duopartner
Uiterlijk
- Geluid: duopartner (hulp, bestand)
- duo·part·ner
- samenstelling van duo en partner
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duopartner | duopartners |
verkleinwoord | duopartnertje | duopartnertjes |
de duopartner m
- collega met wie men een duobaan heeft
- Het woord duopartner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.