cukr
Uiterlijk
- cu·kr
- Afgeleid van het Duitse woord Zucker.
- suiker; oplosbare zoetstof hoofdzakelijk verkregen uit suikerbieten en suikerriet.
- (scheikunde) suiker, koolhydraat
- (medisch) (spreektaal) suikerspiegel, bloedsuikerspiegel, bloedglucosespiegel, glykemie.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | cukr | cukry |
genitief | cukru | cukrů |
datief | cukru | cukrům |
accusatief | cukr | cukry |
vocatief | cukre | cukry |
locatief | cukru | cukrech |
instrumentalis | cukrem | cukry |
|
|
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Categorieën:
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Woorden in het Tsjechisch met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Scheikunde in het Tsjechisch
- Medisch in het Tsjechisch
- Spreektaal in het Tsjechisch
- Mannelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Onbezield mannelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch