aanhelen
Uiterlijk
- aan·he·len
- samenstelling van aan bw en helen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanhelen |
heelde aan |
aangeheeld |
zwak -d | volledig |
- volstoppen met aarde of grond
- ▸ Plan B: trek gewoon de tramrails eruit, even aanhelen, bovenleiding eraf en stap compleet over op smalle, oplaadbare bussen. Het OV heeft al jaren last van een toenemende vorm van ‘te laat op een plek komen waar je niet wil zijn’. Met A of B kom met minder vertraging dichter bij die plek waar je wel wil zijn.[1]
- weer naar de oude niet zieke toestand terugbrengen
- Het woord aanhelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Opinie: ‘Waar blijft het ‘Deltaplan’ voor de zorg?’” (26 november 2021), Het Parool