Nostratisch
Het Nostratisch is een taalkundige superfamilie. Het is de hypothetische gemeenschappelijke voorouder van de Indo-Europese, Oeraalse, Altaïsche, Dravidische, Kartvelische en Afro-Aziatische taalfamilies. Deze verregaande "Nostratische hypothese" is echter verre van algemeen aanvaard.
Het woord nostratisch is afgeleid van het Latijnse nostrates ("landgenoten").
De hypothese
[bewerken | brontekst bewerken]Het bestaan van het Nostratisch als overkoepelende supertaalfamilie werd in 1903 voor het eerst geopperd door de Deen Holger Pedersen. Volgens de hypothese begon het Nostratisch zich zo'n 15.000 jaar geleden, tegen het einde van de laatste ijstijd over het Euraziatische continent te verspreiden. Daarna, aldus de hoofdstroom van de hedendaagse vergelijkende taalwetenschap, zou alles wat er aan gemeenschappelijk taalgoed tussen de talen heeft bestaan in de loop der tijd verdwenen of onherkenbaar vervaagd zijn. Het Nostratisch zelf zou volgens sommigen weer zijn voortgekomen uit een nóg oudere taal van waaruit uiteindelijk alle talen van de wereld zijn voortgekomen (zie ook glottogonie).
De hypothese kreeg aanvankelijk weinig aanhang in de wereld van de vergelijkende taalwetenschap. In de jaren 60 pakte de Sovjet-Russische taalkundige Vladislav Illitsj-Svitytsj haar weer op, en onder Sovjetgeleerden werd zij zelfs vrij populair. De hypothese is evenwel zeer omstreden. Veel taalkundigen zijn uitermate sceptisch over de veronderstelde verwantschappen. Niet zozeer de veronderstelling dat er een gezamenlijke prototaal is geweest is controversieel, maar de bewijsvoering. De vraag is of bepaalde overeenkomsten tussen bijvoorbeeld Koptisch en Nederlands niet eerder op toeval berusten dan op daadwerkelijk bestaande verwantschap.
Recentelijk heeft de hypothese toch weer opgeld gedaan, doordat verscheidene taalkundigen opnieuw hypothesen omtrent verwantschappen tussen verschillende grote taalfamilies hebben voorgesteld. Die voorgestelde superfamilies hebben wel een andere samenstelling. Zo heeft Joseph Greenberg (2000) de Euraziatische taalfamilie voorgesteld.
Aanwijzingen
[bewerken | brontekst bewerken]In de verschillende taalfamilies zijn soms overeenkomsten te vinden bij elementaire woorden als voornaamwoorden, maar ook tal van werkwoordstammen. Zo is in vrijwel alle talen die tot de Nostratische taalfamilie zouden behoren voor het woord ik een vorm te vinden die terug zou gaan op de wortel min (Nederlands: mijn, Fins: minä, in het Georgisch de stam min). Ook te of ti voor de tweede persoon komt vaak voor. Een ander voorbeeld is de werkwoordstam man- (blijven). In de Indo-Europese taalfamilie is deze stam bijvoorbeeld te vinden in het Latijnse manere, verblijven. Het Dravidisch heeft in het Telugu manu, dat verblijven betekent. In het Hebreeuws (een taal van de Afro-Aziatische familie) vinden we ?āmen, blijven en het Altaïsch (om precies te zijn, het Mongools) kent het woord mana, dat de wacht houden betekent. De veronderstelde etymologische verwantschap wordt echter nog speculatiever wanneer de betekenis van bepaalde woorden kennelijk sterk is veranderd, zoals het geval is bij de hypothetische stam mel- (Nederlands: melk, Hongaars: mell, borst, Tamil: melku, kauwen).
De Amerikaanse taalkundige Alexis Manaster Ramer ziet ook een overeenkomst in de woorden voor vijf, vuist en vinger. In het Proto-Indo-Europees zijn dat respectievelijk *penkwe, *pnkwstis en *penkweros. Manaster Ramer legt het verband met het Proto-Oeraalse woord voor vuist, *peyngo. In het Proto-Altaïsch blijkt het woord voor vuist *p'aynga te zijn. Manaster Ramer heeft van hieruit het Nostratische proto–woord *payngo gereconstrueerd, en dit terug herleid tot het Proto-Indo-Europese *pnkwstis.
Tegenargumenten
[bewerken | brontekst bewerken]Een belangrijk tegenargument is dat in de fonetiek m en n van alle klanken zo ongeveer het eenvoudigst te articuleren zijn, en dus ook de eerste klanken die een taallerend kind zich eigen maakt. In dit geval gaan methodes als de vergelijkende methode en de lexicostatistiek vooralsnog niet op, aangezien de overeenkomst in vorm in de verschillende taalfamilies bij woorden als mij en mijn net zo goed kan berusten op het feit dat dit zo'n beetje de meest elementaire woorden in het kernlexicon van elke taal zijn. De hier genoemde overeenkomsten kunnen bovendien heel goed wijdverbreide leenwoorden (zwerfwoorden) als gevolg van vroege contacten zijn, net zoals in de woordenschat van het Fins enkele zeer basale woorden zoals "moeder" aan de Indo-Europese talen zijn ontleend (zie ook Fout-positief en fout-negatief).
Zie ook
[bewerken | brontekst bewerken]Bronnen
- B. Comrie e.a. (red.) (1999), De Grote Taalatlas, Haarlem: Schuyt & Co. ISBN 9060974824.
- (en) G. Johnson, Linguists Debating Deepest Roots of Language, in: New York Times, 27 juni 1995.
- (pl) Marek Stachowski, "Teoria nostratyczna i szkoła moskiewska".(pdf), in: LingVaria 6/1 (2011): 241-274.