afgeven

(doorverwezen van gaf af)
Vertalingen

afgeven

ausbreiten, deponieren, hinterlegen, abfärbendeposit, spread, rundéposer, déteindre, déteindre surdepositare, incluso, pagare (ˈɑfxevə(n))
werkwoord
enkelvoud onvoltooid verleden tijd gaf af , voltooid deelwoord heeft afgegeven
1. ergens brengen en daar geven chemisch afval afgeven in de milieustraat
2. onbedoeld kleur(stof) overbrengen op iets anders De donkerblauwe broek heeft afgegeven in de was en nu heeft mijn witte truitje blauwe strepen.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.