bouw

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  bouw    (hulp, bestand)
• IPA: / bɑu / (1 lettergreep); /bɑu̯/

Woordafbreking

• bouw

Woordherkomst en -opbouw

• Van de stam van het werkwoord bouwen

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	bouw	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de bouw m

1. het doen verrijzen van huizen, bruggen enz.

   • De bouw van de piramiden heeft ongetwijfeld veel voeten in de aarde gehad. 

2. het bouwbedrijf; alle bedrijvigheid die gericht is op het (ver)bouwen van gebouwen

   • Hij is in de bouw gaan werken. 

   ▸ Hij had jaarlijks niet meer dan 800 euro aan vaste lasten en rommelde wat aan in de bouw.

   ▸ Alle anderen bij de bouw wisten tenslotte dat hij Noors was — hoezeer hij zich ook had verzweedst, zoals ze deze mengtaal hadden genoemd onder de spoorwegarbeiders op de Hardangervidda, zodra hij zijn mond opende wist je meteen dat hij Noors was.

3. het bouwterrein

   • Het is ten strengste verboden op de bouw zonder helm aanwezig te zijn. 

4. de wijze waarop iets gebouwd is, bouwwijze

   • Deze kerk heeft een schitterende bouw. 

5. de aanbouw, het telen (van gewassen)

   • bouw van koren en vlas 

6. exploitatie

Hyponiemen

   

Westbouw aanbouw achterbouw akkerbouw apparatenbouw betonbouw binnenbouw bosbouw botenbouw bovenbouw bruggenbouw catalogusbouw cellenbouw centraalbouw dagbouw decorbouw dieptebouw eigenbouw façadebouw gietbouw glastuinbouw glijbouw graanbouw grasbouw grondbouw hakbouw herbouw hoogbouw hooibouw hopbouw hotelbouw houtbouw houtskeletbouw huizenbouw industriebouw jachtbouw kantoorbouw kantorenbouw karveelbouw kassenbouw katoenbouw kerkbouw kerkenbouw ketelbouw klinkerbouw laagbouw landbouw lichaamsbouw machinebouw mantelzorgbouw marinebouw middenbouw mijnbouw modelbouw montagebouw natuurbouw nestbouw nieuwbouw onderbouw ooftbouw opbouw orgelbouw oudbouw parterrebouw passiefbouw piramidebouw pisébouw premiebouw productiebouw rakettenbouw revolutiebouw rijstbouw rondbouw roofbouw ruwbouw scheepsbouw scholenbouw seriebouw serrebouw skeletbouw snelbouw spoorwegbouw staalbouw staanderbouw standbouw standenbouw stedenbouw steenbouw strofebouw strokenbouw systeembouw tabaksbouw tarwebouw tempelbouw terrasbouw torenbouw tuinbouw tunnelbouw tussenbouw uitbouw unitbouw utiliteitsbouw vakwerkbouw verbouw vernieuwbouw versbouw vestingbouw vioolbouw vliegtuigbouw volkswoningbouw voorbouw waterbouw websitebouw wegenbouw weidebouw werktuigbouw wijnbouw wisselbouw woningbouw woningwetbouw woordbouw zelfbouw ziekenhuisbouw zinsbouw

Afgeleide begrippen

   

Bouwmeester bouw aan bouw af bouw bij bouw door bouw herop bouw in bouw mee bouw na bouw om bouw op bouw uit bouw vol bouw voort bouw-cao bouwaandeel bouwaannemer bouwaanslag bouwaanvraag bouwaard bouwactiviteit bouwafval bouwagenda bouwakker bouwbedrijf bouwbeleid bouwbesluit bouwbeurs bouwbewoning bouwbij bouwblok bouwboer bouwboerin bouwbond bouwbord bouwbordeel bouwbranche bouwbudget bouwcapaciteit bouwcombinatie bouwcommissie bouwcomplex bouwconcern bouwconsortium bouwconstructie bouwcontingent bouwcontract bouwcoördinator bouwdag bouwdeel bouwdepot bouwdetail bouwdienst bouwdirecteur bouwdivisie bouwdoel bouwdok bouwdoos bouwdossier bouwdrift bouwelement bouwen bouwenquête bouwfase bouwfirma bouwfonds bouwfraude bouwfraudezaak bouwfysica bouwfysisch bouwgebied bouwgereedschap bouwgeschiedenis bouwgigant bouwgroep bouwgrond bouwgrootte bouwhal bouwheer bouwhek bouwhistoricus bouwhistorie bouwhistorisch bouwhoek bouwhoeve bouwhoogte bouwhout bouwhuis bouwindustrie bouwinspectie bouwjaar bouwkamp bouwkartel bouwkas bouwkavel bouwkeet bouwklaar bouwklimaat bouwknecht bouwkoorts bouwkost bouwkosten bouwkraan bouwkuip bouwkunde bouwkunst bouwkunstenaar bouwlaag bouwlamp bouwland bouwlat bouwleges bouwlieden bouwlift bouwlobby bouwlocatie bouwloods bouwlust bouwmaat bouwmaatschappij bouwmagnaat bouwman bouwmanswoning bouwmarkt bouwmateriaal bouwmeester bouwmethode bouwmodulus bouwmogelijkheid bouwmuur bouwnijverheid bouwnummer bouwonderdeel bouwondernemer bouwonderneming bouwontwikkelaar bouwopdracht bouwopgave bouworde bouwovertreding bouwpakket bouwpastoor bouwperiode bouwplaat bouwplaats bouwplan bouwplek bouwploeg bouwpolitie bouwpoot bouwpremie bouwprijs bouwproces bouwproduct bouwproductie bouwprogramma bouwproject bouwpromotor bouwput bouwrecht bouwrente bouwrijp bouwschandaal bouwschema bouwschuim bouwsector bouwsom bouwsparen bouwspeculatie bouwstaking bouwstart bouwsteen bouwsteiger bouwstelsel bouwstijl bouwstof bouwstop bouwstroom bouwstuk bouwsubsidie bouwteam bouwtechniek bouwtechnisch bouwtekening bouwtempo bouwterrein bouwtijd bouwtip bouwtoelating bouwtoezicht bouwtraditie bouwtrant bouwtycoon bouwvak bouwvakantie bouwval bouwverbod bouwvereniging bouwvergadering bouwvergunning bouwverkeer bouwverlof bouwverordening bouwvloot bouwvolume bouwvoorschrift bouwvorm bouwvrouw bouwweg bouwwereld bouwwerf bouwwerk bouwwerkgever bouwwerkzaamheden bouwwijze bouwwinkel bouwwoede bouwzone

Vertalingen

    1. het doen verrijzen van een gebouw   

Engels: construction (en)

Papiaments: konstrukshon Spaans: construcción (es) v

    5. de aanbouw, het telen (van gewassen)   

Engels: culture (en)

Spaans: cultivo (es) m, cultura (es) v

Werkwoord

vervoeging van
bouwen

bouw

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bouwen
   

   • Ik bouw. 

2. gebiedende wijs van bouwen
   

   • Bouw! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bouwen
   

   • Bouw je? 

Gangbaarheid

• Het woord bouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bouw" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.