Naar inhoud springen

canele

Uit WikiWoordenboek
enkelvoud meervoud
nominatief canele
genitief canels
datief caneelen
accusatief canele

canele o [1], later m [2]

  1. (specerij) kaneel
     Jeghen quaet tantvlesch mede
    salment wriven dar ter stede,
    met couden watre erst so dat bloet,
    dan es ghepulvert canele goet
    in waremen wijn, ende dar ter stont
    der mede wel ghewreven de mont
    [3]
Vertaling ontbreekt, voeg deze alstublieft toe.
  1. pijpriet
  • caneel, cane(e)le, kane(e)le