toho

  1. die; mannelijk bezield genitief enkelvoud van tón
  2. die; mannelijk onbezield genitief enkelvoud van tón
  3. dat; onzijdig genitief enkelvoud van tón
  4. die; mannelijk bezield accusatief enkelvoud van tón


toho

  1. (Taivoaans) boom


toho

  1. genitief bezield mannelijk enkelvoud van ten
  2. genitief onbezield mannelijk enkelvoud van ten
  3. genitief onzijdig enkelvoud van ten
  4. accusatief bezield mannelijk enkelvoud van ten


  • to·ho

toho

  1. genitief bezield mannelijk enkelvoud van ten
  2. genitief onbezield mannelijk enkelvoud van ten
  3. genitief onzijdig enkelvoud van ten
  4. accusatief bezield mannelijk enkelvoud van ten