijplaatsen. Wel hebben zy van wege Keizers,
Deys en Beys, vrijheid van Godsdienst en bescherming voor het meest
BARBARIJSCHE STATEN. 251
geweest. Zy heeft zich in die stad, even als overal elders by uitne
mendheid getrouw aan hare Overheid betoond, en zich door allerlei
belangrijke diensten achting en roem verworven. Onder de Israëlie
ten, die niet alleen met hun vermogen, maar in eigen persoon den
Koning van Spanje in den kamp tegen den alouden vijand op Afri-
caanschen bodem bygestaan hebben, vermeldt de geschiedenis vooral
de dappere, uit Arragon afkomstige, geslachten van CANSINO en SA.-
PORTAS. Toch is later (ten j are 1669) door den Spaanschen Gouver
neur, den Markies DE LOS VELEZ, het verblijf te Oran aan de Jo
den ontzegd geworden, en hebben zy zich van daar naar onderschei
dene zeehavens van Italië moeten begeven. Doch aan de SAPOBTAS
werd door den Gouverneur een open brief by die gelegenheid ver
leend, inhoudende erkenning van de diensten door hun geslacht be
wezen, en de merkwaardige verklaring, dat de uitdrijving hen om
geene andere reden trof dan de onmogelijkheid die er voor zijne
Catholieke Majesteit bestond om Joden in zijne Staten te dulden '.
DE BARRIOS, t. a. p. p. 13—18.
JOST, VIII. 50 en volg.
JODEN UIT SPANJE IN TURKIJE. 253
Spaansche, JOM TOB ATIAS de Joodsche naam van zijnen vriend en mede
arbeider. Er zijn dus niet, gelijk men overal vindt ondersteld , vier, maar
slechts twee uitgevers van den Bijbel van Ferrara geweest.
UITGEWEKENE SP A AN$CH-JOOI)SfillE SCHRIJVERS. 250
Elzas aan Frankrijk in het laatst der zeventiende eeuw , kende tot
in onzen tijd dit Rijk drie, ja, vier zeer onderscheidene afdeelingen
van Joden op zijn grondgebied: oorspronkelijk Fransche, Duitsche
of Elzasser Joden, Italiaansehe bepaaldelijk te Avignon, Spaansche
en Portugeesche hoofdzakelijk te Bayonne en te Bordeaux gevestigd ,
alwaar onder velen aanzienlijk geweest zijn de geslachten FURTADO ,
DE GRADIS, HENRiauEs DE CASTRO , en RODRiouES. Over het geheel
heeft de Spaansche en Tortugeesche afdeeling in Frankrijk zich meer
door goeden naam ' en vermogen onderscheiden, dan door de veel
heid van geleerde namen en letterkundige werken, die haar, als
wy zagen, ook na de ballingschap uit het Schiereiland, zoo byzon-
der bybleef in Italië en Turkije. Dat het haar evenwel ook op
eerstgemeld grondgebied aan geene wetenschaplijke vorming en ver
diensten ten eenenmale ontbroken heeft, is uit enkele opgaven ons
bereids gebleken. In de achttiende eeuw heeft zy in den Parijschen
Bibliothecaris PEREIRA den man opgeleverd, wien de eer wordt toe
gekend te zijn voorganger geweest van den Abt DE L'EPÉE in het
onderwijs en de vorming van doofstommen.
1 Een der oprichters was de boven reeds (bl. 251) genoemde Agent Don
SAMUEL PALA.CHE.
VEREENIGDE NEDEHLA.NDKN.
1 Bladz. 26 boven.
1 De sohoone Hebreeuwsche uitgave van het Oude Testament door Jo-
SEPH ATHIAS, werd door de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden
erkend met een gouden gedenkpenning aan een halsketen van hetzelfde me
taal. Zie KOENEN, t. a. p. bh. 326.
18
274 UHIËL DA COSTA.
een leven na dit leven. Het Geschrift van Dr. DA SILVA, waarin,
gelijk de Voorrede het verklaart, de Schrijver van het Onderzoek
alleenlijk by zijn voornaam , werd aangeduid, //uit eerbied voor
het bloed waaruit hy gesproten was," is niet zonder bondigheid ge
schreven, voor het overige met groote scherpheid tegen den persoon,
doch nog altijd met een uitzicht op zijne wederbrenging. Het tegen
deel gebeurde. Nog datzelfde jaar gaf URIÉL zijn Onderzoek der
Phariseesche Overleveringen, vermeerderd met de weder
legging van DA SILVA'S tegenschrift , in het licht. De Magistraat der
stad Amsterdam nam kennis van de zaak, en begon gerechtelijke
vervolgingen tegen een boek , waarin de onsterflijkheid der ziel recht
streeks ontkend werd. De Exemplaren werden in beslag , de Schrijver
in verzekerde bewaring genomen. Zijne broeders, hoezeer van zijne
gevoelens ver verwijderd en afkeerig ' , verkregen onder borgtocht
üijn ontslag. De zaak werd verder afgemaakt met den Schout tegen
drie honderd gulden boete met verlies van de boeken.
Van toen af begaf zich de ongelukkige Sadduceër nog veel dieper
op zijn rampzaligen dwaalweg , en verloor tevens in den strijd welken
hy voerde, dat kenmerk van openheid, waardoor die tot hiertoe
voor het minst veredeld was geworden. Hy liet nu alle geloof aan
een onmiddelijke Openbaring ten eenenmale los en werd in gevoelen
en praktijk volkomen Dei'st ; doch besloot tevens , na vijftien jaren
lang van allen bestreden , van allen , ook zijne naaste bloedverwanten
en eigene broeders , veroordeeld te zijn geworden , zich voor het uit
wendige met de Synagoge te verzoenen. Die verzoening werd dan
ook, door bemiddeling van een zijner neven, een man van aanzien
en invloed in de Gemeente , te weeg gebracht , vijftien jaren nadat
hy zich het eerst van haar had afgezonderd.
Weldra brak de strijd heviger uit dan immer, om niet meer te
eindigen dan in het schrikbare misdrijf, waarmede deze tragische
geschiedenis zich in den dood des afgedwaalden besloot. Nieuwe
openbaringen van zijne denkwijze over de Wet van MOSES zoowel
als over de inzettingen der Eabbijnen hadden ten gevolge
zeven jaren van een staat van afzondering en gemis van allen om
gang met menschen, in het midden van het volk des lands, waar-
1 Een hunner was JOSEPH DA COSTA, tot wien aan het hoofd zijner
mede-Archisynagogen in 1650 de opdracht gericht is der Spaansche uit
gave van R. MENASSEH'S Hope Israëls.
SPINOSA. 277
1 Deze kastijding, gelijk zy van overoude tijden binnen de muren zelve der
Synagoge plach te geschieden , en ook uit de Geschiedenis des Nieuwen Tes-
taments overbekend is (2 Cor. XII : 24. Hand. der Apost. XXVI: 11. Math.
X:17), was in de Joodsche Overleveringswet de naaste straf aan den ei
genlijken ban. Ex c o m mum ca t i on e minor atque honestior, noemt
haar WITSIUS (in mtd Pauli, Sect. I § 20).
1 Het reeds genoemde Exemplar vitae humanae.
1 DE SPINOZA is de Portugeesche vorm van den eigenlijken Spaan-
schen familienaam des Wijsgeers: D'ESPINOSA.
278 SPINOSA.
door hunne eigene Gemeente en stamgenooten met verontwaardiging
teruggestooten en veroordeeld, — beide gelijkelijk vervreemd van
het denkbeeld eener onmiddelijke of persoonlijke openbaring van
God aan menschen! Doch daar de een in de onbestemdheden vau
een bloot natuurlijk Deïsme verdoolde, zoo verschanste daarentegen
de ander zich in de diepten van een kunstmatig Pantheïsme. Terwijl
de een, door de hevigheid van zijn karakter vervoerd, dwaling en
waarheid zonder onderscheid alleenlijk afbreekt, en by dat afbre
ken bezwijkt , zoo bouwt de ander daarentegen met -zeldzame kalmte
van geest en wiskundig overleg een stelsel van Wijsbegeerte en Ze-
dekunde op, dat hem lang overleeft, ja, by de verwarringen en
bewegingen onzer eeuw, als met nieuwe kracht van geestdrift hier
en daar herleeft.
Het is hier de plaats niet om in eene uiteenzetting van SPINOSAAS
stelsel te treden, gelijk hy dat heeft nedergelegd in den door hem
zelven (a° 1670) uitgegeven Tractatus Theologico politicus,
en in zijne nagelatene Schriften, en onder dezen by name in zijne
Zede kunst en in zijne Brieven. Dit slechts zij op het zuiver
historisch gebied , waarbinnen wy ons hier bewegen , van zijn veel
besproken Pantheïsmus opgemerkt, dat het, hoe ver ook afgeweken
van den geopenbaarden God in het Woord des Ouden Testaments,
toch in zijn binnenste wezen zich door het stellige kenmerk van een
Israëlitischen oorsprong onderscheidt. SPINOSA toch was Pantheïst
ongetwijfeld, maar niet in dien groven zin, waarby het zaamgenomen
Alles God is , en aldus eene levenlooze , redelooze godheid in de
plaats treedt van den levenden God der Schepping, der Openbaring,
der Verlossing. Hy was Pantheïst in die fijner, en daardoor zelve
zoo veel gevaarlijker opvatting, welke by uitsluiting aan God een
wezenlijk bestaan , het eeuwige en eenige ZIJN toeschrijft , maar dan
ook al wat zichtbaar of onzichtbaar, lichamelijk of onstoffelijk bestaat,
niet als schepping of wezen buiten God, maar als zelfwijziging
van dat ééne hoogste, dat eenig bestaande Wezen begrijpt. Het
Pantheïsme van SPINOSA is op die wijze niets anders dan de afge-
trokkene, van Geschiedenis en Openbaring ontdane, en daardoor
op wijsgeerig grondgebied verbasterde opvatting van den naam en
het denkbeeld Desgenen , wiens naam is : IK BEN , de JEHOVA van
Israël. Het is op dezen grondslag, dat de Spaansch-Joodsehe Wijs
geer, zijn verstand niet onderwerpende aan de historische waarheid
-in Gods Woord , en als ware het vast besloten om zich geene in
SPIPIOSA. 279
grijping van God in de wereld door wonderen of eenigerlei onmid-
delijke tusschenkomst te denken, zich een stelsel (een Godsdienst, zoo
men wil, in zeker opzicht) gevormd heeft, van alle stelsels, welke
zich loochenaars der Goddelijke Openbaring bedacht hebben, niet
slechts het consequenste misschien , maar ook het gemoedelijkste.
Want ook met deze zijne zelfgemaakte wijsgeerige Godsdienst hing
ten naauwste zamen dat eener even zeer afgetrokkene , maar schoon-
schijnende zedekunde. Vereenigd kwamen beide neder op deze uit
komst : wGod moet gekend worden. Hem te kennen en belange
loos lief te hebben is het beginsel van alle plicht en de zaligheid
zelve."
Het kan niet ontkend worden, dat SPINOSAAS leven naar dit zijn
stelsel is ingericht geweest, indien niet veel meer dat stelsel zelve
de uitdrukking moet genaamd worden van zijn karakter, dat inder
daad iets even edels heeft gehad in aanleg en richting , als zijn vernuft
veelomvattend was en diepzinnig. De levensloop van den vermaarden
Pantheïst was kort en in uiterlijke lotgevallen , vooral na zijnen
uitgang van de Synagoge, niet rijk, — maar toch ook uit een
menschkundig oogpunt zeer merkwaardig. Geboren te Amsterdam ten
jare 1632, gelijk reeds aangeduid werd, uit edele ouders van de
Portugeesche Synagoge, ontfing hy in zijne jeugd grondig onderwijs
in de Joodsche Godsdienst en Godgeleerdheid. In het Latijn heeft hy
onderwijs genoten van den Geneesheer VAN DEN ENDE, wiens ge
voelens men meent dat op den jeugdigen SPINOSA een beslissenden in
vloed voor geheel zijn verder leven hebben geoefend. Doch het zijn
veel meer de schriften van DESCARTES geweest, die hem als wijsgeer
vormden , en op welker grondslagen hy zijn eigen veel besproken
stelsel opgetrokken heeft. Spoedig reeds na deze kennismaking begon
hy zich aan de zamenkomsten en plechtigheden der Synagoge te
onttrekken, en deswege in onmin met de Rabbijnen te geraken.
Pogingen om hem voor hun geloof te behouden of te herwinnen,
leden schipbreuk. Eerlang werd de oneenigheid openbaar; hy werd
kerkelijk bestraft, zelfs by het uitgaan van eene openbare plaats
aangegrepen en met een onmiddelijken dood bedreigd. Zoo week hy
uit en verliet Amsterdam, alwaar hy niet langer veilig was, voor
het verblijf te Bijnsburg, straks te Voorburg, eindelijk in den Haag.
Naauwlijks intusschen had hy de hoofdstad verlaten , of de Hoofden
der Synagoge spraken den grooten ban over hem uit, tegen welk
vonnis hy eene uitvoerige Verdediging schreef, die evenwel nooit
280 DB. ISAAC OBOBIO DE CASTBO.
1 By name een gedeelte der gebouwen , waar eertijds het Hof van Br e-
286 PORTUGEESCHE JODEM IN .NEDERLAND.
den van een der prachtigste kwartieren der Residentie gelegen is.
Zy hebben zich aldaar nedergezet en straks een bedehuis opgericht
en een begraafplaats gekocht, in de tweede helft der zeventiende
eeuw. Een der eerste Israëlieten evenwel, aan wien in de hofstad
een brief van burgerschap (a° 1672) is verleend, was van Poolschen
oorsprong. Zijne nakomelingen, POLAK DANIELS, zijn nog heden in
dezelfde stad aanwezig en geacht.
Het aantal intusschen van Portugeesche en Spaansche Israëlieten
bereikte omstreeks dienzelfden tijd en in de eerste twintig jaren
der achttiende eeuw zijn toppunt van luister en bloei, bepaaldelijk
in den Haag en te Amsterdam. Onder de geslachten , het zij door
hunne aloude historische herinneringen , het zij door hun verbazend
vermogen, het zij door hunne staatkundige verdiensten, het zij in
alle die opzichten te zamen aanzienlijk , behoorden , behalve de reeds
in den loop dezer mededeelingen hier en daar herinnerde, ook nog
die van OSORIO, LEVI XIMENES, PEREIRA, SALVADOR, LOPESDELIZ,
MACHADO , CAPADOSE , DE SOUZA , BUENO DE MESQUITA , DE AZEVEDO ,
ABENDANA DE BRIÏO ' , DA VEIGA , NAVARRO , DE ALMANZA 6U vele
anderen.
Inzonderheid verdienen hier nog melding die mannen en familiën ,
welke , by name te Amsterdam , zich , even als hunne voorouders in
Spanje en Portugal, door verdiensten en bekwaamheden op staat
kundig gebied hebben onderscheiden. Even als te Hamburg, zoo
hadden ook te Amsterdam de kroonen van Zweden, van Denemar
ken , van Pruissen en nog andere Duitsche Staten , tot hunne Agen
ten en Residenten aanzienlijke en in zaken van Staat en handel ge
oefende leden der Portugeesche Synagoge. In hoedanigheid van Re
sident van Polen sedert het jaar 1679 in de hoofdstad gevestigd,
was FRANCISCO MOLO door zijne pob'tieke betrekkingen en schrander
heid byzonder bevorderlijk aan het Bondgenootschap tegen LODEWIJK
XIV, en bewees den Staten van Holland zoodanige diensten, dat
zy hem twee jaren lang vrijdom van lasten toestonden , — een voor
recht dat, met zeldzame uitzonderingen, niet anders verleend plach
te worden dan aan diplomaten, gevestigd in den Haag 2. Sir WIILIAM
zoo vele vakken, door de vaderen behartigd ook buiten den handel,
maakte plaats by de meesten voor de vadzigheid eener weelde, uit
al te groote voorspoed en gemakkelijkheid gesproten ; het dolle Ac-
tiespel naam voor een gedeelte de plaats in van dien handel op Oost ,
Zuid en West, eertijds met zoo veel vrucht voor hen zelve en voor
de landen hunner inwoning gedreven. De zeden verdierven of ver
slapten ; de Godsdienst , voor het uitwendige nog veeltijds streng of
plechtstatig onderhouden, verloor steeds meer en meer van die in
nerlijke gehalte, die de vaderen de Inquisitievuren zoo vaak had
doen trotseeren of rang en vaderland verzaken , om naar hunne over
tuiging (hoe dwalend dan ook) den God Israëls te dienen, en (dit
voorzeker met alle recht naar Oud en Nieuw Testament!) voor
geene beelden te buigen. Ook zelfs de roem op voorouderlijke her
inneringen, onder dat alles, verbasterde tot eene zaak voor het meest
van bloote ijdelheid of coteriegeest , waarby de eigenlijke oorsprong
van hetgeen waarop men roem droeg, vergeten of op den achtergrond
geraakte , by het overwicht meer en meer van geldelijk vermogen
boven alle uitnemendheden van min stott'elijken aart. Van een ande
ren kant wederom oefende de meerdere gemeenschap met Fransche
taal en letterkunde , Fransche wijsbegeerte , Fransche zeden , Fransche
ijdelheid van meer dan éénen aart, een alleszins verderflijken invloed
op die afdeeling der Joden , welke destijds , meer dan hunne broe
deren van Duitsche of Poolsche afkomst in Nederland , aan de ver
leidingen eener bloot wereldsche beschaving ten doel stonden.
Het weinige alzoo, dat door de Sephardim in Nederland in het
laatst der vorige eeuw op letterkundig gebied geleverd werd, was
dan ook nagenoeg geheel in dien Franschen zin en geest, en dien
ten gevolge veelal in de steeds meer en meer heerschappy voerende
Fransche taal.
In deze taal schreef inzonderheid een aanzienlijk lid der Portu-
geesche Gemeente omstreeks het midden en in de tweede helft der '
achttiende eeuw, ISAAC DK PINTO, die in eenige Kritische aan
merkingen op een artikel van VOLTAIRE'S beruchte Dictionnaire
philosophique het volk der Joden verdedigde. In de uitgezochtste
vormen van maatschaplijke beleefdheid geschreven, behandelt deze
Verdediging den onchristelijken Jodenhater met eene overdrevene be
scheidenheid, die de klem zijner redenen eigenlijk grootelijks verzwakt '.
1 Men zie het stuk zelve in de Essai Sistorique sur la colome de Suri
name (Paramaribo 1788), 2me Partie, p. 123—125. KOENEN, t. a. p. blz.
466—468.
PORTUGEESCHK JODEN IN OOST RN WEST. 293
de gehechtheid aan het huis van Oranje niet in het minst betrok
ken was, zijn later ook van verschillen tusschen de leden der Por-
tugeesche Synagoge op Suriname onderling gevolgd geworden. Met
het een en ander hebben nog andere omstandigheden medegewerkt
om den vroeger zoo gunstigen toestand van Suriname te doen ver-
achteren. De tegenwoordige kwijning der Nederlandsche West-indi-
sche koloniën heeft ook dien van Suriname wel niet verbeterd. In
deze Nederlandsche bezitting, overigens, heeft de Hoogduitsche af-
deeling, die zich eenigen tijd na de Portugeesche aldaar vestigde,
al zeer spoedig, vooral sints het laatst der vorige eeuw, in bescha
ving en aanzien de laatstgemelde ingehaald.
Op Curacao, eene Spaansche volkplanting sints 1527, later na
onderscheidene lotwisselingen aan de Nederlanders verbleven, hebben
zich reeds vroeg ook Joodsche inwoners bevonden. Zy hebben er even
wel eerst in de achttiende eeuw eene Synagoge gebouwd, die straks _
gevolgd werd van eene tweede. Tot oprichting eener Hoogduitsche
is het aantal Joden dier afdeeling nooit talrijk genoeg geweest. De
Portugeesch-Joodsche bevolking, in vroeger tijd ook op Curagao
aanzienlijk in bloei en vermogen, wordt op dit oogenblik gerekend
geen duizendtal zielen meer te bedragen.
Te New-York bestaat nog eene Portugeesche Synagoge, afkomstig
waarschijnlijk reeds van den tijd, toen deze stad Nederlandsch -gron-
gebied was, en sedert ook door de Engelsche regering beschermd.
Ook te Philadelphia en in andere steden der Vereenigde Staten heb
ben enkele Portugeesch-Joodsche Synagogen een afzonderlijk bestaan
behouden tot op dezen dag.
te doen was. Het oogenblik scheen dus niet minder goed gekozen
door de Joden dan de persoon, toen (als wy reeds zagen) MENASSEH
BEN ISRAÉL naar Engeland werd gezonden, om toelating en vrije
Godsdienstoefening voor de Israëlitische natie in Engeland, Schot
land en Ierland te vragen. Hy deed dit by twee merkwaardige Adres
sen aan den Lord Protector en hetGemeenebest ', waarin
hy onder anderen zijne verwachting te kennen geeft der zeer op
handen zijnde herstelling van hel Joodsche volk in het land der vaderen.
De Protector beriep eene vergadering van kerkelijken , rechtsgeleerden ,
en kooplieden op Whitehall, om over het voorstel raad te plegen.
Hy zelf verklaarde zich in die zamenkomst openlijk en met groote
warmte voor de toelating, op grond van de beloften der H. Schrift
aangaande de bekeering der Joden en alzoo ter eer en in het belang
der Christelijke Godsdienst en Kerk '. Iemand, die by deze zamen
komst tegenwoordig geweest is , heeft verklaard , dat hy nooit een
mensch zoo welsprekend gehoord had, als den Protector toen hy by
deze gelegenheid de zaak der Joden verdedigde. Evenwel vruchte
loos; de meerderheid, vooral die der kerkelijken en der kooplieden,
verklaarde zich tegen de toelating. Zoo bleef de vraag voor het oogen
blik uitgesteld, en de Joden alleen by wijze van oogluiking of met
bepaald verlof van den Protector in het Gemeenebest als vreemde
lingen, maar geenszins als Engelsche ingezetenen of als Israëlitische
Gemeente, geduld. Alleenlijk schijnt hun een stuk gronds voor een
kerkhof by wege van //huur voor den t ij d van negen hon
derd negen en negentig jaren" reeds destijds toegestaan te
zijn. Een openbare Synagoge te Londen, en mitsdien vrijheid van
verblijf en Godsdienst, werd eerst (opmerkelijk genoeg!) onder de
regering van KAREL den Tweede (a°. 1666) door hen verkregen.
Wellicht werkte hiertoe de byzondere omstandigheid mede, dat de
1 Behalve deze twee Adressen heeft hy ook nog andere geschriften over
het aangelegen onderwerp aan den Protector aangeboden , of in het open
baar uitgegeven. In handschrift bestaat althands van hem nog een Spaansch
adres tot aanbeveling van het volk der Joden aan de Engelsche regering.
Zie verder KOENEN, t. a. p. bh. 439.
1 Dat MENASSEH in CROMWELL ooit den Messias zou hebben vermoed is
een even ongerijmde vertelling, als dat hy aan tafel by den Protector een
groote som namens zijne natie hebbe aangeboden voor de St. Paulus-kerk
en de Bodleyaansche boekerij te Oxford. TOVEY , Anylia Judalca , p. 259 , 260.
296 PORTUGKESCHE JOUEN IN ENGELAND.
werd een boek van REUCHLIN , dat te dezer zake door de tegen-
party te Keulen ten vure gedoemd was (a°. 1514), van alle ketterij
en dwaling eerlang vrijgesproken door 's Pausen Commissarissen of
daartoe opzettelijk benoemde Rechters. Straks (a°. 1520) werd aan
den geheelen strijd een eind gemaakt (bevorderd waarschijnlijk door
de sedert ontstane bewegingen in de Kerk), toen de vermaarde
Edelman FRANS VON SICKINGEN zich tegen de party der kettermees-
ters ook deze zaak met ridderlijken ijver had aangetrokken.
Zoo had dan de zaak der verdedigers van den Talmud om der
wetenschap wille, en in de Roomsche Kerk zelve, getriumfeerd. In
den boezem der Protestantsche Kerken en Hoogescholen ging , sedert
het doorbreken van het licht der Hervorming, de studie van het
Hebreeuwsch langen tijd als aan de hand der Joodsche Meesters en
hunne schriften. De beide BUXTORFS, vader en zoon, staan aan het
hoofd eener groote schaar van Evangelische en Hervormde Godge
leerden en beoefenaars der Oostersche talen, die hunne kennis van
het oorspronkelijk der Schriften van het Oude Testament niet alleen
uit de boeken der Rabbijnen , maar ook uit het mondeling onder
wijs van Joodsche Taal- en Schriftgeleerden ontfingen. By al de
ontwikkeling en nieuwe richtingen , die aan deze studiën sedert eene
eeuw in de geleerde wereld gegeven zijn, wordt ook nog heden
ten «lage het groote nut erkend, dat daarvoor uit de Rabbijnsche
en Talmudische Schriften niet alleen vroeger getrokken is , maar ook
nog werkelijk te trekken blijft.
Een opmerkelijk gedenkteeken van den invloed dezer kennisma
king met de bron zelve in de oorspronkelijke taal, en alzoo door
tusschenkomst niet langer van het Pausdom en zijne V u l gat a, maar
van de aloude Synagoge , was de weering der dusgezegde Apocryphe
Boeken uit de Verzameling der Heilige Schriften van het oude Tes
tament, als Goddelijk erkend door de by de Hervorming uitgegane
Gemeenten. Het is hier overigens de plaats niet, om na te gaan
hoedanig in zijne verschillende, het zij gunstige het zij ook wel eens
ongunstige, gevolgen de invloed der Rabbijnsche Commentariën op
de Christelijke Uitleggers van onderscheidene kerkgenootschappen en
leeftijden geweest zij. Dat die invloed zich evenwel geenszins zoo
verre uitgestrekt heeft, om de van Rome en de Kerkvaders van ouds
ontfangene spiritualistische verklaring van Israëls Propheten "te
verdrijven, is openbaar uit de geschiedenis van dat gedeelte der
Christelijke Godgeleerdheid. Eerst later zou de dag beginnen aan te
304 DE JOt»EN EN I)Ë HERVORMING.
20*
308 SABBATHAI ZEVI , DE VALSCHE MESSIAS.
wijze door hem begrepen , het gevolg was. Meer en meer werd zijn
leven dat eens boetelings ; vasten zesmaal in de week , baden te mid
dernacht in zee, en wat des meer is. Tegen dat alles aan nam hy,
zeicle men, toe in schoonheid en schreef men aan de lucht in zijne
omgeving een welriekende geur toe. Deswege ondervraagd , gaf hy in
vertrouwen te kennen , dat hem eens in den nacht de drie Aarts
vaders gezalfd hadden. Op zijn vierentwintigste jaar (a° 1648) ver
klaarde hy zich het eerst de Messias uit den huize DAVIDS te zijn ,
die Israël van de heerschappy van Christenen en Mohammedanen
weldra bevrijden zou. Ten teeken van deze zijne hooge waardigheid
verstoutte hy zich den naam van JEHOVAH uit te spreken , hetwelk
by de Joden voor heiligschennis geldt , maar waarover hy , door de
Rabbijnen van Smyrna bestraft, ten antwoord gaf, dat die vrijheid
hem als Messias gegeven was. Nu werd hy doodschuldig en vogel
vrij verklaard , en nam de vlucht naar Salonichi. Aldaar met groote
eerbewijzing ontfangen, ging hy voort in het openbaar te leeren en
discipelen te maken. Straks volgde van de zijde der Rabbijnen een
vonnis , dat hem noopte de vlucht te nemen naar Athene , van daar
naar Moréa, straks naar Alexandrië, Caïro, Jerusalem, in welke
laatste stad hy zich, zonder verdere moeilijkheden te ondervinden,
vestigde. Daar plaatste zich aan zijne zijde zekere NATHAN BENJAMIN,
by wien hy te Gaza gastvrijheid genoten had ; deze , zich als Propheet op
werpende , begon in het openbaar het Messiasschap van SABBATHAI te on
dersteunen , en won hem daardoor een steeds grooter aanhang. Diezelfde
NATHAN schreef brieven aan al de Rabbijnen van het Heilige Land , hun
de nadering van het rijk des Messias aankondigende , en de afschaffing
aanbevelende van de beide vastendagen van den zeventienden van Tham-
muz ' en den negenden van Ab , nademaal er nu over de verstoring
van het weldra herstelde Jerusalem geene treurigheid meer zijn mocht.
De Messias was daar, zoo schreef hy, en ging zich eerlang, gelijk
uit de Kabbalah bewezen kon worden te moeten gebeuren, de kroon
des Sultans opzetten. Hy zou, ja, later eenen tijd lang verdwijnen
om, vergezelschapt van MOSES, de tien stammen van achter den
vloed Sabbathion op te zoeken en weder te brengen; maar dan moest
hy op een van den hemel afgekomenen leeuw , wiens tong als een
in het laatste gedeelte der vijftiende eeuw. Beide hebben ook onder
hunne Christelijke tijdgenooten aanzien genoten en nut gesticht. DE
BALMES heeft de Geneeskunst geoefend te Padua, en aldaar zoo over
dit zijn vak als over philosophie openbare voorlezingen gehouden,
die niet door zijne geloofsgenooten alleen werden bygewoond. Hy
was als taal- en letterkundige door de Spaansche School gevormd,
en vertaalde ook onderscheidene Arabische werken in het Latijn.
ELIA LEVITA heeft insgelijks te Padua onderwezen ; later door de
rampen des krijgs (a° 1509) van daar verdreven en van zijn vermo
gen beroofd, zette hy zich neder te Rome, alwaar hy de gunst ge
noot van den Cardinaal AEGIDIUS en onder merkelijk verbeterde
omstandigheden arbeidde. Ten jare 1527 deed de inneming en plun
dering van Rome hem in nog treuriger omstandigheden die stad ver
laten, als waarin hy vroeger uit Padua was getrokken, werwaarts
hy nu terugkeerde, doch straks door den vermaarden PAULUS FAGIUS
om in Duitschland te komen werd uitgenoodigd , alwaar hy eene
Hebreeuwsche boekdrukkerij bestierde. Het ongewone klimaat was
hem intusschen op reeds gevorderden ouderdom zoo ongunstig, dat
hy naar Italië terugkeerde en aldaar ten jare 1542 overleed. Zijn
geslacht is te Rome in aanwezen gebleven, alwaar het onder den
naam van TEDESCO, ter herinnering van de Hoogduitsche afkomst,
tot de aanzienlijksten der Synagoge aldaar, nevens de familiën AS-
CARELLI, PESSATA, DE ROSSi, CORCASSA en anderen heeft behoord.
In datzelfde Padua bloeide later nog een ander Rabbijn van Duit-
sche afkomst R. MEIR BEN ISAAC KATZENELLEBOGEN. Hy onderhield
met de Synagogen zoo van het Oosten als van het Westen eene
drukke briefwisseling; zijne Godgeleerd-rechtskundige adviesen waren
tot in Polen van groot gezag. Zijn tijdgenoot (hy stierf in 1565)
was R. OBAD.IA BEN JACOB SEFORNO , die Uitleggingen schreef over
den Pentateuchus , de Psalmen , het boek van JOB , het Hooglied
en den Prediker; en van wien ook een werk over Bovennatuurkunde
bestaat, hetwelk hy, overgezet in het Latijn, even als zijne verkla
ring van den Prediker aan Koning HENDRIK II van Frankrijk op
droeg. Hy is ook met REUCHLIN zeer bevriend geweest.
In de laatste helft der zestiende eeuw onderscheidde zich R. DAVID
BEN ISAAC DE FOM [S (uit een geslacht, dat zijne vestiging te Rorae
tot de eeuw van Jerusalems verwoesting terugbracht) , Arts , en Schrij
ver van onderscheidene taal- en uitlegkundige Schriften. Zijn Woor
denboek droeg hy aan SIXTUS V op, die veel werk van hem
TOESTAND IN ITALIË. 315
maakte. In datzelfde tijdvak leefde ook nog R. GEDALIA uit het ver
maarde geslacht der Portugeesche JACHIAS, die (a° 1590) in
negentigjarigen" ouderdom stierf, na zijnen roem onder de latere
Israëlitische Geleerden gevestigd te hebben door meer dan twintig
uitgebreide Schriften van exegetischen , theologischen , en wijsgeerigen
inhoud, onder welke de bekende Overleveringsketen, een ge-
denkteeken zoo van de vlijt als van het gebrek der toenmalige stu
die van Geschiedenis by de Joden. Te Ferrara schreef nog een an
der tijdgenoot, R. ABRAHAM FAEISOL uit Avignon , zijne Cosmographie ,
die wegens belangrijke opmerkingen geprezen wordt , — en R. AZARIA
DEI ROSSI (Hebr. ADOMIM) van Mantua , zijn historisch-kritisch werk ,
Meor Enaïm (Licht der oogen) genaamd. —- DAVID ASCOLI schreef
tegen het wederinvoeren van een afzonderlijk teeken aan de kleeding
der Joden door Paus PAULUS IV (a° 1559), eene Apologie der Jo
den in het Latijn, die hy met eenige jaren gevangenisstraf moest
boeten.
Sieraden der Italiaansche Synagogen in de zeventiende eeuw wa
ren R. JEHUDA ARIËL (gewoonlijk LEO DE MODENA) , Hoofd der Sy
nagoge te Venetië en Schrijver van talrijke zoo Italiaansche als He-
breeuwsche letter- en oudheidkundige en Godgeleerde werken , —
JOSEPH CONZIO te Asti, Uitlegger van het Boek ESTHER, ook Dich
ter , — DEBORA ASCARELLI te Rome , Dichteresse in de Italiaansche
moedertaal, — R. SIMON LUZZATO, bekend door zijne belangrijke
berichten over den toestand der Joden in zijnen tijd, en voorvader
van even als hy zelf vermaarde Schrijvers in Israël, — R. MOSES
COHEN PORTO, die zich in hetzelfde vak onderscheiden heeft, —
SALOMON BEN ISAAC van Marino, Schrijver van een geprezen Com-
mentarie over JESAIA, — MOSES BF.N MORDECHAI ZACUTH uit Am
sterdam , te Venetië sedert 1649 gevestigd , en bekend als mystiek
en Cabbalistisch Schrijver en Dichter, — SABBATHAI MAMIA, die
eene Overzetting beproefde van de Metamorphosen van OVIDIUS, —
en een groot aantal anderen. Onder de veelsoortige studiën der Jo
den in Italië heeft ook behoord de toonkunst. Dus vindt men ten jare
1623 melding gemaakt van een Partituur, door R. SALOMO MEHAC-
HACHAMIM uitgegeven te Venetië , op den tekst van eenige Salomo-
nische Psalmen. Tegen het einde der zeventiende eeuw was de luis
ter der Joodsche literatuur reeds merkelijk aan het tanen, doch om
in het vernieuwd leven , als wy later gelegenheid zullen hebben aan te
teekenen , omstreeks het slot der achttiende mede haar deel te hebben.
31G TOESTAIVD I!V ITALIË.
dene punten zich reeds in den loop der achttiende eeuw gantsch
nieuwe toestanden met betrekking tot het verdrukte Israël zouden
ontwikkelen, sedert de Kerkhervorming de staat der Joden zoo niet
nog dieper gezonken dan in Polen , althands zeker nog veel doodscher
en doodiger. Men kan, by slechts eenige belangstelling in de lotge
vallen en ondervindingen van Gods oude volk, de byzonderheden
en klachten niet zonder aandoening lezen, die by een Duitsch-Jood-
schen Historieschrijver van onzen tijd gevonden worden van hetgeen
zijne natie deed en leed, was en niet was, zeer bepaaldelijk tot op
het tijdstip van den Munsterschen vrede, en sedert, schoon met een
geringen schijn als van hoop op maatschappelijk herstel, tot op den
leeftijd van FREDERIK den Groote en JOSEPH II. Het was hier, om
met dien Schrijver te spreken1, ééne lijdende massa. En ware het
nog slechts eene lijdende, om zijne groote overtreding, om zijne
veelsoortige gebreken en ellenden verdrukte en geplaagde natie ge
weest! Doch in de dagen vooral, die tusschen het tijdstip der Kerk
hervorming en dat der aanbreking van de achttiende en negentiende
eeuw liggen, was zy nog veel dieper gezonken, — door langdurige
gewoonte veelzins ongevoelig geworden aan het leed , althands aan
de schande , die zy droeg. Eene natie zonder vaderland , zonder een
heid , zonder kunst of wetenschappen , zonder rechten , zonder kracht ,
zedelijk en lichaamlijk ontzenuwd , was zy zich eindelijk niet eens
meer bewust van hetgeen haar diep verval zelve nog kon getuigen
van vroegere roeping en heerlijkheid , noch van het tragisch-verhevene ,
dat nog altijd in den toestand gelegen was, overal waar voor het
minst nog tranen daarover geschreid werden, als op den bodem
hunner medeballingen in de zuidelijker deelen van Europa of op die
plaats zelve, waar eenmaal de Tempel stond. Hetgeen den Israëliet,
die zijne natie bemint, waarheen ook verstrooid of hoe diep ook
gezonken , het diepst bedroeft , is de geschiedenis van zijn volk te
moeten beschrijven, daar waar het tot geheele ongevoeligheid voor
alles behalve geldbelang en het individueele leven vervallen is, —
ja , waar het by verlies of gemis van alles , dat wy zoo even opnoem
den , zich daar te boven aan den afzichtelijken slaventoestand zoo
zeer gewend had, dat er hunne menigten gevoelloos vrolijk en wal
gelijk kluchtig onder konden zijn ! Ach , eindeloos dieper val nog
dan van dien SIMSON , die , tot dat hem met het hair van den
Nazireër de leeuwenkracht van den held was teruggekeerd, sich
aanstellen moest en spelen als een dwaas in het midden der Philis-
tijnen , omdat hy afgeweken was van zijnen God voor eenen tijd ! —
Waarlijk , men moet zich verwonderen over de kracht van herstel
baarheid die aan de menschelijke natuur, die in het byzonder aan
het volk der Joden (het volk der wederopstanding, zoo als
iemand ze onlangs noemde) eigen is, wanneer men de diepte van
verval en ellende gadeslaat waaruit, in Duitschland vooral, de Is
raëliet eenigermate weder als m e n se h heeft kunnen te voorschijn
komen.
Wy hebben onder hetgeen de Duitsche Jood, zeer byzonder in het
tijdvak der zestiende en zeventiende eeuw , moest missen , by name
de wetenschap opgeteld. Zelfs zijne eigene Godgeleerdheid is daar
onder begrepen. Moge het hier en daar aan Godgeleerde hoofden,
aan schriften van betreklijke waarde, niet volstrekt en ten eenen-
male ontbroken hebben, de meesten dier Schrijvers evenwel behoor
den door geboorte of oorsprong in elk geval meer tot het Jodendom
der Slavoonsche landen, Boheme, Hongarije, Polen, dan tot dat
van Duitschland zelve. Slechts uiterst weinige geheel Duitsche schrij
vers van eenigen naam levert de by uitstek zwakke literatuur der
Joden in die dagen op, als wellicht (a° 1550) NAPHTALI ALTSCHÜLLER,
die een Joodsch-Buitsche Commentarie schreef op geheel de Schrift, —
NATHAN SPIRA (gest. 1577), schrijver van eenige mystieke boeken , —
JACOB BEN ISAAC, vervaardiger (a° 1625) van een onder de Joden
zeer verspreide Vrouwenbijbel, — NAPHTALI HERZ, die eene Inlei
ding schreef op de studie der Kabbalah.
Aangaande den maatschaplijken toestand der Joden met betrekking
zoo in het algemeen tot de Keizerlijke als tot de afzonderlijke Rijks-
Vorstendommen en Steden, in onderscheidene dezer gewesten wer
den geene Joden toegelaten, althands niet op blij venden voet, met
eenige vrijheden of privilegiën, of met het recht om er Synagogen
te hebben. Dus weigerde hun (a" 1544) FREDRIK de Tweede, dus
OTTO HENDRIK, Graven van de Paltz, het verblijf, dat even weinig
in Pruissen oudtijds of in Wurtemberg hun was toegestaan. In on
derscheidene steden van Saksen was hun (naar een bekende spreek
wijze der oude Bomeinen) het water ontzegd. In Brunswijk wis
selden zich in diezelfde tijden toelating en afwijzing meermalen af.
33d TOESTAND IN DE RIJKSSTEDEN.
dat pr. BECKMAN te Frankfort aan den Oder verlof vroeg tot het
drukken van den geheelen Talmud in het vooruitzicht op een vol
doend vertier. Een bepaald Reglement voor de Joden over het ge-
heele Keurvorstendom werd tot stand gebracht in het laatste jaar
der zeventiende eeuw ; aan laster en bedreigingen van allerlei aart
ontbrak het daarby niet tegen vergunningen , die , als wy straks zien
zullen , met eene volstrekte uitsluiting van schier alle openbare en
maatschaplijke betrekkingen altijd gepaard bleven gaan. Ter zelfder
tijd werd aan de Hofjuweliers JOST LIEBMANN en DAVID RIESS de
vrijheid verleend tot het houden van Synagogen in hunne huizen ;
later volgde die van een openbaar bedehuis, met streng en herhaald
toezicht intusschen, dat in de liturgie geene hatelijk'heden werden
uitgesproken tegen het Christendom of zijne belijders. Koning FRE-
DRIK de Eerste verordende (a° 1712) onder bepaling van zware
straffen, dat geene zwervende Joden in het land werden toegelaten,
eene bepaling, die geacht werd niet alleen in het belang der Chris
telijke bevolking gemaakt te zijn , maar ook in dat der gezetene Jo
den zelve, die van deze soort van zwervers in Duitschland onge-
meene last hadden , waarvan zy evenwel nimmer geheel hebben kunnen
bevrijd worden. Onder zijne regering werd de Synagoge te Berlijn,
eene der schoonste in Duitschland , niettegenstaande veler tegenkan
ting, onder koninklijke bescherming voltooid. Even gunstig was den
Joden de regering van FREDRIK WILHELM I (1717 — 1740), FREDRIK
des Grooten onmiddelijken voorganger en vader. Althands hy was
hun , by de overigens hem eigene willekeurige regeringswijze , geen
verdrukker; ook stonden by hem ettelijke Joden in hooge gunst, en
werden met byzondere voorrechten van eer onderscheiden. Daaren
tegen zijn door denzelfden Vorst ook eenige zeer lastige verordenin
gen den Joden opgelegd geworden, als onder anderen de verplich
ting om als de Koning wilde zwijnen op de jacht schoot of ving ,
die voor eene bepaalde som van hem te koopen. In voldoening aan
dit bevel moesten zy soms een vrij groot getal van dit hun verboden
dierenvleesch koopen; zy betaalden dan het geld, en schonken het
voedsel aan dé gasthuizen. Een meer of min soortgelijke last drukte
op de Joden reeds van vroeger tijd: by het uithuwelijken zijner
kinderen , bij het koopen van een huis , en dergelijke gelegenheden
van voorspoed of vreugde meer , was de Israëliet gehouden voor drie
honderd daalders aan porselein uit de koninklijke fabriek te koopen. Zy
werden later (door Koning FREDRIK WILHELM III 1787) by name
JOUEN IN PRUISSEN. 343
van laatstgemelden last bevrijd tegen betaling, in eens, van eene som
van vier duizend daalders.
FREDRIK de Groote wordt algemeen gezegd den Joden niet gunstig
te zijn geweest. En het ware dan ook wel wonder geweest, zoo de
vriend van VOLTAIRE , de ongeloovige Koning-wijsgeer , het volk des
Ouden Verbonds in zijn veelbeteekenend voortbestaan en jammervolle
ballingschap persoonlijke toegenegenheid betoond had. Van iets der
gelijks dan 'ook geel't de geschiedenis zijner regering geenerlei blijk.
Hy heeft evenwel als Regent zich hun toestand even krachtig als
aandachtig aangetrokken. Ofschoon zijne verordeningen ten aanzien
van vrijgevigheid omtrent de Joden in Pruissen niet te vergelijken
zijn met die van keizer JOSEPH II voor zijne Staten , — ofschoon
ook inzonderheid de gevolgen dier wetgeving zich over het geheel
niet zeer gelukkig hebben betoond , — zoo wordt dit laatste althands
nog heden ten dage, zelfs door een Joodsehen Geschiedschrijver ',
aan geen persoonlijken onwil des Konings jegens de diep gedrukte
natie, maar aan het ongeluk van den toestand, gelijk hij dien vond,
en de historische betrekkingen , die niet op eens te veranderen wa
ren, toegeschreven. Men verhaalt zelfs (zoo ver zal ook FRIDRIK de
Groote van opzettelijke hatelijkheid in deze zaak verwijderd zijn ge
weest) , dat hy zelve wel eens de opmerking heeft gemaakt , hoe het
den Regeringen, deor wie de Joden waren hard gevallen, in de
gevolgen zelden goed bekwam. Dat hij MOSES MENDELSSÜHNS verdiensten
niet op prijs gesteld, althands nimmer hem daarvan eenig blijk ge
geven heeft, is misschien ruim zoo zeer aan de onverschilligheid van
den Fransch denkenden en schrijvenden Vorst voor de Duitsche taal
en letterkunde in het geheel, als bepaaldelijk aan eenig zoo groot
vooroordeel tegen zijne Joodsche onderdanen te wijten. Enkele Joden
waren integendeel ook by hem even als by zijnen vader zeer gezien
en met onderscheiding behandeld. Ook schijnt hy met zijn Generaal
Privilegium van het jaar 1750, dat de oude Wetgeving omtrent
de Joden in zijne Staten deels afschafte, deels vernieuwde, deels (en
voor het meest) in zijne grondbeginselen bevestigde, vooral ten oog
merk gehad te hebben, om by het zoo veel mogelijk beperken van
hun aantal, hun toestand, zoo voor hen zelve als met betrekking
tot het Rijk, te verbeteren. Van daar dan de groote strengheid,
waarmede tegen het inkomen van vreemde Israëlieten van regerings-
tenschap, waarin zy ook nog in deze hunne latere dagen hebben uitge
munt, en de eigenaartigheden hunner aloude nationaliteit. Dus b. v. heb
ben zy ten allen tijde en tot op dezen dag wel vele dichters, zangers,
toonkunstenaars voortgebracht, maar naar evenredigheid weinig schilders;
en van een Israëlitischen beeldhouwer van eenigen naam herinneren wy
ons geen voorbeeld. De reden vau dit laatste verschijnsel ligt by naden
ken niet ver.
346 MOSES MENDBLSSOHN EN
kenis der Joden in meer dan één opzicht voor Duitschland. By zijne
loopbaan mogen wy wel eenige oogenblikken langer hier stilstaan.
Te Dessau in Anhalt werd MENDELSSOHN ten jare 1729 uit weinig
bemiddelde ouders geboren. Zijn vader was Hebreeuwsch Calligraaph ,
of overschrijver van den Bijbel en andere Hebreeuwsche perkamenten
ten dienste der Synagoge en hare leden. De zoon gaf by een uiterst
zwak en zelfs gebrekkig lichaamsgestel reeds vroeg de blijken van
een schranderen en vorschenden geest. Zonder onderwijs oefende hy
zich reeds als kind in de Hebreeuwsche taalkunde , stijl en poëzy ;
later, omstreeks zijn dertiende jaar, had hy R. DAVID FRaNKEL tot
onderwijzer in den Talmud. Doch zijn lievelingsstudie was destijds
reeds de grondige kennisneming der werken van MAIMONIDES, in
het byzonder van zijn Moreh Nebochim. Naauwlijks veertien
jaren oud moest hy de studie onderschikken aan eene kostwinning,
om welke te vinden hy zich naar Berlijn verplaatste. Aldaar won
hy een schamel stukske brood roet ai'schrijven en het nazien van
drukproeven, voor het overige den tijd vlijtig uitkoopende om de
oude talen te leeren, en zich met letterkunde en wijsbegeerte ge
meenzaam te maken. Veel dienst deed hem destijds de in Polen
wegens zijne gevoelens door de Synagoge heftig vervolgde Geleerde
R. ISRAËL, en de Geneesheer, tevens Hebreeuwsch Schrijver , A&KON
EMMERICH. Straks werd hy huisonderwijzer by een aanzienlijk ge
loofsgenoot, die, van den beginne met de beminlijkheid van zijn
karakter en zijne buitengewone bekwaamheden ingenomen, hem ook
later (a° 1753) het geheele bestier zijner handelszaken toebetrouwde.
In dien tusschentijd had hy, gemeenschaplijk met eenen vriend,
TOBIAS BOCK geheeten, eenige Vertoogen over Natuurkunde in het
Hebreeuwsch uitgegeven ten behoeve der in den Talmud studeerende
jeugd. Hiermede gaf hy den Rabbijnen aanstoot, van welker verdere
vervolging hy alleenlijk bewaard werd door den strikt Rabbijnschen
Godsdienstigen wandel, aan welken hy , ongelukkig genoeg, steeds
begrepen heeft zich te moeten houden, onafhanklijk van zijne steeds
meer en meer van die leer verschillende overtuigingen. Eerlang kwam
hy met LESSING, NICOLAÏ, en andere Geleerden in eene aanraking
en gemeenzaamheid, waarvan onder anderen zijnen Brieven en
Gesprekken de vrucht waren. Door zijne Duitschen Phaedo
(over de onsterflijkheid der ziel), en meerdere geschriften
over Bovennatuurkunde , werd hy nu ruim zoo zeer door de Chris
tenen als door zijne eigene stamgenooten in hoedanigheid van stylist
ZIJNE TI.IDGE1XOOTEN. 347
1 JOST , IX S. 76—79.
• JOST, t. a. p. S. 76.
850 MOSES MENDELSSOHN EN
Gelijk voor al de volken van Europa, zoo was ook zeer byzonder
voor de Joden van dat werelddeel het jaar 1789 de aanvang van
een geheel nieuw tijdvak; een tijdvak van ontwikkeling volgens de
eene partij, van omverwerping en omkeering volgens de andere,
maar zeer zeker uit het standpunt van den Christen , van merkwaar
dige teekenen en bewegingen , waarin de hand van God en de na
dering der van Hem voorzegde dagen onmiskenbaar is. In het zes
tigjarige tijdvak , dat zich hier voor onze oogen aanbiedt , ondergaat
de maatschaplijke betrekking der Synagoge naar buiten , maar ook
vooral haar inwendig bestaan eene verandering (hoedanig ook het
beginsel daarvan, aan de zijde des menschen beschouwd, moge te
achten zijn) , beteekenisvol en wezenlijk , gelijk sedert de eerste jaren
hunner algemeene verstrooijing na Jerusalems ondergang nog nimmer
werd gezien. Een groot gedeelte van Israëls verstrooilingen begeert,
ten eenenmale , maar ook de met die nationaliteit van ouds z00 naauw
verbondene Joodsche Godsdienst voor een aanmerkelijk gedeelte in
de begrippen en bewegingen der eeuw in datzelfde land tevens te
loor ging. Gelijk ongodsdienstigheid over het geheel een kenmerk is van
het hoog verlichte Frankrijk dezer laatste tijden, zoo is ook de
Fransche Israëliet vooral daarom een zoo goed FYanschman gewor
den , omdat nergens misschien meer dan in dat land voorouderlijke
Godsdienstigheid en herinneringen in de Synagoge op den achtergrond
zijn geraakt. Toch ontbreekt het ook in Frankrijk tot op dit oogen-
blik niet aan vragen en proeven , om tot eene hervorming of verbe
tering van eeredienst te geraken , en is ook aldaar de strijd nog
niet voleindigd omtrent het wenschelijke der liturgie in het Hebreeuwsch
of in de landstaal. In Frankrijk voorts even als in Duitschland hebben
ook dezulken zich onder de verlichte Joden vertoond ' , die eene
nieuwe wereldgodsdienst uit het Mosaïsme in de plaats van het Chris
tendom nieenen in het aanzijn te kunnen roepen. Van bekeeringen
tot het Christendom wordt althands in het openbaar weinig verno
men. De Roomsché Kerk heeft onder de Fransche Joden steeds hare
meer of min bekende proselyten ; tot de Protestantsche Kerken wordt
de overgang niet merkelijk waargenomen.
De omwenteling, met de wapenen uit Frankrijk overgebracht in
het Nederlandsche Gemeenebest (a°. 1795), heeft ook aldaar eene
sedert meer en meer gevestigde volle gelijkstelling in burgerlijke
rechten voor de talrijke Israëlitische bevolking ten gevolge gehad.
Die gelijkstelling intusschen werd aanvanklijk in Nederland op eene
geheel andere wijze door de Joden zelve beoordeeld en ontfangen,
als in het naburige Frankrijk geschied was. De groote meerderheid
der Israëlitische Synagogen in de/,e Gewesten was tegen de begrip
pen der Omwenteling gestemd. In Frankrijk zagen wy Portugeesche
Joden van het Zuiden zich aan de spits plaatsen dergenen , die de
nieuwe instellingen ook op de Israëlitische ingezetenen des lands
wilden toegepast hebben ; in Holland wildon , op zeer enkele uitzon
deringen na, de Spaansche en Portugeesche Jo;len (monarchaal en
aristocratisch gezind en aan het huis van ORANJE met geestdrift ver
knocht van ouds) van geene gelijkstelling hooren, die even min met
hunne staatkundige als met hunne Godsdienstige overtuigingen strookte.
het lot van Jodin te zijn geboren op geen andere wijze onderwierp
dan waarop men berust in eene krankheid of waarop men zich troost
van een ramp.
Van de dus gezegde historische school, waarvan ook door
de Joodsche voorstanders der emancipatie de degelijkheid onbewim
peld erkend wordt, ' bestreed vooral het Christelijke gedeelte de
gelijkstelling, omdat het zich bezwaard gevoelde, eensdeels, de
van God gewilde voortduring der afzonderlijke nationaliteit van Israël
te verstoren, anderdeels, in een Christelijken Staat, datis,eenen
zoodanigen waarin de Regering als Regering het Christendom en
zijne waarheid als grondslag van den Staat belijdt, eenig deel te
geven aan belijders van eene andere Godsdienst in het uitoefenen
van Wetgeving, Eechtsmacht of opperhoofdigheid over Christenen.
In den geest dezer laatstgemelde richting verklaarde zich, onder
anderen , dan ook de Koning van Pruissen , toen hy , na den merk-
waardigen Landdag van 1847 (waarin ook de vraag over de eman
cipatie der Joden uitvoerig besproken , maar ten slotte afgestemd was) ,
zijns wet van den 238ten Julij van datzelfde jaar deed uitgaan. By
deze wet worden opnieuw (even als voor het eerst ten jare 1812)
aan de Joodsche onderdanen over geheel de uitgestrektheid des Rijks
gelijke rechten en verplichtingen toegekend met de Christenen , edoch
altijd met zeer belangrijke uitzonderingen, en wel uitdrukkelijk op
grond van het onbestaanbare eener volstrekte en onbeperkte gelijk
stelling met het wezen van een Christelijken Staat.
De gebeurtenissen die eerlang volgden zijn nog in aller geheugenis
-versch. De schok, door Frankrijk ondervonden en medegedeeld op
den 24Bten Februarij 1848 , bracht ook in Duitschland de lang ge
broeide plannen , bespiegelingen , en overleggingen tot hare uitbersting.
Het is bekend, hoe de volledige gelijkstelling der Joden te gelijk
met, of liever als een noodwendig bestanddeel van het omwente
lingsbeginsel in zijne volle daarstelling , voor het oogenblik althands,
in het zwaar geschokte en half ontbonden Duitschland triumfeerde.
Schier even bekend is het groote deel dat de Joden van allerlei liberale
richtingen aan de jongste veranderingen zoo in Boheme en Hongarije
als in Duitschland gehad hebben. Een aantal der hevigste dagbladen
in revolutionnairen of radicalen zin zijn zoo in Oostenrijk als in
Pruissen van eene Joodsche redactie afkomstig. Zoowel op den Duitschen
1 Men zie, als een teeken des tijds, de beschrijving van het huwelijks
feest, gevierd op Gaimersbury Park naby Londen (4 Maart 1857.) 't Hu
welijk werd gevierd in de tegenwoordigheid van de hoogste Engelsche
aristokratie. Zie Ittustr. Times in Maart.
VAN 1789 TOT 1848. 381
geschied is , mogen wy er met een zeker gevoel van vreugde in hope ,
een teeken der tijden in zien, en worden wy gewaar hoe, in de
ontrolling van het groote Godsplan, die verwijdering tusschen Kerk
en Staat, welke het tegenwoordig oogenblik zich alom ziet vestigen
of meer en meer voorbereiden, tot dat ontzarhlijk ontbindingsproces
behoort , waarop een geheel nieuwe staat van zaken en bedeeling van
Gods Koninkrijk weldra moet volgen. En zoo wordt ons eene in
zich zelve onchristelijke emancipatie der Joden , in verband des geheels
dezer tijden, een teeken dat de oude dingen voorbygaan, dat
er nieuwe op handen zijn, schoon in geheel anderen zin dan waarin
de geest der eeuw zich in zijnen zelfroem verblijdt. Overigens gaat
ook in Engeland de toeneming van het Godsdienstontbindend libe
ralisme, by name ook onder de Joden, ter e en er zijde, ge
paard ter a n d e r e met een merkwaardig toenemen zoo der prediking
als der omhelzing van het Evangelie by het zaad van ABRAHAM. In
Groot-Brittanje zijn gedoopte en bekeerde Israëlieten , even als in
Duitschland, talrijk, en onder dezen menige arbeider in het Evan
gelie zoo te huis als in buitenlandsche Zendingen. De eerste Pro-
testantsche Bisschop van Jerusalem , ALEXANDER , in deze laatste
jaren door zamenwerking der Souvereinen van Engeland en van Pruis-
sen aangesteld , was een Israëliet , Duitscher van geboorte , die langen
tijd aan een der Britsche Hoogescholen werkzaam is geweest.
Wy liepen de landen door, die van ouds en tot op den leeftijd,
tot welken wy behooren , de meest belangrijke voor de geschiedenis
van het verstrooide Israël waren. Werpen wy nu nog een blik op
de overige het zij Protestantsche , het zij Roomsch-Catholijke , het zij
Grieksche, het zij Mohammedaansche Staten in Europa, vooral in Asië,
zoo vinden wy in den toestand der Joden aldaar, by een veel
min snelle en zichtbare beweging, toch ook altijd zeer merkwaardige
verschijnselen en veranderingen in den loop dezer laatste tijden te
weeg gebracht. In Zweden en Noorwegen zouden werkelijk die ver
anderingen niet minder merkwaardig dan in Duitschland , Frankrijk ,
of Engeland te noemen zijn , indien een aantal Joden in de beide
onder OSCARS scepter vereenigde.Koninkrijken niet nog steeds zoo by uit
stek beperkt gebleven was. Men telt er slechts acht honderd vijftig
Joden op eene algemeene bevolking van vier millioen. Doch ten be
hoeve van deze weinige Israëlieten sprak men toch ten jare 1848 te
Stockholm van een koninklijk Wetsontwerp van emancipatie. Eenigen
tijd vroeger reeds had een bekende Noorweegsche Volksdichter, TVER
382 TOESTANDEN EN BEWEGINGEN
MESCHID een Ferman verwierf (gedagteekend van den 12den van Ra-
mazan 1256, d. i. 6 Nov. 1840) tot bevestiging der rechtvaardiging
van de Joden te Damascus , en tot verdere verzekering hunner vei
ligheid overal elders op Ottomansch gebied, bepaaldelijk te Rhodus.
Over Rome en Parijs naar Engeland terugkeerende , werd MONTEFIORE
by de doorreize in laatstgemelde hoofdstad aan Koning LODEWIJK FILIPS
voorgesteld, straks in het Britsche vaderland door Christenen en
Joden van allen rang met allerlei eerbewijzingen verwelkomd. De
lasterlijke aantijging van Paaschviering met Christenbloed door Isra
ëlieten werd vervolgens tot in hare laatste schuilhoeken door Schrij
vers van de beide Godsdiensten ontleed , ontzenuwd , en aan de ver
diende verachting prijs gegeven. Eene soortgelijke beschuldiging tegen
de Joden op het eiland Marmara verwekte evenwel later nog (a°
1843) tooneelen van hatelijkheid, mishandeling, en vervolging van
de zijde der opgewondene Grieken, aan welke wederom door tus-
schenkomst van den Engelschen Gezant te Constantinopel by- eene
rechterlijke vrijspraak in het begin des volgenden jaars een einde
werd gemaakt.
En binnen datzelfde Turksche grondgebied bevindt zich de bodem ,
naar welken sedert deze laatste vijftig jaren met eene belangstelling ,
zoo - niet levendiger , zeker verlichter en gegronder dan immer , de
harten van velen uit Europa en America getrokken werden ! Het is
Palestina, het land aan Israëls vaderen tot in late nageslachten be
loofd ; het is de stad des grooten Konings , in nog steeds voortdurende
weduwschap. Gelijk voor het volk, dat aldaar zijn ware vaderland
heeft , alzoo ook voor die stad en voor dat land gaan , te midden
der wondere verschijnselen en wisselingen in de staatkundige wereld
onzer eeuw , van tijd tot tijd en tot op het oogenblik , dat wy be
leven, treffende en sedert vele eeuwen niet gehoorde geruchten uit:
de mogelijkheid van eene teruggave van Palestina, by wege van
koop , van diplomatische onderhandelingen , van oplossing voor groote
Europeesche vragen, aan de zeven millioen nakomelingen van ABRAHAM,
over de oppervlakte der aarde verspreid ' , — de mogelijkheid van
1 Van deze zeven (volgens andere, min waarschijnlijke berekeningen
slechts vijf tot zes) millioenen Israëlieten zal iets meer dan een derde in
Europa gevonden worden; van de Joodsche bevolking in Rusland werd het
cijfer hier reeds genoemd (blz. 383 boven) , hetwelk evenwel door anderen
veel hooger gesteld wordt, en waaronder niet begrepen schijnt die van
Polen, geschat op vijf maal honderd duizend. £n de Oostenrijksche Staten
ISRAËLS TOEKOMST. 389
eenen herbouw des Tempels , als in de dagen van cmus , den Koning
van Persië, — de mogelijkheid der wederoprichting van een Israë-
litischen Staat.
1 Hos. III: 4, 5.
1 Zach. XII. XIII : 1. Openb. 1 : 7.
• Jes. XI, XII.
392 IS1IAKLS TOEKOMST.
ten het naauwst verband met het leven en het heil der volken!
De Messiasregering zal niet zijn eene uitsluiting der volken , eene
-wraakneming over de Heidenen , gelijk het vleeschelijke Israël bui
ten het bloed des kruises zich dien langen tijd voorstelde ; even min
als het eene regering zijn zal over een bloot zinnebeeldig Israël met
uitsluiting of met verslinding van het ware kreost van ABRAHAM,
ISAAC, en JACOB. De middelmuur der afscheiding zal dan in volle
dige waarheid weggenomen zijn. Daar zal zijn een gemeenschaplijke
triomf van Israël met de volken over alle Godvergetene , Antichris-
tische Heidenen! maar de Koning van Israël zal ook de Koning
der volken zijn (Openb. XV : 3) ; één volk zal het wezen in het
midden van vele volken , onder éénen Herder , éénen Koning , één
God. De wederaanneming van Israël zal voor de volken een
leven zijn uit de dooden (Rom. XI: 15)! En alzoo zal de
HEER tot Koning zijn over de gantsche aarde. Te dien
dage zal de Heere één zijn en zijn naam één (Zach. XIV : 9).
\\UIIH.
/
26
DE JODEN VAN SIMM K EN PORTUGAL.
Rijk. Zoo lezen wy b. v. dat ten jare 1444 de stad Utrecht ten
eeuwigen dage de Joden verbood binnen hare muren, of zelfs bin
nen hare vrijheid te wonen of wezen '. Ook lezen wy meermalen
in den loop der zestiende eeuw van Joden , die uit Duitschland
herwaarts overkwamen, en misschien zelfs hier en daar zich met
der woon vestigden, schoon hun het verblijf in Holland, by Pla-
caat van 14 Augustus 1532 en 17 July 1549, door het Hof
ontzegd was 2. By menigten hebben de Joden uit Duitschland zich
hier eerst begonnen neder te zetten , kort na de vestiging der Por-
tugeesche; en die ten jare 1654 uit Polen herwaarts kwamen , hebben
zich met hunne Hoogduitsche broeders tot ééne gemeente vereenigd3.
Wy dan, als gezegd is, rekenen de eigenlijke en eigenaartige
geschiedenis der Joden in ons Vaderland, van hunne overkomst
uit Spanje en Portugal, omstreeks het slot van de zestiende eeuw.
Deze overkomst maakt in de geschiedenis, zoo van het verstrooide
Israël , als van het Hervormde Nederland eerst eene wezenlijke époque.
//Hoe meer men (zegt hiervan een hedendaagsch Geschiedschijver der
Joden) * , //den vroegeren toestand der Israëlieten in het overige Europa
//zich voor oogen brengt, des te lofwaardiger toont zich het gedrag
//van de Nederlandsche Republiek jegens Israël. Niet slechts toch wees
//men hun in Holland gezonde en zelfs schoone kwartieren der stad
//ter bewoning toe, maar men liet hen ook aldaar onverhinderd en
//onbenijd de vruchten hunner werkzaamheid op allerlei wijze genieten.
//Prachtig verheft zich te Amsterdam de citadelsgewijze gebouwde
//Synagoge der Portugeesche Joden, in welke onderscheidene Geleerden
//met Byschriften hunne belangstelling toonden. — Zoo wel de Joodsche
//Godsdienstoefening , als - hunne Godsdienstige en wetenschappelijke
//boeken van alle soort bleven aldaar van alle vervolging vrij. Geen
//wonder dus , dat al het schoone en nuttige , hetwelk de Hebreeuwsche
//letterkunde , sedert de eerste dagen der zeventiende eeuw tot op den
//leeftijd van MENDELSOHN opleverde, zich van uit Holland onder
//Israël verspreidde."
1 Van daar, dat nog tot op het jaar 1795, geen Jood rechtens binnen
Utrecht vernachten mocht. Te Maarsen evenwel waren de Joden in de ze
ventiende en achttiende eeuwen talrijk , en in het bezit eener bloeiende Sy
nagoge. Men zie VAN WIJN, t. a. p., bl. 109. HAMELSVELD, Qnschiedenü
der Joden, bl. 323. 3 HAMELSVELD, bl. 324.
• WAGENAAR, Seschrijving van Amst., (Dl. II). in folio bl. 219 en 220.
* LÖWISOHN , Vorlesungen über die neuere Q-eschlchte der Juden , S. '"-
DE JODEN UIT SPANJE EN PORTUGAL IN NEDERLAND. 417
1 J. M. JOST, Geschichte der Israëlieten seit der Zeit der Maccalaer bis
auf unsre Tage (Berlin -1827.) Vller Theil. S. 89, 90.
2 De Roomseheleger.de, van welke wy vroeger melding maakten, plaatst
de Joden van de dagen der eerste tempelverwoesting reeds in Braga in
Portugal. Doch dit moge de Portugeesche lezing der Legende zijn! Men
zie Padre VIEYRA, Historia do Futuro, pag. 180 en 481.
420 DE JODEN UIT SPANJE EN PORTITGAI, IN NEDERLAND.
1 Deze (IMANUEL) ABOAB was een kleinzoon van den laatste der zooge
naamde Geonim, of Hoofden der Spaansche Rabbijnen. Rabbi IZAAC ABOAB ,
die zelve een der verdrevenen uit Castilië washaan welke met zijn huis
gezin het verblijf te Porto vergund werd.
1 Men zie van hem WOLFF, Sibliotheca Sabbinica, DE ROSSI, Dizzio-
nario Storico degli Scrittorie ISbrei; BAYLK, Dictiannaire Critique et His-
toriqne ; voorts Memorias de Lileratura Portugueza , T. 11. en anderen,
allen in voce.
422 DE JODEN UIT SPAN.IE E.V PORTUGAL IN NEDERLAND.
oorzaak , begaf hy zich nu naar een ander oord , alwaar velen der
gebannene Joden destijds een schuilplaats hadden gevonden , en hunne
natie insgelijks sedert eeuwen bekend en geduld werd : het koninkrijk
namelijk van Napels, alwaar hy zich wederom ten hove wist aange
naam te maken, en de Koningen FERDINAND I en ALFONSUS II,
diens zoon, gediend heeft tot op de inneming van de hoofdstad door
Koning KAREL VIII van Frankrijk. Ook in dezen rampspoed deelde
ABRABANEL, volgde ALFONSUS naar Sicilië, begaf zich van daar, na
den dood van dezen Vorst, naar Corsica, en eindigde zijn een-en-
zeventig jarig leven te Venetië (a° 1508). Hy werd, met vele eer-
bewijzingen, onder de zijnen begraven te Padua. Zijne talrijke God
geleerde schriften, door de Joden hoog geroemd, en ook door Chris
ten uitleggers, veelal met lof van geleerdheid en scherpzinnig
heid gebruikt, zijn voor het meest de vrucht van die tusschen-
tijden van ampteloosheid , die hem, of ballingschap, of de ongenade
der Vorsten telkens op nieuw te weeg brachten '. Zijn zeer eer
zuchtig gemoed deed hem anders even zoo prijs stellen op we
reldlijke bemoeienissen en bedieningen , als zijn diep ingekankerde
vijandschap tegen het Christendom zich gaarne lucht gaf in zijne
1 De zucht vaii den Koning zelven voor deze wetenschap, vooral in ver
band met de Zeevaart, in welke gedurende zijne regering de Portugezen
424 DE JODEN UIT SPANJE EN PORTUGAL IN NEDERLAND.
>,
DE JODEN UIT SPANJE EN PORTUGAL IN NEDERLAND. 425
het bezit van al de Spaansche Staten gebracht had (a° 1526), ver
voegden zich eenige uitgewekene Joden tot den jeugdigen Vorst , daar
hy zich nog in Vlaanderen ophield , en boden hem aanzienlijke geld
sommen aan voor de herstelling hunner natie en vrijheid van Gods
dienst in het Koninkrijk. Doch de Cardinaal XIMENES wist te bewerken ,
dat aan dit voorstel geen gevolg gegeven werd. In 1549 vinden wy
voorts het verblijf in de Nederlanden herhaalde malen by strenge
Placaten ontzegd aan de Nieuwe Christenen, dat is, Joden uit het
Spaansche Schier-eiland herwaarts geweken '. By den aanvang der
beroerten intusschen bevond zich te Antwerpen, onder anderen, die
zoo verschillend beoordeelde Don JOSEPH Miauuz (by de Joden NASSI
genaamd), welke de Regering van Antwerpen op een machtigen on
derstand uit Turkije dorst te doen hopen, en later, te Constantinopel
gevestigd, aldaar den Sultan zocht te bewegen, om den Koning van
Spanje in het kort zoo veel werks te verschaffen, dat hy aan de
Nederlanden ter naauwernood zoude kunnen denken 2. Wy zullen
later gelegenheid hebben , te doen zien , hoe de uitgewekene Joden
in Holland, wel verre van tegen hun voormalig Vaderland zulke
bitterheid te koesteren, zich veeleer bevlijtigden den band van vrede
en bondgenootschap tusschen dit en de Vereenigde Nederlanden op
velerlei wijze aan te knoopen en te bevestigen. Zoo lang de tachtig
jarige oorlog nog blaakte, werd het eenen BENVENISTE door een zij
ner Spaansche geloofsgenooten veeleer tot een blaam aangerekend,
dat hy op de Nederlandsche vloot gediend, en tegen den Admiraal
OQUENDO mede de wapenen gevoerd had 3.
Intusschen hebben ook, nog zeer langen tijd na de besliste scheiding
tusschen de Spaansche en de Vrije Nederlanden , en als voorlang
reeds de Joden in laatstgemelde Gewesten gezeten waren en bloeiden ,
Nieuwe Christenen te Brussel en Antwerpen gewoond , op "denzelfden
voet nagenoeg als in Spanje , van waar zy afkomstig waren : dat is ,
1 Verg. WAGENAAR, Seschrijving van Amsterdam. Dl. I. (in Col.) blz. 219.
5 WAGENAAR, Seschrijving van Amsterdam. II. 220.
430 DE JODEN Vit SPANJE EN PORTUGAL IN NEDERLAND.
1 Ook het Restier van JOHAN DE WITT schijnt de Joodsche Natie hier
te lande, als zoodanig, niet vijandig geweest te zijn; althands indien men
dit gevolg mag afleiden uit het pensioen , hetwelk de vermaarde BENEDICTUS
DE SPINOSA (ESPINOSA) van den Raadpensionaris trok , waaromtrent belang
rijke byzonderheden vermeld worden door Prof. TYDEMAN in de Ophelde
ringen en Bijvoegselen op het Xde Deel van BILUERDIJKS Geschiedenis des
Vaderlands, blz. 251 en 252.
432 DE JODEN uit SPANJE EN I-OKTIIGAL IN NEDERLAND.
maagschapt, heeft langen tijd een eigenhandigen brief, van Koning -wn.i.EM
aan hem, bewaard, waarin ter zake van eene byzondere dienst (het is my
op dit oogenblik niet helder, welke) dit vereerende getuigenis gevonden
wordt: Vous avez sauvé l'État. Men vergelijke de Sneven van eenige Por-
tugeesche Joden aan Voltavre. Sr. II.
1 Reeds in Portugal zelf hadden de Joden beduidende drukpersen (te
Lissabon en te Leiria) voor het Hebreeuwsch (a* 1485, 1494), doch slechts
gedurende een korten tijd, daar weldra de algemeene verdrijving uit het
Schier-eiland alle sporen daarvan deed verdwijnen. De voorname drukkerijen
der Joden in de zestiende eeuw waren te Venetië, Rome, Mantua, Cre-
mona, Verona, vooral Ferrara, en in geheel Italië, daar ook het eerste
Hebreeuwsche boek gedrukt is: volgens R. GEDALIA, te Soncino in het
Milaneesche (a° 1480).
28
434 DE JODEN UIT SPANJE EN PORTUGAL IN NEDERLAND.
' Onder anderen heeft van hem gewag gemaakt in zijn Hollands Roem
enz. de Baron COLLOT D'ESCURY, Dl. III bl. 91. A. 409 en volg. Men zie
OOk BASNAGE, Sistoire des Juifs, WOLF, RODRIUDEZ DE GASTRO 611Z.
' • Uitgegeven te Amsterdam, A". 5402 (1642) in 4*.
DE JODEN UIT SPAN.ÏR EN PORTUGAL IN NEDERLAND. 437
neesheer Dr. RODRIGO DE CASTRO ' , wiens beide zonen BENTO (BA-
RUCH NEHEMIAS of NAM1AS) en ANDREAS (DANIËL NAMIAS) , insgelijks
met lof de praktijk der medicijnen hebben uitgeoefend, en de eerste
vooral in de geleerde wereld zich eenen naam maakte, en lijfarts
was van Koningin CHRISTINA; ook de Joodsch-Portugeesche Dichter,
Geneesheer en Comes Caesareus Palatinus , IMMANUEL ROSALES. In
het naburig Altona hadden zy insgelijks eene bloeiende Synagoge ;
ook te Glukstad, gelijk in het geheel reeds in 1622 de Koning van
Denemarken aan Parnassyns der Portugeesche en Spaansche Joden
het vrije verblijf en vele voorrechten voor hunne natie in zijne Staten
had toegezegd. Ook in Frankrijk vernieuwde Koning LODEWIJK XIII
hun omtrent dezen tijd de voorrechten, die zy (volgens den Schrij
ver der Portugeesche Brieven aan VOLTAIRE 2,) reeds sedert het
jaar 1550 onafgebroken aldaar, inzonderheid te Bayonne en te Bour-
deaux, genoten hebben.
Maar nergens hebben zy zich meer aangetrokken en als het ware
te huis gevoeld , dan in hun dierbaar Nederland , en in dat mid
delpunt van geheel hunne inwoning hier te lande , Amsterdam ; met
welker gemeente die van Rotterdam, (welke nooit zeer beduidend
was ,) die van den Haag , alwaar de rijke en talrijke Portugeesche Joden
sommige der schoonste huizen gebouwd en bewoond hebben 3 , en
hunne Synagoge in een der vorstelijkste gedeelten van de Residentie
geplaatst is * , insgelijks die van Naarden in het naauwste verband
stonden. In de overige Provinciën buiten Holland hebben zich de
Portugeesche Joden (de Hoogduitsche zijn in Friesland, Groningen,
Gelderland, zeer talrijk,) nimmer op den duur gevestigd: de Syna
goge te Middelburg was van geen beduidenis , althans van geen duur :
in het Sticht bewoonden velen hunner het dorp Maarsen , daar hunne
aanzienlijken voor het meest hunne buitenplaatsen hadden. In onze
Nederlandsche Koloniën waren zy insgelijks bloeiend, te weten, in
1 Hy was een discipel van ZACUTUS LUSITANUS, die hem den eersten
der latere Medici noemt, en had te Salamanca gestudeerd. Hy practiseerde
te Hamburg, a° 1596—1627, en stierf aldaar. Zijne schriften: de Medico
Politica, de Mortis mulierum, en anderen, verwierven hem grooten lof.
2 Lettre I. p. 2. n". 3.
* Als b. v. een gedeelte der gebouwen, ter plaatse waar eertijds het
Hof van Srederode stond. DE RIEMER , Seschrijving van 's Gh'avenhage.
Hoofdst. XXV. bl. 742 eu 743.
* DE RIEMER, Aid. Hoofdst. XII. bl. 425.
440 DE JODEN UIT SPANJE EN PORTUGAL IN NEDERLAND.
haald, die twee intusschen zeer byzonder, aan welke hy een aan
merkelijk gedeelte van zijne latere levensjaren besteedde : de Bijvoeg
selen op de Postillen van NICOLAUS DE LYRA over den Bijbel, een
werk van groote uitgebreidheid, hetwelk hy ten jare 1429 gelukkig
ten einde bracht, en het Onderzoek der Schriften tot wederlegging
en overtuiging der Joden, hetwelk hy kort voor zijnen dood nog
mocht afwerken.
De Bijvoegselen op de Postillen van DE LTKA ' werden voor de
eerste maal in druk gegeven te Neurenberg a° 1481, met byvoe
ging van wederom nieuwe aanteekeningen van MATTHIAS DORINQ,
Franciscaner Monnik (dezelfde orde , waartoe ook DE LYRA behoorde) ,
die het den Bisschop van Burgos niet weinig kwalijk neemt, dat
deze in zijne Bijvoegselen de Postillen niet slechts met aanteekenin
gen toelicht, maar ook aanhoudend gispt of te recht wijst, zoo in
het stuk van Taal en Uitlegging, als van Philosophie. Van daar
dan ook de bitterheid , waarmede deze Replieken van DORING ge
steld zijn. De geleerde RICHARD SIMON doet aan alle drie recht we
dervaren in zijne Historia Critica Vet. Test. (Lib. III. Cap. 11),
als hy DE LYRA lof geeft wegens zijne groote bedrevenheid in het
Hebreeuwsch , en vooral in de schriften der Rabbijnen ; voorts de
beoordeeling (Crisis) van PAULUS VAN BURGOS , wegens diens nog
meerdere kennis van de taal , en dikwerf gelukkige Schriftverklaring
insgelijks prijst, maar daarentegen de al te groote omslachtigheid
van zijnen'arbeid, en geheel den strijd over louter wijsgeerige pun
ten tegen DE LYRA laakt; eindelijk de verdediging van dezen door
zijnen ordebroeder DORING voor niets meer dan blijken zijner partij
digheid en onwetendheid wil gehouden hebben. Wy zullen ons hier
niet verder met den inhoud van het werk inlaten, doch willen om
een des te beter denkbeeld der gemoedsrichting van dezen belang
rijken Spaanschen bekeerling en voorstander, uit zijne eigene schrif
ten eenigzins te doen vatten, alleenlijk hier de Voorrede of Inleiding
overnemen. Zy is gericht aan zijnen Zoon ALFONSUS, die later zijns
vaders opvolger in» het Bisdom van Burgos werd, maar destijds nog
1 Men denke hier aan den vierderlei zin , aan iedere plaats der Schrift by
de Catholijke Uitleggers toegekend: de letterlijke, de allegorische, de ana-
gogische, en de tropologische; — en voorts in het algemeen, dat hier een
Bisschop van de 15de eeuw het woord voert.
29
450 PAULUS VAN BURGOS EN ZIJNE ZONEN.
wel, dat gy dit Boek, u uit mijne Bibliotheek verkozen, tot twee
maal toe reeds hebt doorgelezen. Welnu dan! daar de ontfermingen
van den Hemelschen Vader mijn leven nog tot zoo ver genadig heb
ben verlengd, zoo dacht het my goed, hetgeen ik voorgenomen had
u by mijn leven te maken, u dat niet slechts zooals het daar lag,
te schenken , maar by de vaderlijke gift ook nog eenige vaderlijke
toevoegingen te doen. Immers, omdat wy niet veel te geven hebben,
moeten wy de hand toch niet geheel terug houden. Want een iege
lijk is slechts tot zooveel gehouden, als de krachten gaan van zijn
vernuft; ja zelfs by God laat de ontferming zich vergenoegen met
hetgeen wy vermogen ; de rechtvaardigheid toch gaat in haren eisch
al wat wy kunnen te boven.
//Ik. heb dan deze Postillen bearbeid, niettegenstaande ik haar be
vond met treffenden en verwonderlijken overvloed geschreven te
zijn; daar toch geen menschelijk werk zoo volmaakt is, dat tot
hetzelve niet nog iets toegedaan worden kan ; en alleen van de
Heilige Schrift gezegd is : Gy zult er niet toe doen ! Ik heb dan
op enkele plaatsen iets toegevoegd, daar voornamelijk, waar ik de
leere der heiligen eenigzins voorbygegaan zag. Het was intusschen
geenszins mijn oogmerk , de aanleiding tot byvoegselen op te zoeken ;
gaarne liet ik veel staan , zonder daar iets by te voegen , dan al
leen waar de gelegenheid my van zelve daartoe noodigde. Ook stelde
ik my niet voor , een boek te schrijven , maar u slechts de Postüle
te schenken met eenige zeer weinige aanteekeningen , als op den
rand geschreven ; zooals zelfs jonge menschen in hunne studiejaren
plegen te doen , die , wanneer zy eenig boek met voorliefde doorle
zen , de randen met eigenhandige aanmerkingen vullen , om des te
vaster, hetgeen zy lazen, in hun geheugen te prenten.
//Ik heb intusschen de geheele Postille tot hiertoe ' niet kunnen
doorwerken, verhinderd, deels door het gewicht van den ouderdom,
en de daartoe behoorende ongemakken ; deels door traagheid in
mijne vermogens; deels door de menigte mijner bezigheden, en de
wisselvalligheden der menschelijke dingen, welke in deze tijden niet
zelden tusschen beide kwamen. Ontfang dan nu hetgeen ik tot hier
toe mocht bewerken , tot een geschenk ! het overige zal volgen , wan
neer God het my gegeven zal hebben te voleinden. Ik heb ter oor-
zake van het onvolledige , het reeds geschrevene niet willen terughouden ,
maar veeleer als een soort van onderpand van mijne toezegging in
handen geven. Zie daar dan, geliefde zoon! mijn testament. Zie daar
mijne codicillen. Dit zij u mijne erfmaking , dat in de Wet des Heeren
uwe lust zij , en gy zijn Woord overdenkt dag en nacht. Deze over
denking zal u , door het lezen van deze en dergelijke schriften , des
te zuiverder en liefelijker worden. Aanvaard het geschenk uws va
ders, u met vaderlijke tederheid en vreugde geschonken. En thands
genoeg hiervan ! De hulp van dien Almachtigen God , van wien en
met wien alleen ten allen tijde alle wijsheid is, met ootmoedige ge
beden aangeroepen hebbende , laat ons thands de hand aan de ploeg
slaan."
Van eenigzins mindere uitgebreidheid , maar niet mindere belangrijk
heid is het tweede boven aangehaalde Geschrift van den Bisschop , On
derzoek der Schriften geheten1 . Gelijk reeds vroegtijdig na zijne bekeering
zijne prediking op Joden, Mooren en ongeloovigen in Spanje, een
aanmerkelijken invloed wordt gezegd te hebben gehad * ; zoo arbeidde
hy nog in hoogen ouderdom aan dit werk, bepaaldelijk ingericht
tot overtuiging zijner stamgenooten uit die schriften, van welke zy,
tot op den huidigen dag, de algemeen erkende bewaarders zijn.
Kort voor zijnen dood, mocht het hem dan ook te beurt vallen,
dit zijn nog heden wel lezenswaardig Onderzoek te voleinden, het
welk, in twee hoofdafdeelingen gesplitst, de voornaamste strijdvra-
gen tusschen de Joden en de Christenen in de eerste, in de tweede
eene nadere toelichting en onderrichting in de hoofdleeringen der
Christelijke Godsdienst, volgens de leer der Catholijke Kerk van die
tijden , doorloopt. Ons bestek laat niet toe , dat wy hier eenige plaat
sen "bybrengen uit dit Werk, waarin de Schrijver, naar zijne ge
meenzame bekendheid met de oudere, zoo wel als latere Rabbijn-
sche Godgeleerdheid , zeer aanmerkelijke aanhalingen heeft ingelascht ,
uit de verklaringen dier Joodsche Meesters, wegens den persoon,
de kenmerken, en het Koninkrijk van den beloofden Messias. Al
leenlijk moeten wy nog doen opmerken, hoe de waardige grijsaart
in dezen zijnen zwanenzang, op de toekomstige bekeering van het
Israëlietische volk , met klem van redenen , zoo uit de Propheten ,
als uit den Brief aan de Romeinen (Hoofdstuk XI) wijst; en aldus
1 Men zie over de onderscheidene uitgaven van dit Werk, WOLF, Sibl.
Kalbin. et D. NIC. ANTONIO, t. a. p. 2 NIC. ANTONIO, t. a. p.
29*
452 PAULUS VAN BUHGOS EN ZIJ.NE ZONEN.
1 Ezech. XXXVII.
1 MARIANA (De reb. Hisp. Lib. XIX. c. 8) schrijft by vergissing de Ana-
cephalaeosis aan D. ALVAR toe.
456 PAULUS VAN BURGOS EN ZIJNE ZONEN.
eerste helft valt de leeftijd van ABEN EZRA'S bloedverwant , den Dich
ter R. JUDA HA-LEVY BEN SAUL , het bericht van wiens opmerkelij-
ken dood aan deze plaats niet oneigenaartig ter vermelding schijnt.
Deze JUDA HA-LEVY (de Leviet) het meest bekend door zijnen in
het Arabisch geschrevenen , later door ABEN TIBBON in het Hebreeuwsch ,
door BUXTORF in het Latijn vertaalden Cuzari ' , wordt onder de
zijnen vooral als Hebreeuwsch Dichter hoog geroemd. Van zijne Hymnen
levert de Liturgie der Joden meer dan eene proeve op. AL-CHARISI ,
zijn stam-, en schier tijdgenoot, een kundig rechter over dichterlijke
verdiensten , en van wien eene soort van Ars poëtica bestaat , gantsch
niet ontbloot van smaak en vernuft , zegt van HA-LEVT het volgende :
//Hy liet alle Joodsche Dichters achter zich ; hy putte uit de diep
ten van den dichterlijken schat. In zijne Lofzangen heerscht een
aangrijpend vuur, in zijne Treurliederen de tederste weemoed, die
onwederstaanlijk op de gemoederen werkt, in zijne Brieven de schoonste
helderheid, in zijne schilderingen het verhevenste inzicht. Hy vol
doet aan al de vereischten van eenen Dichter."
Op eene met Israëls noodlot treffend overeenstemmende wijs kwam
deze hun Dichter aan zijn eind. Hem ontbrak in het Spaansche Va
derland noch rijkdom noch rust. Ook had hy voorspoed in zijn huis
en geslacht; zijne dochter had hy uitgehuwelijkt aan ABEN EZRA,
zijnen waardigen , toen nog jeugdigen bloedverwant ; maar een on-
wederstaanbaar verlangen vervulde zijne ziel, om vóór zijnen dood,
het land zijner vaderen te bezoeken.
Het was even na het midden der twaafde eeuw. Jerusalem was
weinige jaren vroeger door den Muselman hernomen, en de stem
van den Abt van Clairvaux riep op nieuw de Koningen en Rid
ders ter kruistocht. Omstreeks dezen tijd dan begaf zich JUDA HA-
LEVY, de Jood, naar Palestina. Hy zag de eenzaamheid van het
eens zoo rijk bevolkte land, de dorheid van den eenmaal zoo vrucht-
baren bodem , de barbaarschheid en ellende der bewoners. Eindelijk
nadert hy de muren van Jerusalem. Zijne ziel wordt diep getroffen
by de gedachten aan de smerten van zijn volk. Hy verscheurt zijne
kleederen als een die rouw bedrijft; hy legt zijn schoeisel af, en
vervolgt barrevoets zijnen weg. Hy heft een dier treurliederen aan,
welke hy zelf op Jerusalems ondergang gedicht had. In deze zijne
1 Men zie van dit Werk en zijnen Schrijver de SM. Rabbin. VAN WOI.F,
PE ROSSI, RODRIGUES DE CASTRO en anderen, op den naam.
NOG K K N' E JOODSCHE GESCHIEDENIS. 459
1 De geschiedenis van JUDA HALLEVI was voor het gevoel van DA COSTA
gewichtig en veelbeteekenend. Hy heeft ze nog eens beschreven op dich
terlijken trant in de Hesperiden , onder den titel: Uit Palaestina,
blz. 95—HO.
ADELLIJKE GESLACHTEN OMIEIt DE ISRAËLIETEN.'
1.
Aan I—A kwam eerst dezer dagen onder het oog het artikel van
A—I, in den Navorscher (VI. bl. 381) en dat van C. & A. (VII.
bl. 39—40).
Naar aanleiding van beide mogen de volgende inlichtingen niet
onwelkom zijn.
Eerst omtrent de vragen van C. & A. , en wel allereerst in ant
woord op de volgende volzinnen in de noot: //Vele Portugeesch-Is-
raëlitische familiën worden gezegd van ouden adel te zijn. Indien
dit zoo is, hoe komt het, dat slechts ééne is bekend? Zouden de
overige haar adel niet kunnen bewijzen , of zouden zy te nederig of
te trotsch zijn om erkenning te vragen? Of is het geheele beweren
van haar adeldom slechts een bluf?"
De laatste dier vragen zou door C. & A. niet gedaan zijn , indien
hij kennis droeg van de geschiedenis van het Spaansche schiereiland ,
gelijk die in den loop dezer eeuw, door het openbaar worden van
allerlei vroeger min bekende documenten , tot in meer intieme by-
zonderheden afdalende, aan het licht is gebracht: of indien b. v.
LLORENTES Geschiedenis der Inquisitie, of zelfs alleen PRF.SCOTTS Ge
schiedenis van FERDINAND en ISABELLA , tot zijne kennis ware ge
komen.
De adeldom eener groote menigte van Spaanscbe en Portugeesche
Joodsche lamiliën in Nederland en elders, heeft zijnen grond in de
eigenaartigheid der geheele oude geschiedenis van Spanje en Portugal,
en der in die gewesten sedert eene lange reeks van eeuwen geves
tigde Israëlieten. Uitvoerige byzonderheden daaromtrent waren ook
in onze taal te vinden geweest in Mr. ISAAC DA COSTA'S Israel én
de Volken (A°. 1849, by de Erven F. BOHN). Doch dit werk schijnt
hier te lande weinig bekend , of althands weinig gebruikt , waarschijnlijk
ten gevolge van twee zamenloopende oorzaken : het gros der Chris-
1 In deze uitgaaf.
402 ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN.
nog heden ten dage in het bezit van het collegie van Parnassijns
der Portugeesche Synagoge te Amsterdam , hetwelk door leden van
meergenoemd geslacht tot Executeur van hunne respeotive Testamenten
in der tijd was aangesteld. Ook kunnen er nog papieren en docu
menten, de familie betreffende, in het bezit zijn der Heeren BELIN-
FANTE in den Haag, als die, meenen wij, van moederszijde van den
tak der SILVA'S SOLIS afstammen. Het prachtige Charter, waarbij,
door Keizer LEOPOLD I, Don FRANCISOO (vader van den boven ver
melden Don ANTONIO), erkend wordt te behooren tot het beroemde
geslacht der SILVA'S in Spanje en Portugal, en voorts wegens zijne
militaire verdiensten in den oorlog met de Franschen, en de bataille
op den Hertog DE CRÊQUI in 1673 gewonnen, verheven werd tot
erfelijk Markies van Montfoort, is in het bezit van Dr. A. CAPADOSE
in den Haag. In dat Charter wordt, nevens vele andere voorrechten
en rechten, aan de Markiezen van Montfort ook dat van Bidders
te maken, en adel te schenken, mitsgaders van munt te slaan, ver
leend.
Ook de afstammelingen en stamverwanten Baronnen DE BELMONTE
en DE XIMENES BELMONTE, mitsgaders van den tak der BELMONTES,
waartoe de Markies VAN SCHONENBERG behoorde, zouden zonder be
zwaar althands om hunne genealogie te bewijzen aanspraken op er
kenning hebben kunnen doen gelden. Doch daar sedert het begin
dezer eeuw dit geslacht door geen mannelijke afstammelingen hier
te lande , maar alleen door twee Jonkvrouwen vertegenwoordigd werd ,
heeft men uit dien hoofde zich daarvoor zeer natuurlijk geene moeite
gegeven '.
Doch om nu bepaaldelijk op de drie namen van SUASSO, TEIXEIRA ,
SALVADOR , thands tot den Nederlandschen adel behoorende , te huis
te komen: het is zeer waar, wat door C. & A. beweerd wordt, dat
de twee laatst genoemde geslachten hier te lande niet erkend maar
verheven zijn in den adel. Zeer ten onrechte zou men evenwel daaruit
afleiden , dat hun (Spaansche of Portugeesche) adeldom respeciivelijk
eerst van 1817 en 1821 dagteekende. Wat de familie SALVADOR (in
de Synagoge JESCHURUN RODRIGUES geheeten) betreft, zy heeft sedert
twee eeuwen hier te lande, mitsgaders ook in Engeland, tot de zeer
1 Men zie over dit geslacht, Israel en de Volken, bl. 287 en volg. en
in het Jaarboekje Holland voor ISSI : Eenige byzonderheden uit het poli
tieke leven van den Heer VAN SCHONENBERG-.
ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN. 467
ASSO'S voor zich zelve niet zouden gerechtigd zijn, hunnen adel van
veel oudere dagteekening af te leiden. Zoowel het aloude (insgelijks
by RIETST AP beschreven) wapen , uit Spanje lang voor het verlij met
Avernas Ie Gras medegebracht en gevoerd, als de familiepapieren
van dat aanzienlijke geslacht, geven aan dit hun recht een schitte
rend getuigenis.
De Schrijver van het artikel, geteekend C. & A., begrijpt intus-
schen al verder niet, hoe enkele takken dier familie LOPEZ SUASSO ,
zich, met toevoeging van de moederlijke namen en weglating van
dien van LOPEZ, SUASSO DE PINTO en SUASSO DA COSTA hebben kun
nen of mogen noemen. Niets eenvoudiger dan én het een en ander.
Die slechts een enkel wat uitvoerig genealogisch werk over Spaansche
en Portugeesche geslachten ingezien heeft, zou het hebben kunnen
weten, hoe de adel dier landen gewoon is den geslachtsnaam veel
soortig te variëeren en te verlengen; door toevoeging van, en ver
wisseling met de namen der moederlijke, grootvaderlijke en groot-
moederlijke familiën, op de wijze der ook elders gebruikelijke ver
menigvuldiging van kwartieren in het blasoen. Vandaar dan de on
derscheidene takken dier eene en dezelfde familie SUASSO , gekenmerkt
door de toevoeging van DIAZ DA FONSECA , DE LIMA , DE PINTO , DE
PRADO, ete. Degenen, die deze benamingen voeren, zijn, zooveel wy
weten, daarmede reeds van de geboorte aan hier te lande op de
Registers der Gemeente, en later ook op die van den Burgerlijken
Stand ingeschreven, zoo dat zy ook van dien kant in hun recht zijn.
Tusschen LOPES (of LOPEZ) SUASSO en enkel SUASSO is evenmin on
derscheid , als of men een onderscheid van recht of afstamming wilde
zoeken tusschen de benaming KOORNHERT en die van VOLKERTSZ
KOORNHERT ' . De volle familienaam is LOPEZ SUASSO , in den wandel
veelal enkel SUASSO. Geen wonder dat het LOPEZ , vooral by de aan
neming van nog andere namen van moederszijde, ook achterwege
kon gelaten worden. Geen Portugeesche Israëliet, en, in het geheel,
geen Portugees of Spanjaart, zal in dergelijke verwisseling iets bui
ten de meest bekende usantiën zien. C. & A. zoude ook nog wel
kunnen twijfelen, misschien! of LOPES en LOPEZ wel dezelfde naam
zijn. Met evenveel recht zou hy dan ook kunnen betwijfelen of VOLKERTS
en VOLKERTSZ wel identisch zijn.
1 De volledige titel van het boekske (van 178 bladz. in kl. 8'.) uitge
geven te Amsterdam by P. VAN RAVESTEIN, a" 5383 (1623), luidt das:
Tratado da immortalidade da Alma, composto polo Doctor SAMUEL DE slkvA>
em que tambem se mostra a ignorancia de certo contrariador de nosso tempo
qne entre owtros muytos erros den neste delirio de ter para si e ptiblicar
que a alma de Jiomem acaba jnntamente com o corpo. Die certo
(zekere tegenspreker) is URIEL DA COSTA.
474 ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN.
Van de vijf zonen uit den laatsten Christen Edelman der familie
in Portugal gesproten , stierven er in Nederland twee zonder kinderen
na te laten, t. w. URIEL en AÜRON. Uit de drie overige t. w. MOR-
DECHAI, ABRAHAM en JOSEPH DA COSTA is het geslacht voortgeplant
geworden.
De tak van MORDECHAJ (in Portugal MIGÜEL) DA COSTA, in Ham
burg vermaagschapt aan de MILANO'S, BRAVO'S en DE PALACIOS,
stierf in het derde geslacht reeds uit. JOSEPH (in Portugal JOAO)
was, even als zijn broeder ABRAHAM, meermalen lid van het collegie
van Parnassim en alzoo van den Raad der oudsten. Hy was Voorzitter
van dat Bestuur ten jare 1650, toen MENASSEH BEN ISRAËL hun de
Spaansche uitgave van zijn Hope Israels opdroeg. De tak van JO
SEPH DA COSTA , door huwelijken verbonden en vermaagschapt aan
de familiën OSORIO, DE LEMOS, FRANCO PACHECO, JESCHURUN LOPES,
ABENDANA, RICARDO , CAPADOSE , VAZ NUNES, CURIEL , BEJ.MONTE ,
heeft op dit oogenblik tot eenige vertegenwoordigers Mr. ISAAC DA
CASTA en zijne kinderen, zijnde het zevende geslacht sedert de over
komst uit Portugal '.
Van ABRAHAM DA COSTA vestigden zich drie zonen eerst in Bra-
silië, later in Suriname, alwaar hunne nakomelingen aanzienlijke
planters geweest zijn, en met de hun vermaagschapte familiën COHEN
NASSY, DE LA PARRA , DE BR1TO, PINTO DA FONSECA , HENRIftUES
DE GRANADA enz. het Patriciaat der Portugeesche en Spaansche Joden
in die Kolonie, langen tijd hebben uitgemaakt. Van de onderschei
dene afdeelingen van dezen hoofdtak, zijn nog enkele leden in leven.
By gelegenheid van de bovenstaande genealogische byzonderheden
uit de geschiedenis der Spaansche en Portugeesche Joden , mogen
hier nog de twee volgende mededeelingen niet onwelkom zijn :
De eerste betreft de afkomst van den Wijsgeer SPINOSA. Zijn vader
MICHAEL ESPINOSA vormde in het bovenvermeld jaar van 1650 (5410
naar de Joodsche jaartelling) met JOSEPH DA COSTA , ISAAC JESCHU-
IL
Op mijn artikel (VII. bl. 210—217) heeft C. & A. nog het een
en ander gerepliceerd, waarop ik gaarne met eenige nadere inlich
tingen dupliceeren ga.
O. & A. meent, dat mijn antwoord niet zoo zeer zijne eigenlijke vraag
(VII. bl. 39) als wel zijne noot daaronder betreft. Ik meende de
vraag ook van zijnen tekst beantwoord te hebben op bl. 213 en 214.
Nog altijd schijnt evenwel C. & A. bezwaar te vinden in dat voe
ren van den Jonkheertitel door de Heeren SUASSO DE PINTO en SUASSO
DA COSTA. Ten overvloede dan nog deze nadere inlichting. De Hee
ren SUASSO DE PINTO en SUASSO DA COSTA stammen niet alleen in
de rechte manlijke lijn van den eersten Baron van AVERNAS LE GRAS
(Don ANTONIO) af, maar zijn ook kleinzonen (d. i. zoonszonen) van
den in 1818 als zoodanig erkenden MOSES VAN JERONIMO LOPES
SUASSO. Zoo kan dan C. k A. volkomen gerust zijn, dat voormelde
Heeren niet in de termen vallen van Art. 259 van het Wetboek van
Strafregt , in verband met het Koninklijk Besluit van 26 Januarij
1822 '. Evenzeer zijn die Heeren in hun recht, om de grootmoe-
derlijke namen van DE PINTO en DA COSTA by hun eigen geslachts
naam te voeren, alzoo zy vóór 1810 geboren, en met die namen
op de Registers der Synagoge wel zullen ingeschreven zijn.
Wat door C. & A. tegen eene onjuiste beweering van A—i is in
gebracht , wordt door my niet tegengesproken ; t. w. dat niemand ,
welke ook zijne adellijke afkomst mag zijn, zonder erkenning of
verheffing door den Koning, een adellijken titel voeren mag. Doch
voor zoo ver deze herinnering van C. & A. den schijn zoude kun
nen hebben, als of eenig lid der door hem genoemde familiën zich,
op grond van aloude adellijke afkomst , eenigen adellijken titel , buiten
de Koninklijke erkenning, zoude hebben aangematigd, zoo vordert
de billijkheid dat ook dergelijke schijn van die familiën geweerd
worde. Het is immers van openbare notoriteit, dat b. v. geen der
Heeren TEIXEIRA DE MATTOS of D'ANDRADE zich Jonkheer laat noe
men , om dat zij niet afstammen van Jonkh, ISAAK TEIXF.IRA , die
in 1817 in den Nederlandschen adel werd opgenomen, maar van /\3\
een anderen tak zijn , die overigens even goed van Don DIEGO en /V J >
Don MANUEL TEIXEIRA 8AMPAYO hare afstamming kan bewijzen. Wat ^
de SALVADORS aangaat, al wat in Nederland thands dien naam
voert, stamt af van den in 1821 in den Nederlandschen adel op-
genomenen MOSES SALVADOR. De Engelsche leden der familie gaan
ons hier niet aan.
Een dergelijken schijn van onwettige aanmatiging of wat C. &
A. bluf noemt , zou op onschuldigen kunnen werpen zijne noot
tegen dezulken , die b. v. op nacht- of vreemdelinglijsten een
hoogeren titel aannemen , dan die hun in de maatschappij toekomt.
Het sapienti sat, waarmede die noot besloten wordt, waarborgt niet
genoeg degenen, van wie in het geheele artikel spraak is, tegen
het vermoeden dat zoo iets misschien ook wel door onze Spaansche
of Portugeesche Joden zou kunnen gedaan zijn. Ik ben evenwel over
tuigd dat dit de bedoeling van C. & A. niet kan geweest zijn, juist
om dat ik wel meen te mogen vertrouwen dat (hetzij dan uit fier
heid , of liever , eenvoudig uit eerlijkheid) geen Israëliet van genoemde
afkomst zich aan den kinderachtigen Muf, hier door C. & A. ten
toon gesteld, heeft schuldig gemaakt, maar dat de bestraffing ande
ren geldt. Beter had C. & A. gedaan, indien hij zich daaromtrent
duidelijker had geuit. Ik zeg dit in het byzonder, met het oog op
een in geheel het schrijven van C. & A. wel eens doorstralende on
wil tegen adellijke pretensiën van Israëlitische familiën. Mijne door
C. Sc A. te recht als een bloote aardigheid beschouwde aanmerking
over VOLKERTS en VOLKKRTZ, had juist de bedoeling om dien onwil
ridendo te gispen. Of kan, redelijker wijze, anders dan aan niet zeer
welwillende mtterij toegeschreven worden het vermoeden, dat mannen
van eer als de Heeren SUASSO DE PINTO en SUASSO DA COSTA , in
het openbaar en straffeloos zoo vele jaren lang een titel zouden ge
voerd hebben , dien zij , volgens de Nederlandsche wet , niet mochten
voeren ?
Ik meen dan nu , na deze ten overvloede gegevene inlichting , te
mogen herhalen, wat aan het slot van mijn eerste antwoord beweerd
werd, dat f/men de oplossing der bezwaren van C. & A. niet schul
dig gebleven is."
C. & A. schijnt intusschen aan den door hem gebruikten term van
blwf zoo zeer gehecht te zijn, dat hy ook nu nog gelegenheid zoekt
om dien , hoe dan ook , te plaatsen. Volgens hem zal het in elk ge
val een Muf zijn, zich te beroepen op een hoe anders bewezene adel
lijke afkomst, Israëlitische geslachten te weeg gebracht door hunnen
overgang tot het Christendom, wanneer toch later die geslachten, of
leden daarvan, teruggekeerd zijn tot het Jodendom.
Voor dat ik de onderscheidene onjuistheden , in deze weinige regels
bevat, ga aantoonen, doe ik C. & A. allereerst opmerken, hoe dit
bezwaar tegen den beweerden adel van vele Portugeesch- en Spaansch-
Joodsche geslachten cene wederom geheel nieuwe opwerping is. Zijn
oorspronkelijke vraag was deze: //Vele Portugeesch-Israëlitische fami
liën worden gezegd van ouden adel te zijn. Indien dit zoo is, hoe
komt het dat slechts ééne erkend ' is ? Zouden de overige haren adel
niet kunnen bewijzen? of zouden zij te nederig of te trotsch zijn,
1 Dour een druk- of schrijffout is, bl. 210, dit woord erkend in lekend
veranderd. Doch die fout heeft overigens in de beantwoording der vragen
van C. & A. geenerlei invloed gehad.
ADELLIJKE GESLACHtEN ONDER DE ISRAËLIETEN. 470
dit schijnt althans het gevoelen van C. & A. te zijn) , zoo zal ik
my voor het oogenblik kunnen vergenoegen met de verwijzing naar
een eenvoudig doch merkwaardig feit. Indien zelfs de Spaansche
Regering in 1848 het recht van den oud-adellijken Israëliet ISAAC
i>E LOUSADA op de hertogelijke Grandeza in Spanje erkend heeft,
en hy alleenlijk den daaraan op Spaansch grondgebied onafscheide
lijke rechten niet kan uitoefenen , zoo lang hy de Joodsche godsdienst
belijdt en den daaraan verbonden Joodschen voornaam draagt, —
zoo volgt toch wel onwedersprekelijk , dat door den terugkeer tot
het Jodendom de adel van dusdanig een geslacht, wat het recht
betreft, wel (om dus te zeggen) geschorst, maar geenszins voor
altoos afgesneden is. Allezins billijk kunnen zulke geslachten zich
op hunnen ouden adel beroepen, het zij de Staatswet, die hunne ge
zindheid uitsloot , op dat punt verandert , of dat zy zelve tot de Chris
telijke godsdienst overgaan. Ik geloof dan ook niet, dat indien er
b. v. nog afstammelingen van de Markiezen VAN MONTFORT in Ne
derland bestonden , de Hooge Raad van Adel met eenige billijkheid
hunne aanspraak op dien titel , of althands op erkenning van hunnen
adel, zoude hebben tegengesproken. Als cene curiositeit merk ik hier
nog aan, dat door den reeds door my vermelden bewoner van het
Portugeesche Oudemannenhuis , zoo ik meen , plach verhaald te worden,
hoe zijne familie uit Spanje ten stelligste was uitgenoodigd om al
daar met herneming van den voorvaderlijken rang terug te keeren,
doch, om het punt van Godsdienst, die noodiging had afgeslagen.
Met zekerheid is my dit zelfde bekend van de familie BICARDO, aan
wie insgelijks de herstelling in den voorouder!ijken rang en bezit
tingen , nog in het laatst der vorige eeuw , doch met gelijken uit
slag, werd aangeboden.
De vraag van C. & A. of niet met het oog op den godsdienstigen
(vel quasi) en politieken toestand van Spanje en Portugal , ja van
geheel Europa in de 16de en 17de eeuw en eerste helft der 18deeeuw
het weder verlaten der Christelijke kerk, noodwendig ten gevolge
moest hebben het verliezen van een adel , dien men alleen had ver
kregen door het overgaan tot die Kerk? berust op misverstand en
mangel aan behoorlijke onderscheiding. Dat het verlies van adellijke
rechten in het Spaansche schier-eiland in de tijden, door C. & A.
aangeduid , het noodwendig gevolg van openbaren overgang , hetzij
tot het Jodendom, hetzij tot het Protestantisme was, spreekt wel van
zelve, alzoo op Spaansch en Portugeesch grondgebied zelfs het ver
ADELLUKK GESLACHTEN O.NDER DE ISRAËLIETEN. 481
blijf niet was vergund aan niet Catholieken. Door niemand is Jan
ook het tegendeel ooit beweerd. Doch daaruit volgt nog geenszins,
dat die vroegere adel voor de familiën , welke daartoe behoorden ,
geheel en al als non avenu zoude zijn te beschouwen. Wy hebben
het tegendeel uit de praktijk zelve der Spaansche Regering aange
toond. Ook hebben , buiten hun eigen grondgebied , Koningen beide
van Spanje en van Portugal, aan openbare belijders van het Joden
dom in Nederland en elders , hetzij dan met of buiten aanmerking
van voorouderlijken adel, adellijke titels en rechten met der daad
verleend ] , gelijk door C. & A. wel niet kon tegengesproken wor
den, schoon met het door hem onderstelde beginsel eigenlijk onbe
staanbaar.
Maar ook daarin vergist zich C. & A. ten eenenmale, of is al
thans zijne voorstelling onjuist en tot misverstand aanleiding gevende ,
wanneer hy het doet voorkomen als of die vroegere opneming
van Israëlitische geslachten in den adel van het Spaansche schier
eiland, alleenlijk op grond van hunnen overgang tot het Christen
dom had plaats gehad, en of het ware voorwaardelijk, zoo dat by
terugkeer tot hel Jodendom de geheele opneming als niet geschied
zou moeten beschouwd worden! Van dergelijke voorwaardelijke op
neming in den adel is toch wel nergens sprake; zy is ook eigenlijk
ondenkbaar, dan (gelijk herhaaldelijk door ons erkend is) voor zoo
ver de uitoefening der rechten betreft. Doch het is ook onwaar, dat
de adel der Israëlitische geslachten geen anderen grond, dan hunne
hetzij dan vrijwilligen of gedwongen overgang tot de Catholieke kerk
zou gehad hebben. Zy was veeleer, uit kracht van oude wetten,
herkomsten en overleveringen in Spanje, eene erkenning hetzij van
diensten aan den Staat, hetzij van vroegere gelijksoortige afkomst
binnen de grenzen der Israëlitische natie zelve. Uitdrukkelijk geeft
dit, onder anderen, te kennen de Schrijver van een Tratado de la
NoUeza de Espana (FR. JUAN BÜNITO OUARDIOLA) in 1591, waarin
met zeer bepaalde toepassing op de Joden gezegd wordt: De bekeer-
tien tot ons heilig Catholiek geloof, die te voren volgens hun eigen
wet of secte edel waren, behouden den adel van hun geslacht niet
slechts , maar verhoogen dien daar te boven. Verg. MARIANA , de Re
bus Hispaniae ter plaatse, aangehaald in DA COSTA'S Israel en Je
Polken, bl. 166, en elders.
Dit is juist het eigenaartige der geschiedenis van het verstrooide
Israël in Spanje, dat het geheel onafhankelijk van den overgang
tot de Christelijke godsdienst in die gewesten (tot zekere hoogte ook
in Italië oudtijds, by name in Napels, en in sommige gedeelten
zelfs van Polen) van ouds rechten genoten heeft, gelijk in vele op
zichten aan die van den nationalen adel, als b. v. het voeren van
den degen, het dragen van den titel van -Do», welke in die vroe
gere tijden in Spanje (in Portugal zelfs tot nog heden ten dage) al
leen aan den adel, en zelfs niet eens aan geheel den adel toekomt.
Dezen titel nu gaven niet alleen aanzienlijke Joden zich onder el
kander, (gelijk nog tot in deze eeuw in de Portugeesche Synagoge
van Nederland de gewoonte bleef) ; maar ook in de oude Spaansche
kronijken , in openbare Koninklijke en andere acten , wordt die aan
Israëlieten als een hun toekomende of eigene gegeven. In Portugal,
alwaar tot op de verbanning in 1495 de voorrechten der Israëlitische
natie, als zoodanig, niet minder belangrijk waren (voorrechten, die
zich in geheel het schiereiland zelfs tot het uitoefenen van crimi-
neele juridictie, ja tot het uitspreken van het doodvonnis uitstrek
ten) vinden wy , onder vele andere blijken van het beweerde , een
acte waarby Koning Dom PEDRO I. den oversten Babbi Dom MOSES
en diens echtgenoote JJona SALVA NAVARRO verlijt met een uitgestrekt
leengoed in de omstreken van Lisbon. Geen wonder alzoo' dat wan
neer Spaansche of Portugeesche Israëlieten (vóór de invoering der
Inquisitie veelal door overtuiging , althands gewillig , na dien tijd veelal
door dwang) tot het Christendom overgingen , zy in de rangen van
de beide natiën plaats namen, overeenkomstig vroeger aanzien naar
aanleiding van reeds vóór hunnen overgang door hen zelve of hunne
voorouders gedane diensten , bekleede waardigheden , mitsgaders eigen
oudnationalen adeldom. Vandaar dan ook dat Castiliës, Arragons,
Portugals hooghartige adel zich met deze nieuw bekeerde geslachten
zonder bedenking als met hunne gelijken vermaagschapten. Zoo was
b. v. in het midden der veertiende eeuw op de prediking van den
vermaarden VINCENTIUS FERRER, de Joodsche Rentmeester van Ko
ning HENDRIK IV. naauwelijks tot het Christendom overgegaan, of
ADELLIJKE GESI.ACHTKN ONDEtt DÉ ISIIAKI.IKTK.N. 483
tisch bloed zijn!) zoo wel des tijds als in vroeger of later tijden zoo goed
als onmogelijk geweest zijn , eene vereeniging van Edelen te vinden ,
uitsluitend van Noordsch of van Cantabrisch bloed. Zelfs de Konin
gen van Spanje en Portugal hadden Israëlitische voorvaders in hun
nen stamboom , - al ware het ook alleen door hunne afkomst uit dien
boven allen in heldenmoed en grootheid van ziel uitnemenden Ko
ning JOHAN I. van Portugal, natuurlijken zoon van PEDRO I. uit TA-
REJA LORENzO, eene Israëlitin.
Wanneer C. & A. zich van de waarheid dezer gezamenlijke feiten ,
en hunne beteekenis zal overtuigd hebben, zoo zal hy, ik ben des
zeker, iets meer dan een bluf zien in de bewaring by Spaansche
en Portugeesche Israëlieten dier aloude herinneringen van adeldom ,
welke moeielijk door hen afhanklijk kunnen geacht worden van de
veranderlijkheid van plaatsen, tijden, of individueele menschen. Hy
zal met ons begrijpen dat die voorouderlijke adel , waarvan hy thands
nog beweert, dat zelfs de herdenking niet meer geoorloofd zou zijn,
geen geïsoleerd feit is geweest, voortspruitende uit een enkelen toe-
valligen overgang, hetzij vrijwillig of ten gevolge in het eerst van
uitwendig geweld. Maar hy zal inzien, dat die naauwe en veelzij
dige , ofschoon dan ook veelzins afwisselende betrekking tusschen
het Christelijke Spanje en zijne Joodsche bevolking het gevolg is van
dieper liggende oorzaken, waarvan de kennis trouwens een belang
rijk licht verspreidt over de geschiedenis van beide; dat is, over
de geschiedenis van een der merkwaardigste natiën en Staten van
het Christelijk Europa, zoowel als over die van dat, ook zelfs in
zijne tijdelijke verwijdering van den God en Messias zijner vaderen,
allermerkwaardigste volk, dat gedurende meer dan veertien eeuwen
in het Spaansche schiereiland of het ware een tweede vaderland ge
had, en weder verloren heeft.
Onderscheidene byzonderheden zou ik hier gaarne in antwoord op
of naar aanleiding van nog andere vragen of beweerden van C. & A.
byvoegen. Doch reeds heeft zich dit artikel meer dan genoeg in lengte
uitgebreid. Op het geen ik nog voor had mede te deelen, in het
byzonder over de namen der Joden in Spanje en Portugal, hoop ik
wel nader in den Navorscher terug te komen. Voor ditmaal Satprata
biberunt.
I—A.
486 ADELLIJKE (JKSLACHTEN ONDER DR ISRAËLIETEN.
III.
heid). Men zie deze schriften uit het standpunt van letterkunde en geleerd
heid grootelijks geprezen door D. JOSÉ RODRIGUES DE CASTRO, in zijne
Sibliotheca Espanola (vergel, ook WOLFF, Sill. ïïébr. I. 98, 99 en 141 , en
BARBOSA, SM. Port. in voce) en nog later in de Hfemorias de Literatura
Portugnesa der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Lissabon , T.
III. (a° 1792) p. 257, 258. De Schrijver der verhandeling aldaar over de
gewijde Letterkunde der Portugeesche Joden in de Zeventiende eenw) geelt
als geboorteplaats van ABBAHAM ISRAËL PEREIRA Madrid op, maar de stad
Villafloren in Portugal als die zijner ouders. Hy herinnert ook tevens, dat
de naam, dien ABRAHAM PEREIRA, nog te Madrid zijnde, droeg, THOMAS
RODRIGUES PEREIRA was. Dit patronymicum RODRIGUES nu vóór den fa
milienaam PEREIRA , voerde onder. anderen ook een der Edelen (JOAO RO
DRIGUES PEREIRA) van dat geslacht, die deel namen aan de verkiezing .
van JOHAN , den Grootmeester van Avis , tot Koning van Portugal (a° 1385) Het»
Hist. Geuealog. da Casa Seal Portnguesa par D. ANTONIO CAETANO DE
SOUSA, Provas T. I. p. 347.
490 ADELLIJKE GESLACHTEN o Ml K II DE ISRAËLIETEN.
1 Het Charter is, gedrukt, onder anderen ook te vinden in het NobiKario_
Qenealogico van ALONSO LOPES DE HARO (A° 1522), Dl. I. p.
ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN. 491
1 Uit den broeder van D. JUAN ALONSO , genaamd MARTIN ALONSO PIMENTEL,
die onderdaan van Portugal bleef, is de Portugeesche tak van het huis voort
gesproten, die zich onderscheidt door het voorouderlijke helmfeelcen enden
zoom met kruissen beladen in hun wapen. Waarom de Nederlandsche PIMEN
TELS, ofschoon ontwijfelbaar van de Spaansch gewordene tak afstammende
ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN. 493
IV. '
De Schrijver der aangehaalde artikelen in den Nnvorscher (VII
bl. 274.) verbond zich tot de mededeeling van nog enkele byzonder-
heden omtrent geslachten en namen (zoo voor- als familienamen) by
de Joden en afstammelingen van Joden in Spanje en Portugal.
Over oorsprong en beteekenis van personeele en famielienamen in
het geheel zouden uitvoerige werken te schrijven zijn. In het byzon-
der is dit het geval met betrekking tot de Joden van allerlei tijden
en plaatsen. Wy mogen over dit onderwerp thands eene bepaalde
1 Overgenomen uit den NavorscAer , Dl IX bladz. HO en 174.
496 ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAÉLIETB.X.
1 Zie onder anderen Dr. MIACHEL SACHS, Die religiöse Poesie der Judeii
in Spanien (Berlin 1845), S. 287, Dr. s. J. KMPF, Nicht andalnsischer
Poesie andalusiseher Dichter aus dem elften, zioölften nnd dreizehnten JaAr-
hundert (Prag, 1858), I. 241—289. Vgl. DA COSTA, Israël en de rotten,
bl. 190 en volg.
2 Dr. HEINRICH soiiaFER, Qeschichte non Portugal, I. 40G.
3 Verg. Israël en de Volken, bl. 156 en volg.
ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN. 501
Welke familiën voorts, ook nog buiten de gene die wy hier reeds
noemden of kortelijk beschrijven gaan, uit den stam van LEVI in
Spanje mogen afkomstig zijn , ' my is er geene bekend , wier leden
met meerder glans in de Castiliaansche Jaarboeken staan opgetee-
kend, dan het geslacht van CARTAGENA, dat zijne geschiedenis als
Christenstamhuis dagteekent van R. SALOMO HALLEVI, te Burgos ge
boren in 1350 , en na de dagen zijner bekeering tot het Christelijk
geloof als Don PABLO DE SANTA MARIA ' , eerst Bisschop van Car-
tagena, straks van Burgos, tevens Groot-Zegelbewaarder vanCastilië,
beroemd. De kronijken van zijnen tijd , zoo wel als de latere ge
schiedschrijvers , onderscheiden hem allen van wege zijne groote hoe
danigheden en bekwaamheden, zoo op het gebied van den Staat als
van de Kerk, doorgaans met den titel van den Varon esclarecido.
Omstreeks veertig jaren was deze zoon uit ISRAËL en LEVI oud ,
toen hy, na van zijne jeugd af het Christendom bestreden te hebben ,
tot de overtuiging der waarheid van het Nieuwe Testament gebracht
werd , door de studie der Schriften van THOMAS AQ.UINAS. Hy werd
diensvolgens met zijne vijf kinderen op den 218ten Julij van het jaar
1390 te Burgos gedoopt door D. GARCIA ALONSO DE COVARRUVIAS,
Abt der collegiale kerk van de stad van dien naam, en Tresorier
van de Hoofdkerk van Burgos. Eerlang volgden hem in zijnen over
gang tot de Kerk, zijne moeder, twee broeders en vier zusters. Zijne
vrouw (D. JOANNA) bleef lang van de keus haars Echtgenoots af-
keerig. Zy blijkt evenwel later ook zelve toegetreden te zijn, en den
Christendoop ontfangen te hebben 2.
1 De naam van SANTA MARIA werd door deze HALLEVI'S aangenomen ter
eere der Moedermaagd , of (gelijk de Biograaph van Don PABLO het uit
drukt) eo quod. non solwn ex eddem Vivginis Deipa/rae tribu sed ex ejusdem
etiam praeclard stirpe originem traxerint. Ik haal de anders nog al gewaagde
stelling aan , ook omdat daaruit blijkt , dat het denkbeeld dat de moeder
des Heilands even als hare nicht EUSABETH door ARON uit I.EVI stamde,
ook in de Roomsch Catholijke kerk niet vreemd is. Dit zelfde denkbeeld
spreekt zich ook uit in een (anders vrij belachelijke) legende van het stam-
huis der Hertogen DE LEVIS in Frankrijk. Een familiebehangsel stelt al
daar den stamvader van dat geslacht voor, de Maagd MARIA blootshoofds
toesprekende, maai- met een beleefd Couvrez vous, mon coasin.' beantwoord.
De ongerijmdheid met slechts van de legende maar ook van geheel de tradi
tie dat de Fransche DE LEVIS (ongetwijfeld naar eene bezitting dus ge
noemd) uit de Israëlitische LEVI'S zouden afkomstig zijn, loopt in het oog.
1 Volgens de Biographie van Don PABLO DE SANTA MARIA, door Don
JJ02 ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN.
1 Men zie de gronden waarop Don JOSÉ AMADOR DE LOS RIOS in zijne
Estndios sobre los Jndios de Espana (Madrid, 1848), p. 341—351, dezen
dichterlijken arbeid toeschrijft aan onzen Don PABLO, na dat Don EUGE-
Nio DE OCHOA dien in zijne verzameling van oude Castiliaansche gedich
ten (Parijs, 1844) nog toeschreef aan een jonger tijdgenoot, vriend en
vereerder van den Bisschop, t. w. den Markies DE SANTIU.ANA, stamvnder
der MENDOZAS, Hertogen del Infantado.
504 ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN.
van Bazel, werwaarts hem de Graaf van CIFUENTKS, uit het huis
der SILVA'S , verzelde. Ten jare 1440 werd hy nevens den Graaf DE
HARO (VELASCO) en den Markies w. SANTILLANA (MENDOZA) afgevaar
digd , om de Prinses BLANCA van Navarre , bruid van den Troon
opvolger, later Koning HENDRIK IV., af te halen en te begeleiden.
De vorstelijke feesten, by die gelegenheid beurteling door den Graaf
DE IIARO op zijn kasteel te Briviesca en door den Bisschop te Burgos
aan de Prinses en hare moeder, de Koningin van Navarre, gegeven,
zie men in de Cronica van Koning Johan II. (van Castitië). — Men
vindt zijnen naam en handteekening , nevens die van de overige
hooge Prelaten en Grand es van Castilië, nog onder de huwelijksacte
van Koning HENDRIK IV., met de Prinses JOHANNA van Portugal
(dochter van Koning EDUARD) ten jare 1456 hertrouwd.
De minst vermaarde der zonen van Don PABLO is geweest een jon
gere ALVAR GARCIA DE SANTA MARIA, Ook Wel ALVAR SANCHES DE
CARTAGENA in de Cronica, genoemd , en geboren a° 1388. Deze schijnt,
misschien ter zake der verwikkelingen tusschen den Koning van Cas
tilië en zijne neven , de Infanten van Arragon , althands een tijd lang
in ongenade by den Koning en by zijnen vader, den Bisschop, ge
weest te zijn. DE LOS RIOS, terwijl hy te recht den schrijver der
Cronica voor den broeder, niet den zoon, van Don PABLO houdt,
schijnt dien zoon hier geheel vergeten te hebben. Het jaar 1461 kan
toch niet wel (gelijk de geleerde Spanjaard t. a. p. bl. 371, meent)
het sterfjaar van den broeder, maar zeer goed dat van den zoon
van Don PABLO geweest zijn. In elk geval vergist zich MARIANA,
die dezen ALVAR den zoon, als den eenigen voortplanter van Don
PABLO'S geslacht vermeldt. Daar zijn waarschijnlijk, behalve uit zij
nen zoon PEDRO, ook nog uit de broeders van den Bisschop van
Burgos nakomelingen geweest; althands is de oudere ALVAR gehuwd
geweest. De Biograaph zijns vaders maakt uitdrukkelijk melding van
zijne naast hem te Burgos begraven gade. — In elk geval behoorden
tot de maagschap van den Bisschop zoo wel de reeds vermelde OON-
ZALO DE SANTA MARIA te Saragossa , als de voortreflijke Don JUAN
ORTEGA DE MALVENDA , Bisschop van Coria '.
De stamvader der CARTAGËNA'S, aldus by voortduring genoemd in
Spanje, is geweest een vierde (in tijdsorde derde) zoon van Don PA
BLO, hem geboren in 1387. Hy werd, gelijk zijne broederen, te
V.
Zie Israël en de Volken, bl. 183 en 239 en volg. Een uitvoerige arbeid van
Rabbi ZAG (ISAAC) DE SUJURMENZA op last van Koning ALFONSUS X. over
het Astrolabinm bevindt zich in Hs. op de Bibliotheek van het Escuriaal.
Men zie de rubrieken by UODRIOUES DE CASTRO, Sibl. Espanola, \. 123
en volgg.
1 Zie een kort overzicht van vader en zonen in Israël en de Volken, bl.
243 volgg.
ADKLÜJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN. 511
1 Zie Cronica de Don JUAN 7J., p. 68. Verg. ZURITA, t. III. p. 363.
* Zie BARRIOS, Decimas. — Onder de talrijke afstammelingen uiti.EVi,
die onder de Sephardim in onderscheidene vakken zich een naam hebben
gemaakt, had ook wel in een onzer vorige artikelen mogen vermeld wor
den de Kapitein Don MIGUEL DE BARRIOS, in de Synagoge DANIEL LEVI
DE BARRIOS, een dichter, waarvan met vele ingenomenheid zoo het leven
als de werken onlangs beschreven zijn door Dr. KAYSERLING. — Zijne poëzy
in Spanje (zijn vaderstad was Montilla) , overtreft zeker verre zijne veel
minder degelijke, voor het meest aan gelegenheidsverzen besteede, in Ne
derland. Die gelegenheidsverzen zijn voor historische en genealogische by-
zonderheden steeds eene niet onbelangrijke bron. Maar zijn Coro de las Ifusas ,
voor het grootste deel uit zijn leeftijd in Spanje, heeft vele dichterlijke ver
diensten. Verg. over hern Israël en de Volken, bl. 285. \
1 CLEMENCIN, Elogio de la Reina Cathollca Dona ISABEI. , p. 145—141?.
\
ADELLIJKE GESLACHTEN OUDER DE ISRAËLIETEN. 517
van den Grootmeester Don JUAN PACHECO te verijdelen '. Dit ver
hindert evenwel niet, dat ook hem waarschijnlijk het verbannings
edict van 1492 trof. Nog by de inneming van Malaga, had hy een
aanzienlijk losgeld betaald voor zijne met de Mohammedanen aldaar
gevangen gemaakte geloofsgenooten. — Zijn nageslacht en naam is nog
lang in wezen gebleven, en ook nog niet geheel uitgestorven, in de
onderscheidene familiën te Venetië , Hamburg , Amsterdam en elders :
SENIOR, SENIOR HENRIQUES, SENIOR TE1XEIRA , SENIOR SAEAIVA ,
SENIOR CORONEL.
I—A
VI.
1 AU. p. 105.
2 Overgenomen uit den Navorscher , Dl. IX bladx. 368.
518 ADELLIJKE GESLACHTE?» ONDEB DE ISRAËLIETEN.
van WOLFF, en van DE CASTRO by name, zijn soms vol van chrono
logische (by vergelijking met andere eerste en tweede bronnen veelal
ligt te verhelpen) onnaauwkeurigheden.
Zijne zonen en kleinzonen zijn, op soortgelijke wijze als hun stam
vader Don .1 ACIHA. BEN JAÏSCH , koninklijke Rentmeesters , Lijfartsen ,
Astrologen en gunstelingen in Castilië en Portugal, en te gelijk Over
sten der Joden onder den reeds gemelden titel , geweest. Een hun
ner was Don DAVID NF.GRO, die nevens nog een anderen aanzienlijken
Israëliet, Don JUDA, ten jare 1684 Dona LEONORA, de Koningin
weduwe van Dom FERNANDO, wiens gunstelingen zy beide geweest
waren, naar Castillië volgde, en aldaar (volgens DUARTE NUNES DE
LEAO'S Kronijk van Dom JOAO 7.) mededingers werden naar het ampt
van Rabbino-Mayor in Castilië , straks een gewichtig deel hadden in
de oneenigheden , uitgebroken tusschen de Koningin Dona LEONOEA
en haren schoonzoon Koning Don JUAN I. van Castilië, tegen wien
eene zamenzwcering ontdekt en verijdeld werd door evengenoemden
Don DAVID. Zijnen naam NEGRO leidt de Schrijver der Schalscheleth
van dos Negros af, eene der drie plaatsen of heerlijkheden door den
Koning van Portugal aan zijnen stamvader geschonken '.
Honderd jaren daarna verlieten de laatste JACHIA'S het Spaansche
schiereiland , ten gevolge der beruchte verbanningsedicten der Catho-
lijke Koningen FERDINAND en ISABELLA in Spanje, en van Dom
MANUEL hun schoonzoon in Portugal. Van Lisbon begaf zich naar
Italië de reeds hoogbejaarde JOSEPH JACHIA, door zijn nageslacht
bygenaamd de heilige , met zijnen zoon Don DAVID JACHIA , geb. 1463 i
en diens zwangere Echtgenoote, die hem a° 1494 te Florence eenen
zoon baarde, wederom JOSEPH JACHIA geheeten.
De oudere JOSEPH JACHIA stierf vier jaren later te Ferrara , alwaar
de familie door den Hertog gunstig ontvangen was. Zijn reedsgenoemde
zoon Don DAVID, schrijver van onderscheidene Hebreeuwsche wer
ken, eindigde zijne dagen te Imola ten jare 1541 of 1543, en over
leefde alzoo zijnen zoon JOSEPH, die in den vollen bloei des levens
insgelijks te Imola stierf in 1539, ten gevolge, gelijk zijn zoon, de
schrijver der Schalscheleth meldt , van zijne ingespannen studiën.
Deze JOSEPH is schrijver van een aantal werken, onder anderen van
eene Paraphrase van den Propheet DANIEL, die hy a" 1528 ten
huize van zijn stamverwant en schoonvader, Don GEDALIA BEN JA-
CHIA, voleindde. Die Paraphrase werd door CONSTANTIN L'EMPEREUR
vertaald en met toelichtende en wederleggende noten uitgegeven
(Amst. 1633).
De Hakadma (Voorrede) van het oorspronkelijke vangt aan met
de volgende genealogie, naar de hier reeds by eene vroegere gele
genheid herinnerde wijze der Sephardim ':
//Zegt de geringe dienstknecht JOSEPH , zoon van mijnen heere Rob
Don DAVID, zoon van JOSEPH den heilige, zoon van DAv ID, zoon van
JOSEPH , zoon van den Vorst DAVID , zoon van GEDALIA , zoon van
SALOMON, zoon van Rab JOSEPH, zoon van JUDA, zoon van heer
Don JACHIA, vande edelen van JUDA, die het volk der verstrooiden
uit Jerusalem regeerden in Spanje , van Lisbon de hoofdstad van het
koninkrijk van Portugal."
Deze JOSEPH JACHIA heeft gehad drie zonen : R. DAVID , naar zij
nen grootvader van vaderszijde geheeten, — R. GEDALIA, naar zijn
grootvader van moederszijde genoemd , schrijver der Schalscheleth ,
en van eene menigte andere werken, waaronder de met een woord
reeds aangeduide Kronijk der geslachten van de zonen van JACHIA , —
Dr. JUDA JACHIA, Meester in de vrije kunsten te Padua.
R. GEDALIA geboren, niet, als de CASTRO met een blijkbaar on
gerijmd abuis opgeeft, in 1500, maar minstens een twintigtal jaren
later, leefde nog in 1588 te Alexandrië in Piemont, alwaar hy na
vele vroegere wisselingen van verblijf zijne dagen geëindigd heeft.
Zijn zoon , tot wien de Voorrede van zijn meest bekend werk ge
richt is , heette wederom JOSEPH.
Nog vele andere leden van hetzelfde geslacht komen in de geschie
denis der Sephardim en hunne Litteratuur voor. Onder dezen noemt
de Schrijver van het artikel Juden (Geschichte) in de Allyem. En-
cyclop, van ERSCH, t. a. p. S. 230, ook nog Don JOSEPH BEN JA
CHIA, die even als Don ISAAC ABARBANEL in hooge gunst stond by
Koning ALFONSUS V. van Portugal, maar die na de opvolging van
dien Vorst door zijnen zoon JOHAN II. (in 1489) naar Italië uitweek ,
het zij (gelijk sommigen by vergissing melden van Don DAVID BEN
1 Zie bl. 496 boven, alwaar ter opheldering van deze overoude Israëli
tische gewoonte nog had kunnen aangehaald worden Esra VII: \—5,
522 ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN.
JOSEPH JACHIA) dat de nieuwe Koning hem wilde dwingen van Gods
dienst te veranderen, het zij dat hy in het lot deelde van zoo vele
vrienden van den ouden Koning , waaronder zoowel de Carclinaal
Dom JOAO DA COSTA als , gelijk wy vroeger zagen ' , Don ISAAC ABAR-
BANEL.
In het jaar 1400 had zich wederom een andere JACHIA (GEDALIA
BEN DAVID) , Arts en Rechtsgeleerde , van Lisbon naar Constantino-
pel begeven , vanwaar hy eene bedevaart naar Jerusalem ondernam ,
maar op weg overleed.
Na de verbanningsjaren van 1492 en 1497 vindt men , als hier
overvloedig bleek , de JACHIA'S in onderscheidene deelen van Italië.
In Nederland, Hamburg of Engeland herinner ik my niet eenig
spoor van afstammelingen uit het geslacht gevonden te hebben , uit
genomen een enkelen Schriftgeleerde , R. SAMUKL JACHIA , in het
laatst der zeventiende eeuw te Amsterdam.
CURIEL. — De naam van dit aanzienlijk en by uitnemendheid
talrijk geslacht onder de uitgewekene Sephardim wordt (althands
door den dichter DE BARRIOS) voor oorspronkelijk Joodsch gehou
den. Men vindt dien intusschen als oud Spaanschen naam vermeld
onder den getituleerden adel van dat land, toen nl. ten jare 1760
Koning KAREL III. Don LUIS CURIEL Y ALAMOS den titel van Graaf
DE SAN RAFAEL schonk. Zijn vader was Don JUAN CURIEL, Ridder
van de orde van Calatrava, en Minister.
Een genealogisch fragment in mijn bezit, waarin ook eenige tak
ken en leden van het Israëlitische geslacht van dien naam zijn op-
geteekend , vangt aan met eenen DUARTE NUNES , misschien wel de
zelfde met den bekenden Portugeeschen Geschiedschrijver en Raads
heer in het Hoog Gerechtshof van Portugal , DUARTE NUNES DE LEAO ,
die tegen den Dominicaner JOSEPH TEIXEIRA de rechten van FHILIPS II.
op den troon van Portugal verdedigde. Althands de levenstijd komt
wel uit, en van DUARTE NUNES DE LEAO wordt de Israëlitische af
komst met stelligheid beweerd 2.
ning geroemd, door den Vader bewezen aan Dom. DUARTE DE BRA-
GANZA, toen die edele Prins, broeder van Koning JOHAN IV. van
Portugal, door den Keizer van Duitschland, ter wrake van het ver
wante Spaanseh-Oostenrijksche huis, in 1640 verraderlijk gevangen
gezet was op het kasteel van Milaan, alwaar hy na achtjarige ban
den overleed. Vroeger woonde DUARTE NUNES DA COSTA een tijd
lang te Amsterdam , later als Agent van den Koning van Portugal ,
Edelman van zijn huis, te Hamburg. Hy werd in evengemelde be
trekkingen opgevolgd te Hamburg, door zijn tweeden zoon SALOMON
CURIEL. Te Amsterdam diende zijn oudste zoon MOSES CURIEL al.
JERONIMO NUNES DA COSTA den Staat van Portugal in dezelfde be
trekkingen , die van geslacht tot geslacht op zijne nakomelingen , in
de oudste mannelijke lijn, zijn overgegaan, tot in het jaar 1795,
toen de titel nog gedragen werd door ISAAC, zoon van NATHAN cü-
RIEL, met wien in het begin dezer tegenwoordige eeuw geheel deze
tak is uitgestorven. Ik heb in mijne kindschheid den grijsaard nog
gekend, en den vóór hem overledenen Jonker, zijnen eenigen zoon.
Hy was destijds, gelijk zoo vele aanzienlijken der Portugeesche Sy
nagoge, aan lager wal geraakt, zoo dat hy het huis (genaamd het
Hof) zijner familie op de Joden-Heerengracht, vlak over het Be-
stedelingshuis, moest verlaten en verkoopen, dat sedert in het bezit
van onderscheidene Portugeesche en andere familiën is gekomen.
Van de diensten door JERONIMO NUNES DA COSTA gedurende meer
dan veertig jaren in zijne betrekking als Agent van Portugal, zoo
wel als gelijktijdig door den Comes Palatinus Baron DE BELMONTE,
als Resident van Spanje, aan Nederland en Oranje bewezen, getui
gen beider familiepapieren, in verband met onderscheidene aantee-
keningen in de Resolutiën zoo van Holland als van de Staten-Ge
neraal.
Zoo veel ik weet, is er van al die onderscheidene takken geen
enkele den naam dragende afstammeling, althands in Nederland (of
in Hamburg of Suriname is my onbekend) , over , dan alleen mijne
nicht, Mejonkvr. ESTER CURIEL BUENO, van de tak van LOPO RA-
MIREZ. Haar oudste broeder , ARRAHAM CURIEL BUENO , overleed
omstreeks dertig jaren geleden , even nadat hy het geloof in den Chris
tus beleden hebbende, na volbrachte studiën in de Theologie zijn
eerste beroep als Leeraar in de Nederlandsche Hervormde Kerk ont-
fangen had.
ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN. 525
De vraag van C. & A., in den Navorscher van 1857, bl. 39, die
tot deze zich hier besluitende reeks van genealogisch-historische op
gaven aanleiding gaf, mogen wy dan nu in de ruimte beantwoord
achten. De aanspraak op ouden Spaanschen of Portugeeschen adeldom
by onderscheidene Spaansch- en Portugeesch-Joodsche familiën , is
ook in deze bladen gebleken geen bluf of verbeelding te zijn , maar
integendeel e.en goed recht niet aan eenige enkele, maar aan een
groot aantal nog levende of reeds uitgestorvene geslachten van die
afdeeling der Israëlitische natie toekomend.
Hoe vreemd het verschijnsel voor vreemdelingen in de intieme ge
schiedenis zoo van het Spaansche Schiereiland als van de daarvan
afkomstige Joodsche familiën moge zijn, het is een voor den onder
zoeker dan nu wel bewezen feit, dat de dusgenaamde Portugeesche
Synagoge te Amsterdam, en van daar ook elders zoo binnen als
buiten Nederland, te zamengesteld was van ouds uit geslachten, in
onderscheidene betrekkingen van oud-historische beteekenis , zoo wel
in de wereld der wetenschappen en der letteren, als in die der
praktische Staatkunde, en in het lichaam van den Europeeschen
adel. Wy hebben gezien dat die herinneringen zich niet bepalen by
den (hoe ook reeds in zich zelven oudtijds vrij uitgebreiden) kring
der rijke en Synagogaal-patricische geslachten, maar gevonden wor
den in eene menigte uitwendig min vermogende , ja geheel verarmde ,
en eindelijk tot de geringste standen afgedaalde familiën. Wy heb
ben daardoor zelve ons kunnen overtuigen , dat dit zoo weinig al
gemeen bekend of herdacht verschijnsel zich wel niet laat oplossen
door de geheel oppervlakkige verklaring, dat de Joden van het
Schiereiland zoo maar naam en wapen van allerlei, ook de hoogst
adellijke, Spaansche en Portugeesche geslachten hebben aangenomen
of zich aangematigd!
Veel dieper voorzeker, en in verband met geheel de oudste ge
schiedenis van het Spaansche Schiereiland (gelijk reeds met enkele
wenken hier werd aangetoond) , zoo wel als met die van het Israë
litische volk in zijne van alle zijden en in allerlei opzicht merk
waardige verstrooiing ligt hier de sleutel ter verklaring. Maar reeds
by het eerste nadenken loopt de ongerijmdheid in het oog , dat Israë
lieten, door Spanje en Portugal uit hunnen boezem verstoten, zich
in massa (want , als gexcgd en gezien is , het geldt hier geene enkele ,
maar nagenoeg alle Spaansch- en Portugeesch-Israëlitische geslachten)
zullen getooid hebben met den (hier te lande en hier ter stede vooral)
526 ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN.
1 Men zie over deze waardigheid mijn Israël en de Volken, bl. 148,
239, en vooral de aldaar aangehaalde verhandeling: Sotre os Judeos em
Portugal, in de Memorias da Academia Jteal das Scie?icias de Lisboa;
dl. VIII. In de Mahomedaansche gewesten van het schiereiland voerde deze
opperste Magistraat der Joden wel eens den in hunne ballingschap schier
bespottelijken titel van Koning, zoo ik mteen. In Gibraltar, onder het En-
gelsche Bestuur, heette nog zeer zeker in 1782 het Hoofd der Spaausch-
Joodsche Gemeente Koning en zijne echtgenoot Koningin.
1 Vergel. Jüncyclopddie van ERSCH en GRtlBER Art. Juden (Oeschichte) ;
S. 2-H en 212.
34*
532 ADELLIJKE GESLACHTEN ONDER DE ISRAËLIETEN.
I(SAAC DA cosr)A.
BENIGE BIJZONDERHEDEN
UIT HET
voyé des Prinsen van Oranje en Koning van Brittanje by het Hof van
Spanje, voorts als Chargé d'Affaires tevens van Hunne Hoogmogenden aan
dat zelfde Hof, en eindelijk als Plenipotentiaris van laatstgemelden Sou-
verein, te Lissabon, alwaar hy A". 1717 overleed. De Aartshertog Pre
tendent (later Keizer KABEL VI., vader van MARIA THERESIA,) verhief hem
ten jare 1709 tot de waardigheid van Markies in Brabant. Even als zijn
ouder Bloedverwant, de Baron DE BELMONTE, die, insgelijks gedurende een
tijdvak van veertig jaren, als Resident des Kouings van Spanje hier te
lande, aan de beide Mogendheden belangrijke diensten tegen den gemeen -
schappelijken vijand, Koning LODEWIJK XIV., bewees, behoorde de Heer
VAN SCHONENBERG tot een dier uitgewekene oude geslachten , welker uit
gebreide betrekkingen en aanzienlijke vermaagschapping in het Spaansche
Schiereiland hunne leden tot den diplomatischen werkkring uitnemend
geschikt deed zijn. Men zie over beide deze leden van het geslacht BEL
MONTE de Vaderlandsche Historie van Wagenaar , D. XVI, t. a. p. en
XVII, bl. 23 ; VAN WIJNS Sijvoegsels en Aanmerkingen op WAGENAAR, D. XVI, bl.
62 en 98, en XVII, 18, mitsgaders van de Naleezingen, D. II, bl. 304;
SCHELTEMA, Staatkundig Nederland, art. Schonenberg; Prof VREEDE, Gor-
respondance politique et militaire du Duc DE MAi^LBOROUGH , p. 202; STAN-
HOPE, Spain nnder CHARLES H, D. II., p. 32, enz.; BRANDT, Het leven
van DE RUYTER, bl. 1008; KOENEN, Geschiedenis der Joden in Nederland,
bl. 509; mijn Israël en de volken, bl. 287 volg.; en voorts inzonderheid de
Besolutien van Holland en de Diplomatische Correspondentiën op 's Rijks.
Archief, enz. gedurende de jaren 1664—1717,
540 EENIGE BYZONDERHEDEN UIT HET
1 T. a. p. bl. 209.
1 Verg. VAN WIJN in de Syvoegsels en Aanmerkingen op WAGENAAR , XVIde
Deel. Bladz. 91.
POLITIEKE LEVEN VAN DEN HEER VAN SCHONENBERG. 541
worden. Dat verdrag, verijdeld door den dood van den Keurprins
van Beyeren, werd eerlang (a° 1699) vervangen door onderhande
lingen over een tweede , waartegen intusschen niet zonder hevigheid
geijverd werd van wege het Hot' van Madrid, zoo door den Markies
VAN CANALKS (wien , om zijne hevige uitlatingen daartegen, Koning
WILLEM nu geheel zijn rijk deed ruimen), als door den Heer DE
Q.UIEOS te 's Hage, met wien insgelijks nog steeds onderhandeld
maar niet officiëel gehandeld werd, zoo lang het geschil wegens de
zaak van den Heer VAN SCHONENBERG niet uit den weg geruimd was.
Het verdrag eenigzins gewijzigd, werd in Maart 1700 tot stand
gebracht; maar nu volgden in het geheim de intrigues meer dan
ooit van Frankrijk , om van den veegen Koning van Spanje de be
noeming van den Hertog VAN ANJOU , tweeden zoon van den Dau
phin, tot ergenaam der Spaansche kroon te verkrijgen ; — de ge
volgen hiervan zijn bekend.
Doch reeds tijdens de Jinale sluiting van het zoo even vermelde
tweede verdeelingsverdrag had zich het langdurig démelé wegens de
zaak van den Heer VAN SCHONENBERG in een plechtige vereffening en
openbare readmissie ten Hove opgelost. WAGENAAR (XVII, 38) meldt
dit feit in het voorbygaan en als bloote gevolgtrekking uit des Ge-
zants openbare tegenwoordigheid ten hove in het jaar 1700. Doch
het eigenlijke oogenblik , en nog veel minder de wijze waarop de
plechtstatige readmissie plaats had, was my nog nimmer, hetzij in
eenige historische openbare , of familie-aanteekening voorgekomen ; —
tot my 1.1. jaar door de vriendelijke behulpzaamheid van den kun-
digen Chartermeester van 's Rijks Archief te 's Hage, den Heer IJK
ZWAAN , twee stukken in die rijke verzameling van staatsdocumenten
en correspondentiën voor oogen kwamen, welker mededeeling mis
schien niet geheel onbelangrijk is, ter toelichting zoo van de ge
beurtenis zelve , als tot een blijk van den eerbied dien men in Europa
aan de regering en diplomatische vertegenwoordigers van Koning
WILLEM III. toedroeg. Vooral ook mede kan het strekken tot een
proef van het vreemdsoortige taalgebruik by onze Nederlandsche
Staatslieden van die tijden algemeen, zoowel als van het alleszins merk
waardig ceremonieel, door het Spaansche hof te dezer gelegenheid
in acht genomen.
Het zijn twee missiven , door den gezant VAN SCHONENBERG aan
den griffier FAGEL in diens hoedanigheid gericht; de eene gedagtee-
kend van den 24 Aug. des jaars 1700, en tot in byzonderheden
542 EENIGE BYZONDERHEDEN DIT HET
Dat. 26 Avgusti.
Ree. 13 Septemb.
de hoffdames ter rechterzijde. Het cérémoniel was gelijk als by den ko-
ningh; ende haar Majesteyt geliefde mijn succint compliment te beant
woorden in seer obligeante expressien, relatif tot sijne Bretann: Maj : ende
den Vereenighden-Staat , — betuygende wijders eene sonderlinge satisfactie
over het minnelijk ajustement der diflerenten. Affgaande reconduiseerde my
meergemelte conducteur in deselfde form naar mijn hotel , ende nam by my
het middaghmaal. Nu ben ik geoccupeert met visites te ontfangen ende
contra-visites aff te leggen, 't welke noch eenige dagen duyren zal:, naar
welke embarrassante cérémonies ik hoope my weeder geheellijk aan de
dienst van sijne Bretann: Maj: en van haar hoogh rnog: te consacreeren .
Den koningh was redelijk van coleur en gestalte, wat min geswollen in
't aansight, ook de stem claarder, ende de spraak min belemmert als my
in de vorige private audientie toegescheenen hadt; bevindende sigh sijne
(Iiith.nl Maj: in tamelijke goede gesontheyt. Waarmede blijve met alle eer-
biedichheyt
Weledele gestrenge heer !
VWeledele gestr: seer ootmoedighen dienaar,
(get.) F. SCHONENBERG.
Madrid den 26 Aug. 1700.
Naar de originele missive in het Rijks archief te 's Hage, en aldaar in
de lias: »Spanje," Ao 1700.
DE HEBREEl WSCHE BOEKWERKEN
- (In het Athenaeum van den 28sten Jan. jl. komt een beknopt his
torisch berigt voor aangaande de hebreeuwsche boekwerken in het
britsche museum, een onderwerp behandelende dat zamenhangt met
de groote belangstelling die in onzen tijd, vooral ook in Engeland,
de hebreeuwsche, en in 't algemeen joodsche, bibliographie verwekt.
Wij gelooven onzen lezers geen ondienst te bewijzen, daaruit het
hoofdzakelijkste mede te deelen. //Terwijl de bibliotheek van het britsche
museum reeds 600,000 gedrukte boekdeelen bevat en nog steeds
voortgaat dat aantal jaarlijks met ongeveer 20,000 stuks te vergrooten ,
is het wel van belang eenigzins bekend te zijn met de waarde van
enkele harer afdeelingen. Wij verheugen ons daarom over de ver
schijning van eene //Hebreeuwsche BibliograpMé" (Berlin , ASHER) , van
de hand van den geleerden hebrei'st JOSEPH ZEDNER, aan wiens
zorg men ook de nieuwe en fraaije schikking dier boeken in onze
nnatwnal liórary" verschuldigd is. Hierdoor zijn wij in staat een
verslag te geven over den oorsprong, den aanwas, de tegenwoor
dige getalsterkte en den toestand dier verzameling.
Toen het museum het eerst voor 't publiek geopend werd, op den
15den Januarij 1759, met eene boekerij van 50,000 gedrukte boeken ,
bevatte het slechts één rabijnsch werk, namelijk de Editio princepi
van den Talmud, die vroeger aan HENDRIK VIII toebehoord , voorts
deel uitgemaakt had van de boekerij der engelsche koningen, en
door koning GEORGE II aan het britsch museum ten geschenke ge
geven was.
Weinig maanden daarna ontving de verzameling eene vorstelijke
gift van 18 boekdeelen, loopende over alle takken d^er rabijnsche
literatuur.
1 Overgenomen uit de Konst- en Letterbode 1860. No. 16 en 17.
I)E HEBREEUWSCHE BOEKWERKEN ENZ. 547
Zie mr. H. j. KOENEN, Oestti. der Joden in Nederl. pag. 375 sqq.
Zie KOENEN t. a. pi. p. 325 sqq. Israël en de Volken, p. 270 en 2
550 DE HEBRERUWSCHE BOEKWERKEN ENZ.
,IUL23'5
C2a(ll4l)Ml00
893.19