reis
Uiterlijk
- reis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reis | reizen |
verkleinwoord | reisje | reisjes |
reis
1. grote, lange tocht of trip
vervoeging van |
---|
reizen |
reis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reizen
- Ik reis.
- gebiedende wijs van reizen
- Reis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reizen
- Reis je?
enkelvoud | meervoud |
---|---|
reis | — |
reis m