anybody
Uiterlijk
anybody
- eenieder, wie dan ook
- «The door was wide open and anybody could have stolen it.»
- The deur stond wagenwijd open en eenieder kon het gestolen hebben.
- «The door was wide open and anybody could have stolen it.»
- iemand
- «Is there anybody?»
- Is daar iemand?
- «Is there anybody?»
- na ontkenning niemand
- «There wasn't anybody available.»
- Er was niemand beschikbaar.
- «There wasn't anybody available.»