Johannes van Lier
Johannes van Lier | ||||
---|---|---|---|---|
Algemeen | ||||
Volledige naam | Johannes van Lier | |||
Geboren | 8 december 1726 | |||
Overleden | 6 september 1799 | |||
Titulatuur | mr. | |||
Functies | ||||
1753-1758 | Gedeputeerde van Drenthe | |||
|
Johannes van Lier (Rotterdam, 8 december 1726 - Kleef, 6 september 1799) was een Nederlandse politicus, jurist, belastingontvanger en gedeputeerde van Drenthe.
Leven en werk
[bewerken | brontekst bewerken]Van Lier was een zoon van de Rotterdamse wijnhandelaar Henderick van Lier en Barbera Meesters. Hij studeerde van 1743 tot 1748 rechten aan de Universiteit Leiden. Na zijn studie keerde hij aanvankelijk terug naar Rotterdam. In 1750 vestigde hij zich in het Drentse Zuidlaren. Hij trouwde in 1751[1] met Rolina Johanna Hofstede, dochter van de Groninger predikant Johannes Hofstede en Maria Abbring. Uit het huwelijk kwamen tien kinderen voort, waaronder Helperus Ritzema van Lier.
Johannes van Lier werd in 1750 de particuliere secretaris van de drost van Drenthe Alexander Carel van Heiden. Van 1753 tot 1758 was hij gedeputeerde van Drenthe en in 1759 werd hij lid van de Etstoel. In 1758 werd hij benoemd tot ontvanger-generaal (belastingontvanger) van Drenthe. Na zijn benoeming tot ontvanger verhuisde hij van Annen, waar hij na zijn huwelijk was gaan wonen, naar het Ontvangershuis te Assen. In 1776 liet hij in Assen een nieuw herenhuis bouwen, huize Overcingel.
Naast zijn hoofdactiviteit als ontvanger was Van Lier ook participant in de Annerveensche Heerencompagnie.[2] Daarnaast schreef hij diverse verhandelingen op een breed gebied. Hij publiceerde over geschiedenis, archeologie en natuurwetenschappen. In zijn huis Overcingel had hij een naturaliënkabinet, een verzameling mineralen en stenen.[3] Hij werd in 1772 benoemd tot lid van de Maatschappij van Wetenschappen.[4]
Van Lier bankroet
[bewerken | brontekst bewerken]Van Lier raakte in 1785 in opspraak toen hij niet in staat bleek te zijn om de achterstallig belastinggelden af te dragen aan de Generaliteit. Aanvankelijk werd het tekort becijferd op bijna ƒ 400.000. Later bleek hij zo'n ƒ 140.000 schuldig te zijn. Zijn inboedel werd geveild.[5] Door persoonlijk ingrijpen van zijn zoon Joannes Henricus Petrus bleef het huis Overcingel in de familie. Overcingel bleef tot in de 20e eeuw in het bezit van de familie Van Lier. Zijn kleinzoon Herman Hubert legde het park in landschapsstijl aan en ook zijn achterkleinzoon Hendrik woonde er. Van Lier had de bui zien aankomen en vertrok met de noorderzon, met achterlating van vrouw en kinderen. Hij bleek naar het Duitse Kleef te zijn gevlucht. Later voegden zijn echtgenote en drie van zijn dochters zich bij hun man en vader in Kleef. Van Lier overleed aldaar in september 1799, drie jaar na zijn vrouw.
Van Lier werd als ontvanger-generaal opgevolgd door zijn schoonzoon Jan Haak Oosting, die getrouwd was met Barbara Maria van Lier, dichteres.
Aan deze geschiedenis kleeft ook een politiek tintje. Het kwam de patriotten goed uit, dat zij een lid van het Oranjegezinde kamp[6] tot voorbeeld konden stellen van hetgeen mis was in Drenthe. In een anoniem pamflet uit 1787, getiteld De tegenwoordige staat van het landschap Drenthe ontmaskerd, werden de malversaties door orangistische regent Van Lier fel gehekeld. Hij werd er onder meer van beschuldigd dat hij bouwmateriaal van het Drostenhuis in Assen en van de achtkantige koepelkerk van Smilde zou hebben gebruikt voor het bouwen van zijn eigen woning Overcingel.[7]
Bibliografie
[bewerken | brontekst bewerken]- 1760 - Oudheidkundige brieven: bevattende eene verhandeling over de manier van begraven, en over de lykbusschen, wapenen, veld- en eertekens, der oude Germanen, en in het byzonder de beschryving van eenen alouden steenen grafkelder, met de daarin gevondene lykbusschen, donderkeilen en donderbylen, enz. by het boerschap Eext, in het landschap Drenthe, ontdekt: in welke beschryvinge zekere brief, over byzondere Nederlandsche oudheden, zo opgehelderd als wederlegd word, uitg. Pieter van Thol, 's-Gravenhage
- 1781 - Verhandeling over de slangen en adders, die in het landschap Drenthe gevonden worden = Traité des serpens et des viperes qu'on trouve dans le pays de Drenthe, uitg. Erven Houtuin, Amsterdam
- 1795 - Hedendaegsche historie, of tegenwoordige staet van alle volkere; in opzigte hunner landsgelegenheit, personen, klederen, gebouwen, zeden, wetten, gewoontens, godsdienst, regering, konsten en wetenschappen, koophandel, handwerken, landbouw, landziektens, planten, dieren, mineralen en andere zaken tot de natuurlyke historie dienende - deel XXXIII Behelzende de beschryving der Vereenigde Nederlanden, en wel in 't byzonder van Drenthe (met een inleiding door Johannes Tonckens en bijgewerkt door zijn zoon Joannes Henricus Petrus van Lier)
- Bos, Jan (et al.) Huizen van stand: geschiedenis van de Drentse havezaten en andere herenhuizen en hun bewoners (1989) uitg. Boom, Meppel, ISBN 90-6009-889-7
- Mulder, dr. R.D. Mr Johannes van Lier (1726-1785) Drente's eerste wetenschappelijke natuuronderzoeker in Nieuwe Drentse Volksalmanak, 1942, blz. 33 t/m 64
- Ennik, J.E. Het huis Overcingel te Assen in Nieuwe Drentse Volksalmanak, 1973, blz. 102 t/m 106
- ↑ Het paar ging op 8 maart 1751 in ondertrouw te Zuidlaren (bron: Drenlias)
- ↑ De Annerveensche Heerencompagnie bezat niet alleen veengebieden bij Annerveen in het Oostermoer, maar ook in het Kloosterveen nabij Smilde; hier lieten zij in 1771 het Zes Herenhuis bouwen
- ↑ Hulst, Frank Adellijke armoe of heerlijke welstand: Enkele opmerkingen over de levensstijl van de Drentse adel in Nieuwe Drentse Volksalmanak, 1973, blz. 102 t/m 106 in: Ons Waardeel, 1990, blz. 214
- ↑ Leydse Courant d.d 17 augustus 1772
- ↑ Curator was de landschrijver Warner Hendrik Erkenswijk bijgestaan door Lucas Nijsingh, schulte van Diever
- ↑ Het Oranjegezinde kamp concentreerde zich rond de familie Hofstede van de secretaris van de Landschap Drenthe, en zwager van Van Lier, Wolter Hendrik Hofstede, waarbij vooral diens zoon, de latere gouverneur van Drenthe, Petrus Hofstede de leidende rol vervulde
- ↑ Huizen van stand, blz. 282