afluir
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afluir |
afluía |
afluido |
volledig |
afluir
- a·fluir
- overgankelijk
- [1] fluir, correr
- [2] desembocar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afluir |
afluía |
afluido |
volledig |
afluir