haak
Apparence
Étymologie
[modifier le wikicode]- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
[modifier le wikicode]haak \Prononciation ?\
Étymologie
[modifier le wikicode]- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
[modifier le wikicode]Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | haak | haken |
Diminutif | haakje | haakjes |
haak \ɦa:k\ masculin
- Crochet, crampon, attache.
haak- en oogconstructie
- assemblage par crochets et pitons
- (Sens figuré) aan de haak slaan
- (Argot) alpaguer
niet in de haak zijn
- ne pas être en règle, ne pas coller
- Équerre.
- Patère, cintre.
- Banc de sable, banc de sable.
Dérivés
[modifier le wikicode]- aalhaak
- affuithaak
- ankerhaak
- balkhaak
- bankhaak
- bijbelhaak
- blokhaak
- bootshaak
- borghaak
- brandhaak
- burghaak
- champagnehaak
- deeghaak
- enterhaak
- fithaak
- gevelhaak
- gordelhaak
- grijphaak
- handhaak
- heugelhaak
- kanthaak
- kantshaak
- kapstokhaak
- karabijnhaak
- kathaak
- ketelhaak
- kettinghaak
- klemhaak
- klerenhaak
- klimhaak
- kneedhaak
- kwebhaak
- ladderhaak
- leghaak
- lepelhaak
- letterhaak
- mesthaak
- musketonhaak
- nestelhaak
- pierhaak
- pikhaak
- plaathaak
- plakhaak
- plukhaak
- punthaak
- puthaak
- reddingshaak
- roerhaak
- schilderijhaak
- schrijfhaak
- sleephaak
- sloothaak
- speerhaak
- spekhaak
- sperhaak
- stoothaak
- stormhaak
- tekenhaak
- teksthaak
- trekhaak
- vanghaak
- verstekhaak
- veterhaak
- vishaak
- vleeshaak
- weeghaak
- weerhaak
- windhaak
- winkelhaak
- wondhaak
- wormhaak
- zethaak
- zwaaihaak
- zweihaak
- haakachtig
- haakanker
- haakbeentje
- haakbek
- haakblok
- haakbocht
- haakbout
- haakbus
- haakfout
- haakgaren
- haakhang
- haakje
- haakladder
- haaklas
- haaklelie
- haaknaald
- haaknagel
- haakneus
- haakpatroon
- haakpen
- haakploeg
- haaks
- haakschoot
- haakschrap
- haakschreef
- haakschutter
- haaksluiting
- haaksnavel
- haakspijker
- haaksteek
- haaksteker
- haakstelling
- haakster
- haakstopper
- haakswold
- haaktalie
- haaktand
- haaktouw
- haakvormig
- haakwerk
- haakworm
- haken
- hakenkruis
- haker
- hakerig
Forme de verbe
[modifier le wikicode]haak \Prononciation ?\
- Première personne du singulier du présent de haken.
Taux de reconnaissance
[modifier le wikicode]- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,0 % des Néerlandais.
Prononciation
[modifier le wikicode]- Pays-Bas : écouter « haak [Prononciation ?] »
Références
[modifier le wikicode]- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]