Naar inhoud springen

Willem IV van Oranje-Nassau

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Willem IV
1711–1751
Willem IV van Oranje-Nassau
Prins van Oranje
Periode 1711–1751
Voorganger Johan Willem Friso
Opvolger Willem V
Erfstadhouder der Verenigde Nederlanden
Periode 1747–1751
Voorganger Stadhouderloos tijdperk
Opvolger Willem V
Erfstadhouder van Friesland
Periode 1711–(1747)
(tot 1731 Maria Louise regentes)
Voorganger Johan Willem Friso
Opvolger Willem V
Stadhouder van Groningen
Periode 1718–(1747)
(tot 1731 Maria Louise regentes)
Voorganger Stadhouderloos tijdperk (daarvoor was Johan Willem Friso stadhouder)
Opvolger Willem V
Stadhouder van Gelre en Drenthe
Periode 1722–(1747)
(tot 1731 Maria Louise regentes)
Voorganger Tweede Stadhouderloze Tijdperk (daarvoor was Willem III stadhouder)
Opvolger Willem V
(Erf)stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht en Overijssel
Periode april-mei 1747 – (november 1747)
Voorganger Tweede Stadhouderloze Tijdperk (daarvoor was Willem III stadhouder)
Opvolger Willem V
Vader Johan Willem Friso van Nassau
Moeder Maria Louise van Hessen-Kassel
Dynastie Oranje-Nassau
Een jonge Willem IV met zijn moeder en zus
Stadhouder Willem IV
Willem IV met zijn vrouw en kinderen, kort voor zijn overlijden

Willem Karel Hendrik Friso (Leeuwarden, 1 september 1711Den Haag in Paleis Huis ten Bosch, 22 oktober 1751), was prins van Oranje en vorst van Oranje-Nassau.[1] Hij was de eerste erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Provinciën. Hij was voornaam, vredelievend en minzaam in zijn optreden, maar had te kampen met een zwakke gezondheid en een vergroeiing van zijn rug die zijn politiek-bestuurlijke optreden meer en meer parten zou gaan spelen.

Willem Karel Hendrik Friso werd geboren in Leeuwarden als zoon van Johan Willem Friso van Nassau-Dietz, die achtenveertig dagen daarvoor was overleden en Maria Louise van Hessen-Kassel. Bij zijn geboorte werd hij daarom, als zijn overleden vader, Stadhouder van Friesland, maar niet van de overige Nederlandse gewesten, die in het Tweede Stadhouderloze Tijdperk verkeerden. De val van een paard, in 1717 in de tuin van Paleis Soestdijk, de zomerresidentie, deed even voor zijn leven vrezen. Hij hield er een vergroeide rug aan over, waarvan complicaties later tot zijn dood zouden leiden. Willem IV kreeg meer dan de gebruikelijke opvoeding van adellijke kinderen. De prins studeerde aan de Universiteit van Franeker en aan de Universiteit Utrecht. Willem IV sprak diverse talen (waaronder naast Duits, Engels, Frans, Latijn en Nederlands ook Fries) en was geïnteresseerd in geschiedenis; ook in de fouten van zijn voorgeslacht, zoals hij zijn hoogleraar meldde.

Zijn benoeming had veel voeten in de aarde: er waren kapers op de kust en daarbij zijn de bronnen niet eensluidend;[2][3] iedere auteur beweert wat anders. In de Gelderse archieven is echter terug te vinden dat Willem IV op 2 november 1722 werd benoemd tot stadhouder, wat in zou gaan in 1728, als hij meerderjarig werd.[4] Voorlopig had hij echter in Gelderland alleen de titel en de toelage.[5] In 1726 werd hem een plaats in de Raad van State geweigerd door de niet-stadhouderlijke provincies. De ontvangst van de prins drie jaar later in Den Haag was uitgesproken koel. Drenthe en Groningen zouden hem daarentegen in 1729 en Friesland in 1731 tot stadhouder benoemd hebben.[6] Vanaf die tijd was hij in feite de hoogste ambtenaar van deze gewesten.

Al in 1721 was er sprake van een huwelijk met de Engelse prinses Anna van Hannover. De Engelse ambassadeur William Cadogan, de eerste graaf Cadogan, die met Margaretha Cecilia Munter was getrouwd, speelde mogelijk een belangrijke rol. De onderhandelingen voor het huwelijk van prinses Anna met de Nederlandse vorst zouden twaalf jaar duren. De oorzaak lag grotendeels op het internationale politieke vlak. Na de dood van koning-stadhouder Willem III, tijdens het Tweede Stadhouderloze Tijdperk, waren Pruisische en ook Engelse diplomaten en juristen druk doende om voor hun vorst aanspraak te maken op de begerenswaardige titel 'prins van Oranje', met alle hierbij behorende emolumenten en bezittingen.

Toen de nalatenschap van stadhouder Willem III werd geregeld in een geheim verdrag, bekend als het Traktaat van Partage, en zowel Willem Karel Hendrik Friso als koning Frederik Willem I van Pruisen als prins van Oranje werden erkend, maar de eerste de meeste bezittingen verkreeg – Willem deed afstand van Lingen en van Meurs – en de tweede naar verluidt de meeste schulden, steeg Willems waarde op de huwelijksmarkt aanzienlijk. In 1732 kwam Paleis Huis ten Bosch, dat onderdeel was van de erfeniskwestie, alsnog in bezit van prins Willem IV, waarna hij het tussen 1734 en 1737 liet restaureren en uitbreiden met twee grote zijvleugels, naar een ontwerp van Daniël Marot. Hij bezat nu in Den Haag een paleis dat voldeed aan de statuur van een vorst. Dit was van belang, gezien zijn dynastieke ambities.

Op 21 oktober 1733 ging hij voor het Gerecht van Leeuwarden in ondertrouw.[7] Het huwelijk, dat gepland was in november 1733, werd uitgesteld omdat de bemoeienissen van zijn toekomstige schoonvader George II met de Republiek niet op prijs werden gesteld. Willem werd, mede vanwege alle ophef, ziek en vertrok naar het Britse kuuroord Bath. Pas enkele maanden later was hij voldoende hersteld om in het huwelijk te treden.

Georg Friedrich Händel, die Anna en haar jongere zussen klavecimbel- en muziekles had gegeven en haar als zijn beste leerling beschouwde, componeerde ter gelegenheid van het huwelijk zijn serenata Il Parnasso in Festa (HWV 73), waarvoor delen uit Athalia (HWV 52) gebruikt zijn. Op 25 maart 1734 trouwde het paar in de Franse kapel van het St. James's Palace. Händel componeerde hiervoor, op een tekst van Prinses Anna (naar twee psalmen), het anthem This is the day the Lord hath made (HWV 262).

In Amsterdam werd het paar op 8 mei 1734 met zó weinig animo ontvangen door burgemeester Lieve Geelvinck, dat het paar al na een half uur besloot om door te reizen naar Leeuwarden.

In Engeland was hij door de universiteit van Oxford met een eredoctoraat bedacht en trad hij toe tot de vrijmetselarij. Bij zijn terugkeer in de Republiek ontstonden ook loges in Den Haag en Leeuwarden. Zo had hij een eigen hofloge "Antiqua Virtute et Fide" in Leeuwarden.[8] Zijn kok Vincent la Chapelle en Douwe Sirtema van Grovestins waren daarbij betrokken.

Als stadhouder

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1740 brak de Oostenrijkse Successieoorlog uit, waarin Oostenrijk en Frankrijk tegenover elkaar stonden. De Republiek, Groot-Brittannië en Oostenrijk vormden een bondgenootschap, waarbij de anderen zouden helpen als één van hen werd aangevallen. De Republiek talmde om openlijk Frankrijk de oorlog te verklaren en stuurde met tegenzin vanaf 1742 troepen om het Geallieerde leger te versterken. In 1746 veroverden de troepen van Lodewijk XV de meeste steden in de Oostenrijkse Nederlanden waar de Republiek krachtens het Barrièretraktaat troepen had gelegerd, evenals de belangrijkste plaatsen in Zeeuws-Vlaanderen. In 1747 gaf de Franse koning aan het grondgebied van de Republiek niet langer te kunnen ontzien, waarop Franse troepen de Republiek binnenvielen. In paniek werd de prins op 2 mei 1747 benoemd tot kapitein-generaal, tot admiraal-generaal van de Republiek en tot stadhouder van alle gewesten. Dirk Hubert Verelst of zijn vader coördineerde de benoeming in de provincie Zeeland al vanaf 15 april.[9] Over zijn bevoegdheden kon Willem het na diverse pogingen tot 'promotie' niet eens worden met de Staten-Generaal.[10] Zij legden hem een instructie voor die overeenkwam met de Unie van Utrecht. Willem wilde alleen de eed afleggen op de instructie van zijn voorganger, Willem III.

Op 11 mei 1747 deed de prins zijn intrede in Amsterdam. Ter begroeting waren niet alleen de burgemeesters, maar ook alle predikanten aanwezig. Wie geen oranje droeg liep de kans in de gracht gegooid te worden. Zelfs de paarden en ook de ossen op weg naar de slager waren ermee versierd.[11] In november van datzelfde jaar volgde verheffing tot erfstadhouder van de Republiek, waarbij ook de opvolging in vrouwelijke lijn werd geregeld, want Willem IV had toen enkel een dochter. Hiermee kwam een eind aan het Tweede Stadhouderloze Tijdperk. De organisator was de porseleinverkoper Daniël Raap, een gematigd doelist, die de oranjegezinde bevolking mobiliseerde. Nog datzelfde jaar verhuisde prins Willem IV met zijn gezin en een deel van zijn hofhouding naar Den Haag, van waaruit de Vereenigde Nederlanden werden bestuurd, alwaar hij ging wonen in Paleis Huis ten Bosch.

In 1748, enkele maanden na de geboorte van zijn zoon Willem Batavus, ontstond het Pachtersoproer. Raap, die zich verzette tegen de regenten - van oudsher tegenstanders van een rol van de Oranjes in het Nederlandse staatsbestel - overlegde diverse malen met de prins en zijn vrouw. In veel steden werden diverse burgemeesters en vroedschapsleden vervangen. Omstreden was zijn benoeming van de Groningse jonker Rudolf de Mepsche tot drost van Westerwolde.[12]

Zijn belangrijkste raadgevers waren graaf Bentinck en Mattheus Lestevenon. In de nieuwe regeringsreglementen kreeg de erfstadhouder meer invloed op de benoemingen. Veel afgezette vroedschapsleden kregen echter na verloop van tijd hun zetel terug. Een besluit dat hem niet in dank is afgenomen; de positieve stemming onder de bevolking jegens de prins sloeg volledig om, volgens Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lüneburg-Bevern in een brief aan zijn nicht Maria Theresia.

Willem kreeg te maken met een teruglopende economie. Een poging de handel op te beuren door het instellen van een vrijhaven, liep door tegenwerking van de admiraliteitscolleges op niets uit. De bankier Thomas Hope en de politiek econoom Isaac de Pinto beloonde hij met respectievelijk een functie in de WIC en VOC.

Willem IV stelde veel belang in een aanstelling van Lodewijk Ernst, hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel toen zijn gezondheid hem steeds meer parten speelde. Anna van Hannover nam de lopende zaken over. Willem IV stierf op 22 oktober 1751 in Den Haag na een kuur in Aken. De bijzetting vond plaats op 4 februari 1752 in de grafkelder van de Oranjes te Delft. De erfstadhouder werd opgevolgd door zijn dan drie jaar oude zoon. Anna van Hannover nam de landszaken waar tot haar dood in 1759; Friesland benoemde haar schoonmoeder Maria Louise van Hessen-Kassel, die de functie van regentes uitoefende tot 1765.

Uit het huwelijk van prins Willem en prinses Anne werden de volgende kinderen geboren:

Alle vier de overgrootmoeders en één overgrootvader van Willem IV waren afstammelingen van Willem van Oranje. Twee daarvan waren kleinkinderen van Willem de Zwijger. De drie andere achterkleinkinderen van Willem de Zwijger:

 
 
 
 
 
 
 
 
Willem de Zwijger
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Frederik Hendrik
 
 
 
Catharina Belgica
 
 
 
Louise Juliana
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Albertine Agnes
 
Henriette Catharina
 
Amalia Elisabeth
 
 
 
Elisabeth Charlotte
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Hendrik Casimir II
 
Henriette Amalia
 
Willem VI
 
Hedwig Sophie
 
Louise Charlotte
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Karel I
 
 
 
Maria Anna
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Johan Willem Friso
 
 
 
 
 
 
 
Maria Louise
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Willem IV

In 1733 werd hij toegevoegd als lid bij de Ridders van de orde van de Kousenband.

Voorganger:
Johan Willem Friso
Prins van Oranje Opvolger:
Willem V