Naar inhoud springen

tal

Uit WikiWoordenboek
Versie door Laplanduijl (overleg | bijdragen) op 16 jan 2015 om 17:41 (Hyponiem 'achttiental' toegevoegd)
  • tal
enkelvoud meervoud
naamwoord tal tallen
verkleinwoord - -

tal o

  1. een numerieke hoeveelheid
    • Wy groeien vast in tal en last:
      ons tweede vaders klagen.
      Ay ga niet voort door deze poort,
      of help een luttel dragen’.[1]
       
  2. ~ van: vrij veel
    • Hij heeft tal van onderscheidingen gekregen. 
  1. Opschrift van Vondel boven het jongensweeshuis in de Kalverstraat te Amsterdam.


Periodiek systeem der elementen (pol)
H He
Li Be B C N O F Ne
Na Mg Al Si P S Cl Ar
K Ca Sc Ti V Cr Mn Fe Co Ni Cu Zn Ga Ge As Se Br Kr
Rb Sr Y Zr Nb Mo Tc Ru Rh Pd Ag Cd In Sn Sb Te I Xe
Cs Ba * Hf Ta W Re Os Ir Pt Au Hg Tl Pb Bi Po At Rn
Fr Ra ** Rf Db Sg Bh Hs Mt Ds Rg Cn Fl Lv
* La Ce Pr Nd Pm Sm Eu Gd Tb Dy Ho Er Tm Yb Lu
** Ac Th Pa U Np Pu Am Cm Bk Cf Es Fm Md No Lr

tal

  1. (scheikunde), (element) Tl, thallium



stellend vergrotend overtreffend
tal talach talaf

tal

  1. lang, hoog


  enkelvoud meervoud
mannelijk tal tales
vrouwelijk tal tales


  • tal

tal

  1. zulk,dergelijk, soortgelijk,zo, zo'n, zodanig
  2. een zekere, de bewuste

tal

  1. zo, op die manier

Sjabloon:rae


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tal     talet     tal     talen  
genitief   tals     talets     tals     talens  
  1. getal