• his·to·risch
  • In de betekenis van ‘geschiedkundig’ voor het eerst aangetroffen in 1607 [1]
  • afgeleid van historie met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen historisch historischer
verbogen historische historischere
partitief historisch historischers -

historisch

  1. op de geschiedenis betrekking hebbend, geschiedkundig
    • Dat kan met recht een historische gebeurtenis genoemd worden. 
    • Het verhaal is losjes gebaseerd op een slecht gedocumenteerd historisch mengsel van feit en achterklap: de driehoeksverhouding tussen de Britse koningin Anne, haar jeugdvriendin, belangrijkste adviseur en misschien wel geliefde Sarah Churchill (Rachel Weisz) en het ambitieuze kamermeisje Abigail Masham. [3] 
  2. van iets dat het van zo'n groot belang is dat men het zich vele jaren later nog zal herinneren
    • Een historische prestatie! Duncan Laurence heeft voor Nederland voor het eerst in 44 jaar het Eurovisie Songfestival gewonnen. Met Arcade won hij door een grote overwinning bij de publiekstemmen van Zweden en Italië. Laurence is de opvolger van Teach-in, dat in 1975 won met Ding-a-Dong. [4] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]