Naar inhoud springen

aanduwen

Uit WikiWoordenboek
  • aan·du·wen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanduwen
duwde aan
aangeduwd
zwak -d volledig

aanduwen

  1. vaster duwen
  2. overgankelijk verplaatsen door te duwen
    • Wegens een startprobleem moesten we de auto aanduwen. 
98 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be