aftands
Uiterlijk
- af·tands
- In de betekenis van ‘oud’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- samenstellende afleiding van af (bijwoord) en tand (zelfstandig naamwoord) met het achtervoegsel -s
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aftands | aftandser | aftandst |
verbogen | aftandse | aftandsere | aftandste |
partitief | aftands | aftandsers | - |
aftands
- ouderwets en niet meer bij de tijd
- Het aftandse huis werd vorig jaar gesloopt.
- Het woord aftands staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aftands" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "aftands" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be