bevelhebber
Uiterlijk
- Geluid: bevelhebber (hulp, bestand)
- be·vel·heb·ber
- In de betekenis van ‘commandant’ voor het eerst aangetroffen in 1532 [1]
- Samenstellende afleiding van bevel en de stam van hebben met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bevelhebber | bevelhebbers |
verkleinwoord | bevelhebbertje | bevelhebbertjes |
de bevelhebber m
- (militair) iemand die het commando heeft over een leger of vloot
- De bevelhebber droeg de manschappen op zich terug te trekken.
1. iemand die het commando heeft over een leger of vloot
- Het woord bevelhebber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bevelhebber" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bevelhebber" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be