Naar inhoud springen

Rorate

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De gregoriaanse Introitus
Rorate caeli desuper in een middeleeuws handschrift dat zich bevindt in Slot Mariënburg

Rorate is een gregoriaans introïtusgezang voor de Mis van de vierde zondag van de Advent en tevens de naam voor deze zondag van de Advent. De tekst van het gezang is gebaseerd op de oudtestamentische tekst: Jesaja 45,8.

De liturgische kleur die op die zondag, en tijdens de Advent in het algemeen, wordt gebruikt is paars, omdat de Advent een periode is van inkeer en voorbereiding op de komst van de Heer.

Introïtusgezang

[bewerken | brontekst bewerken]
Latijn Nederlands
Rorate caeli desuper,
et nubes pluant iustum:
aperiatur terra,
et germinet Salvatorem.
Dauwt, hemelen, van boven
gij wolken, beregene de rechtvaardige:
Opdat de aarde zich zal openen
en de Heiland er uit zal ontspruiten.

Naast het introïtusgezang bestaat er ook een lied in het wisselend deel van de Mis, zoals dat in de Adventstijd wordt gezongen. Dit lied heeft een refrein dat overeenkomt met het genoemde introïtusgezang, en dit lied wordt wel toegeschreven aan de vroegchristelijke dichter Aurelius Clemens Prudentius. Het lied luidt als volgt:

Latijn Nederlands
Refrein: Roráte caéli désuper,
et núbes plúant jústum.

Refrein: Dauwt, hemelen, van boven,
gij, wolken, beregene de rechtvaardige.

Ne irascáris Dómine,
ne ultra memíneris iniquitátis:
ecce cívitas Sáncti fácta est desérta:
Síon desérta fácta est:
Jerúsalem desoláta est:
dómus sanctificatiónis túæ et glóriæ túæ,
ubi laudavérunt te pátres nóstri. - Refrein

Wees niet langer vertoornd, o Heer,
denk niet langer aan onze zonden.
Zie, de heilige stad is tot woestijn geworden,
Sion is tot woestijn geworden.
Jerusalem is verdord,
het huis van Uw heiliging en Uw heerlijkheid,
waar onze vaderen U geprezen hebben. - Refrein

Peccávimus, et fácti súmus tamquam immúndus nos,
et cecídimus quasi fólium univérsi:
et iniquitátes nóstræ quasi véntus abstulérunt nos:
abscondísti faciem túam a nóbis,
et allisísti nos in mánu iniquitátis nóstræ. - Refrein

We hebben gezondigd en zijn onrein geworden
en zijn ter aarde gevallen als een blad,
en onze zonden hebben ons als de wind weggeblazen.
U hebt Uw aangezicht verborgen voor ons
en ons verpletterd door de zwaarte van onze schuld. - Refrein

Víde Dómine afflictiónem pópuli túi,
et mítte quem missúrus es:
emítte Agnum dominatórem térræ,
de pétra desérti ad móntem fíliæ Síon:
ut áuferat ípse júgum captivitátis nóstræ. - Refrein

Aanschouw, Heer, de droefheid van Uw volk,
en zend ons degene, die U zenden wil.
Zend het Lam, de heerser van de Aarde,
van de rotsen der woestijn tot de berg van de dochter van Sion,
opdat hij het juk van onze knechting wegneemt. - Refrein

Consolámini, consolámini, pópule méus:
cito véniet sálus túa:
quare mœróre consúmeris,
quia innovávit te dólor?
Salvábo te, nóli timére,
égo enim sum Dóminus Déus túus,
Sánctus Israël, Redémptor túus. - Refrein

Ge zult getroost worden, getroost worden, Mijn volk!
Spoedig zal uw heil komen.
Waarom verliest u zich in verdriet,
terwijl dit juist uw smart verdiept heeft?
Vrees niet, Ik zal u redden.
Want ik ben de Heer, uw God,
de Heilige van Israël, uw Verlosser. - Refrein

Zie de categorie Rorate Coeli van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.