basisvertrouwen
Uiterlijk
- ba·sis·ver·trou·wen
- samenstelling van basis zn en vertrouwen zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | basisvertrouwen | |
verkleinwoord |
het basisvertrouwen o
- het geloof dat iemand in weze te vertrouwen is
- ▸ Florien van Heest is huisarts en herkent de onrust waar Besse over vertelt. "De zaak gaf mij als huisarts een onzeker gevoel, eigenlijk eerder nog een onveilig gevoel." Van Heest vindt dat er buitenproportioneel is gereageerd door instanties. "Het liep volledig uit de hand. Hij werd beschuldigd van moord. Ik vind het onwerkelijk. Waar was het basisvertrouwen in hem, dat er in iedere arts moet zijn, dat hij beste met de patiënt voor had?"[1]
- ▸ Volgens de onderzoeker is de grote uitdaging voor ouders om kinderen op basis van vertrouwen de kans te geven om te falen. "Wanneer volg je je kind wel en waar laat je de ruimte? Dat geldt ook voor kleine kinderen, zij moeten een basisvertrouwen opbouwen zonder dat ouders steeds controlemechanismen inbouwen."[2]
- Het woord basisvertrouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Zes jaar na zaak-Tuitjenhorn: 'Artsen nog onzeker over palliatieve sedatie'” (Vrijdag 3 mei 2019, 21:29), NOS
- ↑ Weblink bron Machteld Veen“Kinderen 'tracken' geen goed idee: 'Ze moeten juist buiten de lijntjes kleuren'” (Dinsdag 5 februari 2019, 20:10), NOS