dreutel
Uiterlijk
- dreu·tel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dreutel | dreutels |
verkleinwoord | dreuteltje | dreuteltjes |
de dreutel m
- klein kind
- Sinds begin dit jaar gaat jouw kleine dreutel op zijn of haar eigen fietsje naar school. Je kind vindt het helemaal leuk, maar jij hebt er wel wat nare onderbuikgevoelens bij. Zeker nu het ’s middags al vroeg donker wordt en het ’s ochtends ook steeds langer donker blijft. VROUW geeft je wat handige tips om ervoor te zorgen dat je kind veilig op de fiets zit. [3]
- onhandig persoon
vervoeging van |
---|
dreutelen |
dreutel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dreutelen
- Ik dreutel.
- gebiedende wijs van dreutelen
- Dreutel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dreutelen
- Dreutel je?
- Het woord dreutel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dreutel" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ dreutel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 06 jan. 2016 Fietstips voor de kids
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 76 %
- Prevalentie Vlaanderen 25 %